besparen

werkw.
Uitspraak:  [bəˈsparə(n)]
Afbreekpatroon:  be·spa·ren
Vervoegingen:  bespaarde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft bespaard (volt.deelw.)

1) minder uitgeven of verbruiken
Voorbeelden:  `brandstof besparen`,
`besparen op de energierekening`

2) ervoor zorgen dat iemand niet iets vervelends overkomt
Bespaar me je sarcasme.  (doe niet zo sarcastisch)

© Kernerman Dictionaries.

Synoniemen
beknibbelen   bezuinigen   geld besparen   korten   matigen   minder gebruiken   mingebruiken   sparen   uitsparen   

Intensiveringen
Hoe kun je besparen krachtiger uitdrukken?
flink besparen; fors besparen;

3 definities op Encyclo
  • •("algemeen") minder van iets gebruiken of verbruiken. • [economie] minder geld uitgeven, bezuinigen. • [figuurlijk] niet met iets geconfronteerd willen worden.
  • minder geld uitgeven vb: je bespaart veel geld als je niet op vakantie gaat er bleef hem niet veel bespaard [hij moest veel vervelende dingen meemaken] die moeite had je ...
  • 1) Beknibbelen 2) Bezuinigen 3) Economiseren 4) Korten 5) Matigen 6) Mingebruiken 7) Niet belasten met 8) Ontsparen 9) Sauveren 10) Sparen 11) Uitsparen 12) Uitwinnen 13)...
  • Toon uitgebreidere definities

    Deze woorden beginnen met besparen:
    besparende

    Deze woorden eindigen op besparen:
    geld besparen

    Taaladvies
    Is dit juist: het te behalen voordeel? Zie het te behalen voordeel

    Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
    Wat is de verleden tijd van besparen?
    De verleden tijd van besparen is 'bespaarde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft bespaard'.
    Wat betekent besparen?
    'minder uitgeven of verbruiken' en 'ervoor zorgen dat iemand niet iets vervelends overkomt'
    Hoe spel je besparen?
    besparen spel je B E S P A R E N
    Wat is een ander woord voor besparen?
    Andere woorden voor besparen zijn beknibbelen, bezuinigen, geld besparen, korten, matigen, minder gebruiken, mingebruiken, sparen en uitsparen.