2005011238

13 JUNI 2005. - Wet betreffende de elektronische communicatie. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-06-2005 en tekstbijwerking tot 19-02-2024)

Bron: Economie, KMO, Middenstand en Energie

Publicatie: 20 juni 2005

Nummer: 2005011238

bladzijde: 28070

Dossiernummer: 2005-06-13/32

Inwerkingtreding : 30 juni 2005

Deze tekst heeft de volgende teksten gewijzigd:

1979073001 1998000389 1991021064 2003014009

37 gearchiveerde versies

146 uitvoeringbesluiten

Inhoudstafel

TITEL I. - Definities en algemene principes.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1-4, 4/1
HOOFDSTUK II. - Algemene opdrachten van het Instituut inzake elektronische communicatie.
Art. 5-8, 8/1
TITEL II. - Het tot stand brengen van elektronische communicatie.
HOOFDSTUK I. - Netwerken en diensten.
Art. 9-10
HOOFDSTUK II. [1 - Het gebruik van de nummers en van het radiospectrum.]1
Afdeling 1. - Nummers.
Art. 11
Afdeling 2. [1 - Radiospectrum.]1
Onderafdeling 1. [1 - Principes van toepassing op het hele radiospectrum]1
Art. 12-13, 13/1, 13/2, 14-15, 15/1, 16-17
Onderafdeling 2. [1 - Regels inzake gebruiksrechten voor radiospectrum.]1
Art. 18, 18/1, 18/2, 19, 19/1, 20-24, 24/1, 24/2
HOOFDSTUK III. - [1 Het gedeeld gebruik van sites, infrastructuur en andere netwerkelementen]1
Afdeling 1. - Het gedeeld gebruik van antennesites.
Art. 25-26, 26/1, 27
Afdeling 2. - [1 Het gedeeld gebruik van andere sites, infrastructuur en andere netwerkelementen]1
Art. 28, 28/1, 28/2, 28/3, 28/4
HOOFDSTUK IV. - Administratieve bijdragen.
Art. 29-31
HOOFDSTUK V. - Apparatuur.
Art. 32-38
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen inzake het gebruik van radioapparatuur.
Art. 39-44
HOOFDSTUK VII. - Telefoongidsen, telefooninlichtingendiensten en de uitbating van voor het publiek beschikbare communicatiesystemen.
Art. 45-47
HOOFDSTUK VIII.
Art. 48
HOOFDSTUK IX. - Overige activiteiten inzake elektronische communicatie.
Art. 49
HOOFDSTUK X. [1 - Cartografie van de dekking van elektronische-communicatienetwerken.]1
Art. 49/1, 49/2
TITEL III. - Bepalingen met het oog op het waarborgen van een eerlijke mededinging.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 50-51, 51/1, 52-53
HOOFDSTUK II. - Procedure voor de analyse van de relevante markten en bepaling van de operatoren [1 met aanmerkelijke marktmacht]1.
Art. 54-56
HOOFDSTUK III. [1 - Bepalingen van toepassing op ondernemingen aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt.]1
Art. 57-60, 60/1, 61-62, 62/1, 63-65, 65/1, 65/2, 65/3, 65/4, 65/5
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen van toepassing op operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie.
Art. 66-67
TITEL IV. - De bescherming van de belangen van de maatschappij en van de gebruikers.
HOOFDSTUK I. - Universele dienst.
Afdeling 1. - Reikwijdte van de universele dienst.
Art. 68-69
Afdeling 2. - Het vaste geografische element van de universele dienst.
Onderafdeling 1. - Definitie.
Art. 70
Onderafdeling 2. - Aanwijzing van de aanbieders.
Art. 71-72
Onderafdeling 2/1. - [1 Overdracht van activa]1
Art. 72/1
Onderafdeling 3. - Vergoeding van de aanbieders.
Art. 73
Afdeling 3. - Het sociale element van de universele dienst.
Art. 74
Art. 74 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 74/1
Afdeling 4.
Onderafdeling 1.
Art. 75
Onderafdeling 2.
Art. 76-77
Onderafdeling 3.
Art. 78
Afdeling 5.
Onderafdeling 1.
Art. 79
Onderafdeling 2.
Art. 80-81
Onderafdeling 3.
Art. 82-83
Onderafdeling 4.
Art. 84
Onderafdeling 5.
Art. 85
Afdeling 6.
Onderafdeling 1.
Art. 86
Onderafdeling 2.
Art. 87-88
Onderafdeling 3.
Art. 89
Onderafdeling 4.
Art. 90
Onderafdeling 5.
Art. 91
Afdeling 7. [1 - Fonds voor het geografische element van de universele dienst.]1
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. 92-93
Onderafdeling 2. - Stijven van het fonds.
Art. 94-95
Afdeling 8. [1 - Financiering van de geografische component van de universele dienst.]1
Onderafdeling 1. - Bijdrage.
Art. 96-99
Onderafdeling 2. - Vergoeding.
Art. 100-102
Afdeling 9. - Controle.
Art. 103-104
HOOFDSTUK II. - [1 Diensten van algemeen belang]1
Afdeling 1. [1 - Bijzondere eisen in verband met de levering van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.]1
Art. 105, 105/1, 105/2, 105/3
Afdeling 2. [1 - Communicatie ten opzichte van de bevolking in geval van een incident en toegang tot de nooddiensten.]1
Art. 106, 106/1, 106/2, 107, 107/1
HOOFDSTUK II/1. [1 - Veiligheid van de elektronische communicatie.]1
Art. 107/2, 107/3, 107/4, 107/5
HOOFDSTUK III. - Bescherming van de eindgebruikers.
Afdeling 1. - Algemeen.
Onderafdeling 1. - Informatieverstrekking aan de eindgebruikers.
Art. 108-110, 110/1, 111, 111/1, 111/2, 111/3, 111/4, 112, 112/1
Onderafdeling 2. [1 - Kwaliteit van de netwerken en diensten.]1
Art. 113, 113/1, 113/2, 114, 114/1, 114/2, 115-116, 116/1
Onderafdeling 3. - Betalingsfaciliteiten.
Art. 117-120, 120/1
Onderafdeling 4. - Levering van extra faciliteiten.
Art. 121, 121/1, 121/2, 121/3
Onderafdeling 5. - [1 Maatregelen voor eindgebruikers met een handicap.]1
Art. 121/4
Onderafdeling 6. [1 - Regels betreffende gebundelde aanbiedingen.]1
Art. 121/5
Onderafdeling 7. [1 - Diverse bepalingen.]1
Art. 121/6, 121/7, 121/8
Afdeling 2. - Geheimhouding van de communicatie, verwerking van de gegevens en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 122-126, 126/1, 126/2, 126/3, 127, 127/1, 127/2, 127/3, 128-133, 133/1
Afdeling 3. - Bescherming van de eindgebruikers inzake het gebruik van sommige bijzondere nummers.
Art. 134, 134/1, 135, 135/1
Afdeling 4. - Medewerking met de ombudsdienst voor telecommunicatie.
Art. 136
TITEL V. - Procedurele bepalingen en strafbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Uitwisseling van informatie.
Art. 137-138
HOOFDSTUK II. - Raadplegingen.
Art. 139-142
HOOFDSTUK III. - Beslissingen van het Instituut die door de Europese Commissie moeten worden goedgekeurd.
Art. 143, 143/1, 144
HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen.
Art. 145-150
TITEL VI. - Diverse wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen.
Art. 151-153
HOOFDSTUK II. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 154-160, 160/1
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art. 161, 161/1, 162-164, 164/1, 164/2
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
Art. 165
BIJLAGE.
Art. N, N2

Tekst

TITEL I. - Definities en algemene principes.

  HOOFDSTUK I. - Algemeen.

  Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
  [4 Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van volgende richtlijnen:
   1° Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische-communicatie ("Privacy- en elektronische communicatierichtlijn") (PbEG 31 juli 2002, L 201/37);
   2° Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten ("Mededingingsrichtlijn") (PbEG 17 september 2002, L 249/21);
   3° Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG;
   4° Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid;
   5° Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie;
   6° Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.]4
  [4 ...]4
  
   (NOTA : bij arrest nr 84/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50983) heeft het Grondwettelijk Hof de wijziging met inwerkingtreding 30/07/2013 vernietigd)
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2013-07-30/10, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 02-09-2013>
  (3)<W 2015-12-18/54, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° " Instituut " : Het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
  2° " minister " : de ministers of staatssecretaris die bevoegd zijn voor de aangelegenheden die de elektronische communicatie betreffen als bedoeld in deze wet;
  3° [10 "elektronische-communicatienetwerk": de transmissiesystemen, al dan niet gebaseerd op een permanente infrastructuur of gecentraliseerde beheercapaciteit, en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerk-elementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele netwerken, elektriciteitsnetten voor zover deze voor overdracht van andere signalen dan die voor audiovisuele en auditieve mediadiensten worden gebruikt;]10
  [10 3/1° "netwerk met zeer hoge capaciteit": hetzij een netwerk voor elektronische communicatie dat ten minste tot aan het distributiepunt volledig uit optische-vezelelementen bestaat, hetzij een elektronischecommunicatienetwerk dat, in gebruikelijke piekomstandigheden, in staat is om soortgelijke netwerkprestaties te bieden wat betreft downlink- en uplinkbandbreedte, veerkrachtigheid van het netwerk, parameters met betrekking tot fouten, latentietijden en de veranderingen daarin; de netwerkprestaties kunnen ook als vergelijkbaar worden beschouwd als de eindgebruiker een andere gebruikservaring heeft vanwege de inherent verschillende kenmerken van het medium dat op het netwerk wordt aangesloten;]10
  4° " aanbieden van een elektronische-communicatienetwerk " : het bouwen, exploiteren, toezicht houden op of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk;
  5° [10 "elektronische-communicatiedienst": een gewoonlijk tegen vergoeding via elektronische-communicatienetwerken aangeboden dienst, die, met uitzondering van diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd en met uitzondering van audiovisuele en auditieve mediadiensten, de volgende soorten diensten omvat:
   a) internettoegangsdienst;
   b) interpersoonlijke communicatiedienst; en
   c) diensten die geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen zoals transmissiediensten die voor het verlenen van intermachinale diensten worden gebruikt;]10
  [10 5/1° "internettoegangsdienst": een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst die toegang tot het internet biedt en derhalve connectiviteit met vrijwel alle eindpunten van het internet, ongeacht de gebruikte netwerktechnologie en eindapparatuur;
   5/2° "interpersoonlijke communicatiedienst": een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die directe persoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie via elektronische-communicatienetwerken tussen een eindig aantal personen mogelijk maakt, waarbij de personen die de communicatie starten of eraan deelnemen, bepalen welke de ontvangers zijn, en die geen diensten omvat die persoonlijke en interactieve communicatie mogelijk maken als een louter bijkomstig kenmerk dat onlosmakelijk verbonden is met een andere dienst;
   5/3° "nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst": een interpersoonlijke communicatiedienst die verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, namelijk een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;
   5/4° "nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst": een interpersoonlijke communicatiedienst die geen verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, namelijk een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die geen communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;]10
  [12 5/5° "fraude": een oneerlijke daad gepleegd met de bedoeling om te misleiden, indruisend tegen de wet, de reglementen of een contract, om voor zichzelf of iemand anders een onrechtmatig voordeel te verkrijgen, ten nadele van de operator of eindgebruiker, via het gebruik van een elektronische-communicatiedienst;]12
  [12 5/6° "kwaadwillig gebruik van het netwerk of van de dienst": gebruik van het elektronische-communicatienetwerk of van de elektronische-communicatiedienst om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of om schade te berokkenen;]12
  6° " verkeersgegeven " : gegeven dat wordt verwerkt voor het overbrengen van communicatie over een elektronische-communicatienetwerk of voor het factureren van een dergelijke communicatie;
  7° [10 "informatie over de locatie van de oproeper": in een openbaar mobiel netwerk, de verwerkte gegevens, afkomstig van netwerkinfrastructuur of van handsets, waaruit de geografische positie van de mobiele eindapparatuur van een eindgebruiker blijkt en, in een openbaar vast netwerk, de gegevens over het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt;]10
  8° " dienst met verkeersgegevens " : een dienst die een bijzondere behandeling van de verkeersgegevens vereist die verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is voor het versturen of aanrekenen van de communicatie;
  9° " dienst met locatiegegevens " : een dienst die een bijzondere behandeling van de locatiegegevens vereist die verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is voor het versturen of aanrekenen van de communicatie;
  10° " openbaar elektronische-communicatienetwerk " : een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten [2 ...]2 [2 aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten]2;
  [7 10/1° "elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid" : een elektronische-communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met snelheden van minstens 30 Mbps;]7
  11° [10 "operator": persoon of onderneming die een openbaar elektronische-communicatienetwerk of een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst aanbiedt;]10
  [10 11/1° "beheerder van passieve infrastructuren": een economische speler die, enerzijds, een dienst levert van productie, transport of distributie van gas, van elektriciteit (straatverlichting inbegrepen) of van water (de verwijdering of verwerking en zuivering van afval- en rioolwater, en drainagesystemen inbegrepen); van verwarming; of die transportdiensten verstrekt (met inbegrip van spoorwegen, wegen, havens en luchthavens), en die anderzijds elementen van zijn netwerk ter beschikking stelt zonder dat deze zelf actieve elementen van een elektronische-communicatienetwerk worden;]10
  [10 11/2° "algemene machtiging": regelgeving waarbij rechten worden verleend voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten en specifieke sectorgebonden verplichtingen worden vastgesteld die kunnen gelden voor alle of voor specifieke soorten elektronische-communicatienetwerken en -diensten;]10
  12° " gebruiker " : een natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatiedienst;
  13° " eindgebruiker " : een gebruiker die geen openbaar elektronische-communicatienetwerk of [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatiediensten aanbiedt;
  14° " consument " : een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatiedienst voor [10 andere doeleinden dan deze in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsdoeleinden]10;
  [10 14/1° "micro-onderneming": onderneming die het jaargemiddelde van 9 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig artikel 1:24 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;
   14/2° "kleine onderneming": onderneming die het jaargemiddelde van 49 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig artikel 1:24 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;
   14/3° "middelgrote onderneming": onderneming die het jaargemiddelde van 249 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig artikel 1:24 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;
   14/4° "micro-organisatie zonder winstoogmerk": vereniging zonder winstoogmerk, internationale vereniging zonder winstoogmerk of stichting die het jaargemiddelde van 9 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig artikel 1:28 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;
   14/5° "kleine organisatie zonder winstoogmerk": vereniging zonder winstoogmerk, internationale vereniging zonder winstoogmerk of stichting die het jaargemiddelde van 49 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig artikel 1:28 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;]10
  15° " abonnee " : een natuurlijke of rechtspersoon [2 ...]2 [10 die geen operator is en die partij is bij een overeenkomst met een operator, die voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aanbiedt voor de levering van die diensten]10;
  [10 15/1° "abonnee met maximum 9 werknemers": abonnee die het jaargemiddelde van 9 tewerkgestelde werknemers, berekend overeenkomstig, naar gelang het geval, artikel 1:24 of 1:28 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, niet overschrijdt;]10
  16° [10 "netwerkaansluitpunt": het fysieke punt waarop een eindgebruiker de toegang tot een openbaar elektronische-communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres dat met een nummer of naam van een eindgebruiker kan zijn verbonden;]10
  [7 16/1° "toegangspunt" : een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor operatoren, waar het netwerk kan worden aangesloten op de voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur;]7
  17° [10 "bijbehorende faciliteiten": de bij een elektronische-communicatienetwerk of een elektronische-communicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk of dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;]10
  [2 17/1° [10 "bijbehorende dienst": een bij een elektronische-communicatienetwerk of een elektronische-communicatiedienst behorende dienst die het aanbieden, het zelf verstrekken of het geautomatiseerd aanbieden van diensten via dat netwerk of dienst mogelijk maakt of ondersteunt of het potentieel hiertoe bezit en onder meer nummervertaalsystemen of systemen met soortgelijke functies en voorwaardelijke-toegangssystemen en elektronische programmagidsen, kort "EPG's", alsmede andere diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten omvat (met uitzondering van diensten en systemen die uitsluitend worden gebruikt voor audiovisuele of auditieve mediadiensten);]10]2
  [7 17/2° "fysieke binnenhuisinfrastructuur" : elk element van een netwerk, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, gebouwen of ingangen in gebouwen, antenne-installaties, torens en palen (buiten kabels, met inbegrip van ongebruikte glasvezels (dark fibre)), alsook installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om elementen van vaste of draadloze toegangsnetwerken onder te brengen zonder dat ze zelf een actief element van het netwerk worden, voor zover die netwerken elektronische-communicatiediensten kunnen leveren en het toegangspunt van het gebouw kunnen aansluiten op het aansluitpunt van het netwerk;]7
  [8 17/3° "nomadiciteit": eigenschap van een elektronische-communicatiedienst waardoor deze dienst gebruikt kan worden vanuit potentieel om het even welke aansluiting op een elektronische-communicatienetwerk;]8
  18° [2 " toegang " : het beschikbaar stellen aan een operator van faciliteiten en/of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, hetzij op exclusieve hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische-communicatiediensten [10 of het aanbieden van diensten van de informatiemaatschappij]10. Deze term [10 omvat met name]10 toegang tot netwerkelementen en verwante faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen (dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet); toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot informatiesystemen of databases voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot virtuele netwerkdiensten;]2
  19° [10 "interconnectie": een specifiek type toegang dat tussen operatoren van openbare netwerken wordt gerealiseerd door het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische-communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden, wanneer die diensten worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;]10
  20° " interface " : een netwerkaansluitpunt en/of een radio-interface en de bijhorende technische specificaties;
  21° [2 ...]2;
  22° [10 "spraakcommunicatiedienst": een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of nationale en internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan;]10
  [2 22/1° oproep " : door middel van een [10 voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst]10 tot stand gebrachte verbinding die tweewegspraak-communicatie mogelijk maakt;]2
  [10 22/2° "dienst voor totale conversatie": een multimediale dienst voor in werkelijke tijd conversatie die bidirectionele symmetrische in werkelijke tijd overdracht van videofilm, realtime tekst en stem tussen gebruikers in twee of meer locaties biedt;]10
  23° " aansluitnetwerk " : [10 een fysiek pad dat door elektronische-communicatiesignalen wordt gebruikt en]10 het netwerkaansluitpunt verbindt [2 met een verdeler]2 of een soortgelijke voorziening in het [2 vaste [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatienetwerk]2;
  24° [2 subnetwerk " : gedeelte van een aansluitnetwerk dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een concentratiepunt of een ander bepaald tussenliggend aansluitpunt gelegen in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;]2
  25° " volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk " : het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het [2 subnetwerk [10 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]10 op een relevante markt]2, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van [2 de volledige capaciteit van netwerkinfrastructuur]2;
  26° " toegang tot binair debiet " : toegang die bestaat uit het verlenen van [2 transportcapaciteit met de bijbehorende schakeling]2 naar een gebruiker waarbij de toegangsleverancier de interface bij de gebruiker vastlegt;
  27° " gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk " : het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het [2 subnetwerk [10 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]10 op een relevante markt]2, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van [2 een gespecificeerd deel van de capaciteit van de netwerkinfrastructuur, zoals een deel van de frequentie of iets gelijkwaardigs]2;
  28° " ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk " : het verlenen van volledig ontbundelde toegang of gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk, wat geen verandering behelst in de eigendom van het aansluitnetwerk;
  29° " co-locatie " : het leveren van fysieke ruimte en technische faciliteiten, nodig om het installeren en aansluiten van apparatuur van een operator onder redelijke voorwaarden mogelijk te maken in het kader van een referentieaanbod;
  [2 29/1° " kabelgoot " : omhulsel dat dient om glasvezel-, telefoon- en/of coaxkabels en/of netwerkfaciliteiten te laten passeren en te beschermen;]2
  30° " huurlijn " : elektronische-communicatiedienst bestaande uit de levering van communicatiefaciliteiten met behulp waarvan transparante transmissiecapaciteit tussen netwerkaansluitpunten wordt geboden, met uitzondering van de schakeling op aanvraag;
  31° " radiogolven " [10 ...]10 : elektromagnetische golven die zich in de ruimte voortplanten zonder kunstmatige geleider, en waarvan de frequentie onder 3000 GHz ligt;
  32° [10 ...]10
  33° " radiospectrum " : het geheel van [10 de radiogolven]10;
  [2 33/1° [10 "radiospectrumtoewijzing": de aanwijzing van een specifieke radiospectrumband voor gebruik door een of meer soorten radiocommunicatiediensten, in voorkomend geval onder duidelijk omschreven voorwaarden;]10]2
  [10 33/2° "nationaal frequentietoewijzingsplan": document dat voor elke band van het radiospectrum de informatie bevat in verband met de toewijzingen van het radiospectrum en de toegestane toepassingen;
   33/3° "geharmoniseerd radiospectrum": radiospectrum waarvoor geharmoniseerde voorwaarden in verband met de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik ervan zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radio-spectrumbeleid in de Europese Gemeenschap, hierna te noemen "Radiospectrumbeschikking";
   33/4° "gedeeld gebruik van radiospectrum": toegang door twee of meer gebruikers om gebruik te maken van dezelfde radiospectrumbanden in het kader van een bepaalde regeling inzake gedeeld gebruik, toegestaan op basis van een algemene machtiging, gebruiksrechten voor radiospectrum of een combinatie daarvan, met inbegrip van regelgevingsbenaderingen, zoals vergunningsplichtige gedeelde toegang, die als doel hebben het gedeeld gebruik van een radiospectrumband te vergemakkelijken, en onderworpen aan een bindende overeenkomst tussen alle betrokken partijen, overeenkomstig de regels inzake gedeeld gebruik die zijn opgenomen in hun gebruiksrechten voor radiospectrum, zodat aan alle gebruikers voorspelbare en betrouwbare regelingen inzake delen kunnen worden gewaarborgd, en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het mededingingsrecht;
   33/5° "gebruiksrechten voor radiospectrum": individuele gebruiksrechten voor radiospectrum die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten;]10
  34° [10 "radiocommunicatie": communicatie door middel van radiogolven, met uitsluiting van de exclusieve transmissie van signalen van audiovisuele en auditieve mediadiensten;]10
  35° [10 ...]10
  36° [10 ...]10
  37° [10 ...]10
  38° [10 "radiostation": radioapparatuur, eventueel aangevuld met antennes alsook alle onderdelen die nodig zijn om het geheel te laten functioneren, dat doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie;]10
  [7 38/1° [10 "radionet": het geheel samengesteld uit verscheidene radiostations die met elkaar in verbinding mogen treden binnen de grenzen van een vergunning voor private radiocommunicatie of een gebruiksrecht voor radiospectrum;]10]7
  [10 38/2° "vergunning voor private radiocommunicatie": vergunning om een radiostation of een radionetwerk te mogen gebruiken voor andere doeleinden dan het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten;
   38/3° "omroepstation": radioapparatuur, eventueel aangevuld met de bijbehorende antennes alsook alle onderdelen die nodig zijn om het geheel te laten functioneren, dat doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van het aanbieden van audiovisuele en auditieve mediadiensten;
   38/4° "storing": effect op de ontvangst in een radiocommunicatiesysteem van een niet-gewenste energie, te wijten aan een uitzending, aan een straling of aan een inductie (of aan een combinatie van die uitzendingen, stralingen of inducties), dat zich manifesteert door een verslechtering van de transmissiekwaliteit, een vervorming of een verlies van informatie die men had kunnen verkrijgen indien die niet-gewenste energie er niet was geweest;]10
  39° " schadelijke storing " : storing die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften werkende radiocommunicatiedienst [7 , dienst voor de verstrekking van audiovisuele [10 en auditieve]10 mediadiensten]7 of elektronische-communicatiedienst ernstig [2 verslechtert]2, hindert of herhaaldelijk onderbreekt;
  40° " versleuteling " : alle diensten die de beginselen, middelen en methodes voor de omzetting van gegevens aanwenden met de bedoeling de semantische inhoud ervan te verbergen, de authenticiteit ervan vast te stellen, te verhinderen dat zij onopgemerkt worden gewijzigd, te verhinderen dat zij worden verworpen en te verhinderen dat zij zonder toestemming worden gebruikt;
  41° [10 "eindapparatuur":
   a) de apparaten die voor overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie direct of indirect op de interface van een openbaar elektronische-communicatienetwerk zijn aangesloten; in beide gevallen, direct of indirect, kan de aansluiting geschieden per draad, per optische vezel of via elektromagnetische golven; een aansluiting is indirect wanneer een apparaat geplaatst is tussen de eindapparaatuur en de interface van het net;
   b) satellietgrondstationapparatuur;]10
  42° [5 "radioapparatuur" : elektrisch of elektronisch product dat doelbewust radiogolven uitzendt en/of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie [7 , verstrekking [10 , van audiovisuele en auditieve mediadiensten of radiodeterminatie, of elektrisch of elektronisch product dat moet worden aangevuld met een accessoire, zoals een antenne, om doelbewust radiogolven uit te zenden of ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie, verstrekking van audiovisuele en auditieve mediadiensten en/of]10]7 radiodeterminatie;]5
  43° " apparatuur " : alle producten die als radioapparatuur of als eindapparatuur, of als beide fungeren;
  44° " technische specificatie " : de omschrijving van de kenmerken van alle elektronische-communicatiediensten die via het netwerkaansluitpunt of de radiointerface verstrekt worden;
  45° " nummeringsruimte " : het geheel van nummers, adressen en namen die aangewend worden om operatoren of gebruikers te identificeren;
  46 " geografisch nummer " : een nummer van het [10 nationale nummerplan]10 waarvan een deel van de cijferstructuur een geografische betekenis heeft die wordt gebruikt voor het routeren van gesprekken naar de fysieke locatie van het netwerkaansluitpunt;
  47° " niet-geografisch nummer " : een nummer van het [10 nationale nummerplan]10 dat geen geografisch nummer is; het betreft hier onder meer nummers voor mobiele oproepen, nummers die gratis zijn voor de oproepers en betaalnummers;
  48° " nummeroverdraagbaarheid " : de faciliteit die het de abonnees [2 ...]2 mogelijk maakt hun nummer te behouden, ongeacht de operator [2 die de dienst levert,]2 binnen een welbepaald geografisch gebied in geval van een geografisch nummer en op ongeacht welke locatie in geval van andere dan geografische nummers; de faciliteit omvat niet de mogelijkheid om het [2 nationale telefoonnummer]2 te behouden tussen een operator van [9 voor het publiek beschikbare]9 telefoondiensten aangeboden op een vaste locatie en een operator van openbare telefoondiensten aangeboden op een mobiel elektronisch communicatienetwerk;
  [2 48/1° " Internetdomeinnaamregistreerbureau " : een entiteit die een register van domeinnamen bijhoudt en die een systeem uitbaat zodat deze domeinnamen kunnen worden gebruikt om toegang te krijgen tot Internet- protocol-adressen of andere informatie via het Internet;]2
  [2 48/2° " universele dienst " : het minimumpakket van diensten als gedefinieerd in artikel 68 van een bepaalde kwaliteit dat voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, beschikbaar is voor een in het licht van specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs;]2
  49° " telefoongids " : boek, lijst of bestand dat of die hoofdzakelijk of uitsluitend gegevens bevat over de abonnees van een openbare telefoondienst en die beschikbaar wordt gesteld voor het publiek om uitsluitend of hoofdzakelijk de oproepnummers van de eindgebruikers te kunnen identificeren;
  50° [10 ...]10
  51° " antenne " : een onderdeel van een apparaat of radiostation voor het uitstralen en/of opvangen van radiogolven;
  52° " basisstation " : een radiostation van een elektronische-communicatienetwerk opgesteld en gebruikt op een bepaalde plaats en bestemd voor radiodekking van een gegeven geografische zone;
  53° " steun " : structuur waarop antennes van basisstations kunnen worden geplaatst;
  54° " antennesite " : geheel van constructies dat ten minste één steun, één antenne en lokalen omvat voor de elektrische en elektronische apparatuur, dat de installatie en de exploitatie van een of meer basisstations mogelijk maakt;
  55° " nationale raming " : de mogelijkheid voor een operator om zijn klanten in staat te stellen in hetzelfde land toegang te krijgen tot de basisdiensten die verstrekt worden door een andere operator van een mobiel communicatienetwerk;
  56° " identificatie van de lijn " : nummer, teken of geheel van tekens dat aan een abonnee, eindgebruiker, gebruiker of eindapparaat is toegewezen, waarmee deze door andere abonnees, eindgebruikers of gebruikers van [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatienetwerken of -diensten kan worden bereikt;
  57° " identificatie van de oproeper " : elk gegeven, rechtstreeks of onrechtstreeks beschikbaar, in de netwerken en diensten van een operator, dat het oproepnummer van het eindapparaat, de naam van [10 de eindgebruiker]10 en de plaats waar [10 de eindapparatuur]10 zich bevindt op het ogenblik van de oproep bepaalt;
  58° [1 " nooddienst " : elke overheidsdienst of dienst van openbaar nut zoals geviseerd in artikel 107, § 1, eerste lid, of vastgesteld door de Koning overeenkomstig artikel 107, § 1, tweede lid, 1°;]1
  59° " noodnummer " : oproepnummer van een nooddienst, bepaald overeenkomstig de procedure in artikel [1 107, § 1, tweede lid, 2°]1 van deze wet;
  60° [10 "noodcommunicatie": communicatie door middel van interpersoonlijke communicatiediensten tussen een eindgebruiker en een PSAP met het doel noodhulp te ontvangen van hulpdiensten;]10
  61° [10 "PSAP" ("Public Safety Answering Point") of "centrale voor het beheer van noodoproepen": de fysieke locatie waar noodcommunicatie initieel wordt ontvangen onder de verantwoordelijkheid van een openbare instantie of een erkende private organisatie;]10
  62° [10 "werkingsgebied van een PSAP": geografisch gebied waarvoor een PSAP alle noodcommunicatie naar de nooddienst beheert, hierna "werkingsgebied" genoemd;]10
  [10 62/1° "meest geschikte PSAP": een PSAP die door de bevoegde instanties is opgericht om noodcommunicatie uit een bepaald gebied of van een bepaald type te behandelen;
   62/2° "beveiliging van netwerken en diensten": het vermogen van elektronische-communicatienetwerken en -diensten om met een bepaalde mate van betrouwbaarheid bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit of vertrouwelijkheid van die netwerken en diensten, van de opgeslagen, verzonden of verwerkte gegevens of van de daaraan gerelateerde diensten die via die elektronische-communicatienetwerken en -diensten worden aangeboden, in gevaar brengen;
   62/3° "beveiligingsincident": een gebeurtenis met een daadwerkelijk schadelijk effect op de beveiliging van elektronische communicatienetwerken of -diensten;]10
  63° " erkend revisor " : bedrijfsrevisor ingeschreven op de rol van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren;
  64° " ziekenhuizen " : de instellingen voor gezondheidszorg zoals bepaald in artikel 2 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;
  65° " scholen " : alle instellingen van het [1 lager,]1 secundair of hoger onderwijs die behoren tot het net van een Gemeenschap, van een provincie, van een gemeente of tot een vrij gesubsidieerd net;
  66° " openbare bibliotheken " : elke bibliotheek erkend door de federale Staat of door een Gemeenschap;
  (67° " openbaar bureau voor elektronische communicatie " : voor het publiek toegankelijke ruimte of inrichting voor de tijdelijke beschikbaarstelling van eindapparatuur waarmee tegen betaling een elektronische-communicatienetwerk of -dienst ter plaatse kan worden gebruikt zonder contractuele betrekking met de leverancier van het netwerk of de dienst.) <W 2006-07-20/39, art. 91, 1°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  [2 68° " inbreuk in verband met persoonsgegevens " : een inbreuk op de beveiliging die resulteert in een accidentele of onwettige vernietiging, verlies, wijziging, niet-geautoriseerde vrijgave van of toegang tot persoonsgegevens die zijn verstuurd, opgeslagen of anderszins verwerkt in verband met de levering van een [9 voor het publiek beschikbare]9 elektronische-communicatiedienst in de Gemeenschap;]2
  [2 69° " ENISA " : Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging opgericht door Verordening (EG) nr. 460/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot oprichting van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging;]2
  [2 70° [10 "Berec": Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, in het Engels "Body of European Regulators for Electronic Communications (Berec)", opgericht door Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009, hierna "Verordening (EU) 2018/1971" genoemd;]10]2
  [2 71° [10 "Bureau": Bureau voor ondersteuning van Berec, ingesteld door de Verordening (EU) 2018/1971;]10]2
  [10 71/1° "RSPG": Beleidsgroep radiospectrum, in het Engels "Radio Spectrum Policy Group", opgericht bij besluit van de Europese Commissie van 11 juni 2019 tot oprichting van de Beleidsgroep radiospectrum en tot intrekking van Besluit 2002/622/EG;]10
  [2 72° " Prioritair gebruiker " : gebruiker van elektronische-communicatiediensten of -netwerken die door de taken die hij uitoefent of zijn activiteiten een door de overheden erkende belangrijke maatschappelijke functie heeft en die door een gebrek aan toegang tot elektronische-communicatiediensten of -netwerken niet meer in staat is zijn taken of activiteiten adequaat uit te voeren wat tot een toestand kan leiden die de openbare veiligheid, of de civiele veiligheid en de civiele bescherming, of de civiele verdediging, of de crisisplanning, of de veiligheid of de bescherming van het economische en wetenschappelijke potentieel van het land, kan schaden;]2
  [2 73° [10 ...]10]2
  [3 74° [12 "oproeppoging zonder resultaat": iedere communicatie waarbij een oproep wel werd doorgezonden, maar onbeantwoord is gebleven of door de netwerkbeheerder is beantwoord;]12]3
  [5 75° "radiodeterminatie" : het vaststellen van de positie, snelheid en/of andere kenmerken van een object of het verkrijgen van informatie over deze parameters door middel van de voortplantingseigenschappen van radiogolven;
   76° "op de markt aanbieden" : het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van radioapparatuur met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
   77° "in de handel brengen" : het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van radioapparatuur;
   78° "ingebruikneming" : het eerste gebruik van radioapparatuur in de Unie door de eindgebruiker ervan;
   79° "fabrikant" : natuurlijke of rechtspersoon die radioapparatuur vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen, en deze apparatuur onder zijn naam of merknaam verhandelt;
   80° "invoerder" : in de Europese Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die radioapparatuur uit een derde land in de Europese Unie in de handel brengt;
   81° "distributeur" : natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, verschillend van de fabrikant of de invoerder, die radioapparatuur op de markt aanbiedt;
   82° "terugroepen" : maatregel waarmee wordt beoogd radioapparatuur te doen terugkeren die al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld;
   83° "uit de handel nemen" : maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat radioapparatuur die zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;
   84° "radio-interface" : specificatie van het gereguleerd gebruik van het radiospectrum;]5
  [7 85° "dienstenaanbieder" : persoon wiens dienst of inhoud geleverd via een elektronische-communicatienetwerk door een operator aan de eindgebruiker in rekening wordt gebracht;]7
  [7 86° "faciliterende operator" : operator die nummers of andere middelen ter beschikking stelt van een dienstenaanbieder, zodat deze een vergoeding voor zijn dienst of inhoud kan laten invorderen via facturatie door een operator of aanrekening op een voorafbetaalde kaart van een operator;]7
  [10 87° "passieve infrastructuur": elk element van een elektronische-communicatienetwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een ander elektronische-communicatienetwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van dat laatste netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, gebouwen of ingangen in gebouwen, antenne-installaties, torens of palen;
   88° "centraal informatiepunt": het informatiesysteem ingevoerd binnen het platform van de vzw "KLIM-CICC (Federaal Kabels en Leidingen Informatie Meldpunt - Point de Contact fédéral Information Câbles et Conduites);]10
  [11 89° "MNO": een operator die mobiele elektronische-communicatiediensten aanbiedt en die beschikt over een eigen radiotoegangsnetwerk, alsook over alle nuttige elementen voor de exploitatie van het netwerk;
   "90° "MVNO": een operator die mobiele elektronische-communicatiediensten aanbiedt zonder MNO te zijn;]11
  [12 91° "elektronische-communicatiegegevens": de inhoud en de metagegevens van elektronische communicatie;
   92° "inhoud van elektronische communicatie": de inhoud die wordt uitgewisseld door middel van elektronische-communicatiediensten, met name tekst, spraak, video, beelden en geluid;
   93° "elektronische-communicatiemetagegevens": de gegevens die worden verwerkt in een elektronische-communicatienetwerk met het oog op de transmissie, de distributie of de uitwisseling van de inhoud van elektronische communicatie, met inbegrip van gegevens waarmee een communicatie kan worden getraceerd en de bron en de bestemming van de communicatie kunnen worden bepaald, alsmede gegevens betreffende de locatie van de apparatuur die in het kader van het aanbieden van elektronische-communicatiediensten zijn gegenereerd, en de datum, het tijdstip, de duur en de aard van de communicatie.]12
  
   (NOTA : bij arrest nr 84/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50983) heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2012-07-10/04, art. 14, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (3)<W 2013-07-30/10, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 02-09-2013>
  (4)<W 2014-03-27/35, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (5)<W 2015-12-18/54, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (6)<W 2016-05-29/03, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 28-07-2016, (NOTA : bij arrest nr. 57/2021 van 22-04-2021 (2021-04-22/20, B.St. 28-06-2021, p. 65587), heeft het Grondwettelijk Hof 74°van dit artikel vernietigd) >
  (7)<W 2017-07-31/30, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (8)<W 2021-11-26/17, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (9)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (10)<W 2021-12-21/05, art. 33, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (11)<W 2022-02-17/16, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 21-03-2022>
  (12)<W 2022-07-20/14, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 3.[1 § 1. Het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten is vrij, onder voorbehoud van de voorwaarden die door of krachtens de wet worden vastgesteld.
   § 2. Onverminderd de specifieke verplichtingen van artikel 13/1, wordt het aanbieden van andere elektronische-communicatienetwerken of -diensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten enkel onderworpen aan de voorwaarden die kunnen verbonden worden aan de algemene machtiging en die worden opgelijst in bijlage 2.
   Ondernemingen die aan een algemene machtiging zijn onderworpen, hebben het recht:
   1° elektronische-communicatienetwerken en -diensten aan te bieden;
   2° op behandeling van hun aanvragen voor de nodige rechten voor het installeren van faciliteiten op, over of onder openbare eigendommen;
   3° radiospectrum te gebruiken;
   4° op behandeling van hun aanvragen voor de rechten voor het gebruik van nummervoorraden.
   § 3. De Koning stelt, na advies van het BIPT, de vergoedingen vast die de operatoren moeten betalen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 34, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 4.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 4/1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 36, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK II. - Algemene opdrachten van het Instituut inzake elektronische communicatie.

  Art. 5.[1 Binnen het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden treft het Instituut alle redelijke, noodzakelijke en evenredige maatregelen om de in artikel 6 genoemde doelstellingen te verwezenlijken.
   Het handelt volledig onpartijdig, objectief, transparant en op niet-discriminerende en evenredige wijze.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 37, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 6.[1 Bij de uitvoering van de taken die aan het Instituut krachtens deze wet zijn opgelegd:
   1° bevordert het Instituut de connectiviteit met en de toegang tot, alsmede de benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, met inbegrip van vaste, mobiele en draadloze netwerken;
   2° bevordert het Instituut de mededinging bij het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronische-communicatiediensten en bijbehorende diensten;
   3° draagt het Instituut bij tot de ontwikkeling van de interne markt, door het opheffen van resterende belemmeringen voor, en het bevorderen van convergerende voorwaarden voor, investeringen in en het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten; door het ontwikkelen van gemeenschappelijke regels en voorspelbare regelgeving; en door het bevorderen van doeltreffend, efficiënt en gecoördineerd gebruik van het radiospectrum, open innovatie, het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken, de verstrekking, de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten, en eind-tot-eind connectiviteit;
   4° bevordert het Instituut de belangen van de burgers, door te zorgen voor connectiviteit met, en ruime beschikbaarheid en benutting van, netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder vaste, mobiele en draadloze netwerken, en van elektronische-communicatiediensten; door erop toe te zien dat op basis van daadwerkelijke mededinging optimaal kan worden geprofiteerd wat betreft keuze, prijs en kwaliteit; door de beveiliging van netwerken en diensten te handhaven; door een hoog gemeenschappelijk beschermingsniveau voor eindgebruikers te waarborgen via de nodige sectorspecifieke regels; en door aandacht te schenken aan de behoeften, zoals betaalbare prijzen, van specifieke maatschappelijke groeperingen, met name eindgebruikers met een handicap, oudere eindgebruikers en eindgebruikers met speciale sociale behoeften, evenals keuzevrijheid en gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 7.[1 Bij het nastreven van de in artikel 6 bedoelde en in dit artikel gespecificeerde doelstellingen doet het Instituut onder meer het volgende:
   1° het bevordert de voorspelbaarheid van de regelgeving door middel van een consistente aanpak van de regelgeving tijdens geschikte herzieningsperioden en door samen te werken met de andere nationale regelgevende instanties, met Berec, met de RSPG en met de Europese Commissie;
   2° het waarborgt dat er bij gelijke omstandigheden geen discriminatie plaatsvindt bij de behandeling van aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten;
   3° het past het Europese Unierecht toe op technologisch neutrale wijze, voor zover dat in overeenstemming is met de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 6;
   4° het bevordert efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en betere infrastructuur, onder meer door ervoor te zorgen dat er in de toegangsverplichtingen voldoende rekening wordt gehouden met de risico's die de investerende ondernemingen lopen, en door samenwerkingsafspraken toe te staan tussen investeerders en partijen die toegang willen hebben teneinde het investeringsrisico te spreiden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de mededinging op de markt en het non-discriminatiebeginsel niet in het gedrang komen;
   5° het houdt naar behoren rekening met de uiteenlopende omstandigheden betreffende infrastructuur, mededinging, de omstandigheden van eindgebruikers en met name van consumenten die in de verschillende geografische gebieden binnen een lidstaat bestaan, inclusief lokale infrastructuur die door natuurlijke personen zonder winstoogmerk wordt beheerd;
   6° het legt voorafgaande regelgevende verplichtingen uitsluitend op voor zover dit noodzakelijk is om, in het belang van de eindgebruiker, effectieve en duurzame mededinging te waarborgen, en het verlicht die verplichtingen of heft ze op zodra er aan die voorwaarde is voldaan.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 39, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 8.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 40, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 8/1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 41, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  TITEL II. - Het tot stand brengen van elektronische communicatie.

  HOOFDSTUK I. - Netwerken en diensten.

  Art. 9.§ 1. [6 Met uitzondering van de nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten kan het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of van voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten, onverminderd artikel 13/1, pas aangevat worden na een kennisgeving aan het Instituut die de volgende elementen bevat:
   1° de naam van de aanbieder;
   2° de rechtsstatus, de vorm en het registratienummer van de aanbieder, de plaats waar de aanbieder ingeschreven staat in een handelsregister of een soortgelijk openbaar register in de Europese Unie ;
   3° in voorkomend geval, het geografische adres van de hoofdvestiging van de aanbieder in de Europese Unie en, in voorkomend geval, van elk bijkantoor in België;
   4° in voorkomend geval, het websiteadres van de aanbieder dat wordt gebruikt voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of -diensten;
   5° een contactpersoon en contactgegevens;
   6° een korte beschrijving van de aan te bieden netwerken of diensten;
   7° de betrokken lidstaten; en
   8° de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.]6
  § 2. [6 Het Instituut geeft binnen een week na de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, een standaardverklaring af aan de onderneming waarin, in voorkomend geval, wordt bevestigd dat de onderneming deze kennisgeving heeft verricht.
   In die verklaring wordt gestipuleerd onder welke voorwaarden deze onderneming het recht heeft om faciliteiten te installeren, te onderhandelen over interconnectie en toegang of interconnectie te verkrijgen teneinde de uitoefening van die rechten, bijvoorbeeld op andere bestuursniveaus of tegenover andere ondernemingen, te vergemakkelijken.
   In voorkomend geval kan die verklaring ook automatisch worden afgegeven naar aanleiding van de kennisgeving.
   Deze standaardverklaring doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om te beschouwen dat de betreffende onderneming een kennisgeving heeft verricht, zonder daartoe verplicht te zijn.]6
  § 3. [6 Iedere onderneming die onderworpen is aan de in paragraaf 1 bedoelde verplichting,]6 brengt het Instituut op de hoogte van :
  1° iedere wijziging aan de elementen vermeld in § 1, behoudens in de gevallen waarbij een identificatienummer werd meegedeeld dat de bedoelde gegevens op een rechtsgeldige manier bundelt;
  2° de voorziene stopzetting van zijn activiteiten.
  § 4. [6 Het Instituut stelt de nadere regels vast voor de kennisgevingen bedoeld in de paragrafen 1 en 3.
   Het Instituut zendt Berec deze kennisgevingen onverwijld langs elektronische weg toe.
   Daartoe kan de Koning de ondernemingen die de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving hebben gedaan, verplichten om een nieuwe kennisgeving te verrichten in overeenstemming met het formaat dat Hij vaststelt.
   Het Instituut publiceert op zijn website een lijst van de ondernemingen die een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig paragraaf 1. Het Instituut verwijdert van die lijst de ondernemingen die hun activiteit hebben stopgezet.]6
  [§ 5. [4 ...]4
  [§ 6. [4 ...]4
  [§ 7. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, stelt de Koning op voorstel van de minister van Justitie en de minister, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut, de voorwaarden vast waaronder de aanbieders [4 van private elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten die niet openbaar beschikbaar zijn]4 de verkeersgegevens en de identificatiegegevens van eindgebruikers, registreren en bewaren, met het oog op het opsporen en de beteugeling van strafbare feiten en met het oog op de beteugeling van kwaadwillige oproepen naar de nooddiensten [3 , voor het onderzoek bij de ombudsdienst voor telecommunicatie naar de identiteit van elke persoon die kwaadwillig gebruik heeft gemaakt van een elektronische-communicatienetwerk of -dienst]3 [1 , evenals met het oog op de vervulling van de inlichtingsopdrachten bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1.
  Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, stelt de Koning op voorstel van de minister van Justitie en de minister, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut, de technische en administratieve maatregelen vast die aan de aanbieders [4 beoogd in het eerste lid]4 worden opgelegd om de [3 eindgebruiker]3 te kunnen identificeren en het opsporen, lokaliseren, afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie mogelijk te maken onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 46bis, 88bis en 90ter tot 90decies van het Wetboek van strafvordering [1 , evenals de voorwaarden bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1.
  De aanbieders [4 beoogd in het eerste lid]4 zorgen ervoor dat de in het eerste lid van deze paragraaf vermelde gegevens onbeperkt toegankelijk zijn vanuit België.] <W 2006-07-20/39, art. 92, 3°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  [§ 8. [6 ...]6
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2012-07-10/04, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (3)<W 2014-03-27/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (4)<W 2017-07-31/30, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (5)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (6)<W 2021-12-21/05, art. 42, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 10.Operatoren die voldoen aan de verplichtingen om [1 voor het publiek beschikbare]1 elektronische-communicatiediensten of -netwerken aan te bieden, kunnen :
  1° in de hele Europese Unie onderhandelen over toegang [2 met aanbieders van openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten die houder zijn van een algemene machtiging en desgevallend toegang tot of interconnectie met het netwerk van deze aanbieders verkrijgen]2;
  2° aangewezen worden om verschillende onderdelen van een universele dienst op het gehele grondgebied of een deel daarvan aan te bieden.
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 43, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK II. [1 - Het gebruik van de nummers en van het radiospectrum.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 44, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 1. - Nummers.

  Art. 11.§ 1. Overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning na advies van het Instituut is het Instituut [2 ...]2 belast met :
  1° het beheer van de nationale nummeringsruimte, alsook de vaststelling en de wijziging van de nationale nummerplannen;
  2° de (toekenning) en de intrekking van gebruiksrechten voor nummers en de tenuitvoerlegging van de betreffende procedures; <W 2007-04-25/38, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  3° de publicatie van de nationale nummerplannen alsook hun toevoegingen of wijzigingen tenzij die publicatie de nationale veiligheid in het gedrang zou brengen.
  (De voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor nummers die de Koning overeenkomstig het eerste lid vaststelt mogen enkel verband houden met :
  1° de aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer wordt gebruikt alsook alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst;
  2° het daadwerkelijk en efficiënt gebruik van toegekende nummers;
  3° [2 eisen inzake nummeroverdraagbaarheid;]2
  4° [2 de verplichting om aan de in de openbare telefoongidsen opgenomen eindgebruikers informatie te verstrekken;]2
  [2 5° de maximumduur, onder voorbehoud van wijzigingen van het nationale nummerplan;
   6° de betaling van de gebruiksheffingen overeenkomstig artikel 30;
   7° de naleving van alle relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van nummers;
   8° de overdracht van gebruiksrechten op initiatief van de houder ervan, en de daarvoor geldende voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat het gebruiksrecht voor een nummer bindend is voor alle ondernemingen waaraan de rechten worden overgedragen;
   9° verplichtingen inzake het extraterritoriaal gebruik van nummers binnen de Europese Unie teneinde de naleving te waarborgen van voorschriften inzake consumentenbescherming en andere nummergerelateerde voorschriften in de andere lidstaten dan de lidstaat van de landcode.]2
  [2 Het Instituut kan ook voor het aanbieden van specifieke diensten aan andere ondernemingen dan operatoren van elektronische-communicatienetwerken of -diensten gebruiksrechten verlenen voor nummervoorraden uit de nationale nummerplannen mits passende nummervoorraden ter beschikking worden gesteld om tegemoet te komen aan de bestaande en te voorziene toekomstige vraag. Die ondernemingen tonen aan dat zij in staat zijn de nummervoorraden te beheren en te voldoen aan alle toepasselijke voorschriften. Wanneer er een aantoonbaar risico op uitputting van de nummervoorraden bestaat, kan het Instituut de toekenning van gebruiksrechten voor nummervoorraden aan ondernemingen opschorten.]2 <W 2007-04-25/38, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  § 2. Het Instituut waakt erover dat een operator waaraan een nummerreeks werd toegewezen, andere aanbieders van elektronische-communicatiediensten niet discrimineert wat de nummersequenties betreft die worden gebruikt om toegang te geven tot hun diensten.
  [2 § 2/1. Het Instituut stelt een reeks niet-geografische nummers beschikbaar die kunnen worden gebruikt voor het aanbieden van andere elektronische-communicatiediensten dan interpersoonlijke communicatiediensten op het hele grondgebied van de Europese Unie.
   Indien de gebruiksrechten voor nummervoorraden extraterritoriaal gebruik binnen de Europese Unie omvatten, verbindt het Instituut aan die gebruiksrechten specifieke voorwaarden, om te waarborgen dat alle relevante nationale regels inzake consumentenbescherming en de nationale regelgeving in verband met het gebruik van nummervoorraden die van toepassing is in de lidstaten waar de nummervoorraden worden gebruikt, worden nageleefd.
   Op verzoek van een nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie van een lidstaat waar de nummervoorraden worden gebruikt, die aantoont dat inbreuk is gepleegd op de toepasselijke regelgeving inzake consumentenbescherming of nationale wetgeving inzake het gebruik van nummervoorraden van die lidstaat, handhaaft het Instituut de krachtens het tweede lid aan het gebruiksrecht verbonden voorwaarden.
   Wanneer overeenkomstig het eerste lid gebruiksrechten voor nummervoorraden zijn verleend aan andere ondernemingen dan operatoren van elektronische-communicatienetwerken of -diensten, geldt deze paragraaf voor de specifieke diensten voor het aanbieden waarvan de gebruiksrechten zijn verleend.
   In ernstige gevallen kan het Instituut het recht op extraterritoriaal gebruik van de aan de betrokken onderneming toegekende nummervoorraden intrekken.]2
  § 3. (In afwachting van het vaststellen van de nadere regels door de Koning overeenkomstig § 1, kan het Instituut na voorafgaande machtiging van de minister de voorwaarden vaststellen voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor nummers die toewijsbaar worden ten gevolge van het vaststellen of wijzigen van een nationaal nummerplan.
  Deze voorwaarden mogen enkel verband houden met :
  1° de aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer wordt gebruikt alsook alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst;
  2° het daadwerkelijk en efficiënt gebruik van toegekende nummers;
  3° de naleving van alle relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van nummers.
  Het Instituut kan, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning na advies van het Instituut, de verkrijging en uitoefening van gebruiksrechten voor nummers koppelen aan een maximumtermijn. Wanneer het Instituut gebruiksrechten verleent voor een bepaalde termijn, is de duur aangepast aan de betrokken dienst [2 , gelet op het nagestreefde doel, rekening houdend met de noodzaak van een passende periode voor de afschrijving van investeringen. Het Instituut kan de gebruiksrechten niet vóór het verstrijken van de periode waarvoor zij verleend zijn, beperken of intrekken, behalve in met redenen omklede gevallen]2.) <W 2007-04-25/38, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  § 4. De toekenning van gebruiksrechten voor nummers duurt niet langer dan drie weken te rekenen vanaf de ontvangst van een volledige aanvraag. Het Instituut publiceert op zijn website de onderdelen waaruit een volledige aanvraag bestaat.
  § 5. Na een openbare raadpleging, overeenkomstig artikel 139, kan het Instituut beslissen de gebruiksrechten voor nummers met een bijzondere economische waarde via vergelijkende of op mededinging gebaseerde selectieprocedures te verlenen. (...) <W 2007-04-25/38, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  (De selectieprocedure omvat twee fasen : de biedingsfase en de toekenningsfase.
  De biedingsfase neemt een aanvang op het ogenblik van de publicatie van een bestek op de website van het Instituut.
  Het bestek stelt de minimale voorwaarden vast voor het verkrijgen en uitoefenen van de gebruiksrechten voor de betrokken nummers.
  De biedingsfase eindigt op de datum vermeld in het bestek.
  De toekenningsfase duurt niet langer dan drie weken te rekenen vanaf het einde van de biedingsfase.
  De termijn van de toekenningsfase kan echter door het Instituut met maximum drie weken worden verlengd.
  De onderneming die het betrokken gebruiksrecht heeft verkregen is gehouden tot het naleven van de minimale voorwaarden van het bestek en tot het naleven van alle toezeggingen die het in de loop van de selectieprocedure heeft gedaan.) <W 2007-04-25/38, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  § 6. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels volgens dewelke nummerblokoverdraagbaarheid tussen operatoren kan geschieden.
  § 7. [1 De operatoren [2 van diensten aan wie nummers]2 uit het nationale nummerplan werden toegewezen, bieden de faciliteit nummeroverdraagbaarheid aan.
   De Koning bepaalt na, advies van het Instituut :
   1° de nadere regels inzake nummeroverdraagbaarheid, waaronder de verdeling van de taken tussen de bij de overdracht betrokken partijen [2 waarbij de ontvangende operator het proces leidt en]2 waarbij de uitvoeringstermijn voor activering van de nummeroverdracht niet langer mag zijn dan één werkdag; deze termijn kan geïntegreerd worden in ruimere voorschriften in verband met het totaalproces voor het overdragen van nummers, die rekening houden met de wettelijke bepalingen inzake contracten, de technische haalbaarheid en de gewaarborgde continuïteit van de dienst voor [2 de eindgebruiker]2 die zijn nummer wenst over te dragen, zonder dat de dienst geleverd aan [2 de eindgebruiker]2 tijdens het overdrachtsproces langer dan één werkdag wordt onderbroken;
   2° de verplichtingen van de operatoren om informatie te verschaffen aan de eindgebruikers over de nummeroverdraagbaarheid;
   3° de methode voor de vaststelling van de kosten voor de toepassing van deze faciliteit en de verdeling van die kosten tussen de betrokken partijen; deze methodes en kostenverdelingsregels mogen niet leiden tot tarieven voor [2 de eindgebruikers]2 in verband met de nummeroverdraagbaarheid die de concurrentie zouden kunnen verstoren of die de verandering van operator ontmoedigen; de prijsstelling tussen operatoren met betrekking tot het aanbieden van nummeroverdraagbaarheid is bovendien op de kosten gebaseerd [2 en de eindgebruiker betaalt geen directe kosten]2;
   4° de vergoedingen die [2 aan de eindgebruikers]2 toekomen in geval van vertraging bij de uitvoering van de overdracht.]1
  [2 Indien het overdrachtsproces mislukt, reactiveert de overdragende operator het nummer en de daarmee verbonden diensten van de eindgebruiker tot de overdracht is gelukt. De overdragende operator blijft zijn diensten onder dezelfde voorwaarden aanbieden tot de diensten van de ontvangende operator geactiveerd zijn. Operatoren van wie de toegangsnetwerken of -faciliteiten door de overdragende of de ontvangende operator, of beiden, worden gebruikt, zorgen ervoor dat er geen dienstonderbreking plaatsvindt waardoor het overstap- en overdrachtsproces vertraging oplopen.
   De ontvangende en de overdragende operator werken te goeder trouw samen. Zij veroorzaken geen vertraging of misbruik van de overstap- en overdrachtsprocessen en evenmin dragen zij nummers over of zetten zij eindgebruikers over zonder uitdrukkelijke toestemming van die eindgebruikers. De contracten tussen de eindgebruikers en de overdragende operator worden automatisch opgezegd wanneer het overstapproces is afgerond.
   Waar technisch haalbaar zal de provisionering van simkaarten plaatsvinden via herdistributie en gesynchroniseerd worden met de nummeroverdracht. De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan hiervoor de processen vastleggen.
   Bij vooruitbetaalde diensten betaalt de overdragende operator op verzoek eventueel resterende tegoeden terug aan de consument. Voor restitutie kan slechts een vergoeding worden gevraagd indien dit in het contract is vermeld. Een dergelijke vergoeding is evenredig en staat in verhouding tot de werkelijke kosten die de overdragende operator heeft gemaakt om de restitutie aan te bieden. De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan de nadere regels voor de uitvoering van de verplichtingen van dit lid bepalen.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 45, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 2. [1 - Radiospectrum.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 46, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1. [1 - Principes van toepassing op het hele radiospectrum]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 47, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 12.[1 De artikelen 13/1 en 18 tot 24/2 zijn niet van toepassing op het gebruik van radiospectrum voor de exclusieve transmissie van signalen van audiovisuele en auditieve mediadiensten.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 48, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 13.Het Instituut is belast met :
  1° het beheer [2 van het radiospectrum]2;
  2° [2 het onderzoek van de aanvragen voor het gebruik van het radiospectrum, behoudens de aanvragen bestemd voor de exclusieve transmissie van signalen van audiovisuele en auditieve mediadiensten;]2
  3° de coördinatie van [2 het radiospectrum]2 zowel op nationaal als op internationaal vlak;
  4° de controle op het gebruik van [2 het radiospectrum]2.
  [2 Het Instituut werkt samen met de gemeenschappen, met de bevoegde instanties bij de overige lidstaten van de Europese Unie en met de Europese Commissie bij de strategische planning, coördinatie en harmonisatie van het gebruik van het radiospectrum. Daartoe wordt rekening gehouden met de economische, veiligheids- en gezondheidsaspecten van het Uniebeleid, met maatschappelijke belangen, met de vrije meningsuiting, met culturele, wetenschappelijke, sociale en technische aspecten van het beleid van de Europese Unie, alsmede met de uiteenlopende belangen van de kringen van radiospectrumgebruikers met het oog op de optimalisatie van het gebruik van het radiospectrum en het vermijden van schadelijke storing. Het Instituut beoogt hierbij het bevorderen van de coördinatie van het radiospectrumbeleid in de Europese Unie en, in voorkomend geval, de harmonisatie van de voorwaarden inzake beschikbaarheid en efficiënt gebruik van het radiospectrum die vereist zijn voor het tot stand brengen en het functioneren van de interne markt van de Europese Unie op het gebied van elektronische communicatie.
   Het Instituut zorgt ervoor dat radiospectrum voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten efficiënt wordt beheerd. Het zorgt ervoor dat de toewijzing van, de afgifte van algemene machtigingen met betrekking tot, en de verlening van gebruiksrechten voor radiospectrum voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten gebaseerd zijn op objectieve, transparante, concurrentie-bevorderende, niet-discriminerende en proportionele criteria.
   Bij het beheer van het radiospectrum houdt het Instituut rekening met de desbetreffende internationale overeenkomsten, met inbegrip van de radioregelgeving van de ITU en andere overeenkomsten die in het kader van de ITU zijn gesloten en die van toepassing zijn op radiospectrum. Het mag tevens overwegingen van openbaar belang in aanmerking nemen.]2
  [2 Het Instituut bevordert de harmonisatie van het gebruik van radiospectrum voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten in de Europese Unie in overeenstemming met de noodzaak een daadwerkelijk en efficiënt gebruik daarvan te waarborgen en met als doel voordelen voor de consumenten, zoals concurrentie, schaalvoordelen en interoperabiliteit van diensten en netwerken.
   Het Instituut handelt door onder meer:
   1° te streven naar dekking met hoogwaardige en snelle draadloze breedband van het nationale grondgebied en de bevolking, en dekking van belangrijke transportroutes;
   2° de snelle ontwikkeling in de Europese Unie van nieuwe technologieën en toepassingen op het gebied van draadloze communicatie te bevorderen, waarbij indien passend een sectoroverschrijdende aanpak wordt gehanteerd;
   3° te zorgen voor voorspelbaarheid en consistentie bij de verlening, verlenging, wijziging, beperking en intrekking van gebruiksrechten voor radiospectrum teneinde langetermijninvesteringen te bevorderen;
   4° te zorgen voor de preventie van grensoverschrijdende of nationale schadelijke storing en daartoe passende preventieve en corrigerende maatregelen te treffen;
   5° het gedeeld gebruik van radiospectrum voor soortgelijke of verschillende toepassing van radiospectrum te bevorderen in overeenstemming met het mededingingsrecht;
   6° het meest passende en minst bezwarende machtigingssysteem toe te passen met het oog op een optimale mate van flexibiliteit, gedeeld gebruik en efficiëntie bij het gebruik van radiospectrum;
   7° de voorschriften voor het verlenen, overdragen, verlengen, aanpassen en intrekken van gebruiksrechten inzake radiospectrum, die duidelijk en transparant zijn geformuleerd, toe te passen teneinde rechtszekerheid, consistentie en voorspelbaarheid te waarborgen.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 23, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 49, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 13/1.[1 § 1. Niemand mag radioapparatuur houden of gebruiken zonder een vergunning voor private radiocommunicatie te hebben verkregen krachtens artikel 39 of een gebruiksrecht voor radiospectrum krachtens artikel 18.
   In afwijking van het eerste lid, maakt de naleving van de gebruiksvoorwaarden van een algemene machtiging bedoeld in artikel 13/2, § 3, het mogelijk radioapparatuur te houden en te gebruiken zonder een vergunning voor private radiocommunicatie te hebben verkregen krachtens artikel 39 of een gebruiksrecht voor radiospectrum krachtens artikel 18.
   § 2. De Koning kan, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, bepalen in welke gevallen de in paragraaf 1 bepaalde vergunningen voor private radiocommunicatie of gebruiksrechten voor radiospectrum niet vereist zijn.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 50, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 13/2. [1 § 1. Het Instituut vergemakkelijkt het gebruik van radiospectrum, met inbegrip van gedeeld gebruik, in het kader van algemene machtigingen en beperkt het verlenen van gebruiksrechten voor radiospectrum tot situaties waarin dergelijke rechten noodzakelijk zijn om het efficiënt gebruik in het licht van de vraag te optimaliseren, rekening houdend met de in het tweede lid vastgestelde criteria. In alle andere gevallen stelt het Instituut de voorwaarden voor het gebruik van radiospectrum vast in een algemene machtiging.
   Daartoe neemt het Instituut een besluit inzake de meest geschikte regeling voor het machtigen van het gebruik van radiospectrum, rekening houdend met:
   1° de specifieke kenmerken van het betrokken radiospectrum;
   2° de noodzaak van bescherming tegen schadelijke storing;
   3° in voorkomend geval, de ontwikkeling van duidelijke voorwaarden voor gedeeld gebruik van radiospectrum;
   4° de noodzaak om de technische kwaliteit van de communicatie of de dienst te verzekeren;
   5° doelstellingen van algemeen belang;
   6° de noodzaak om een efficiënt radiospectrumgebruik te waarborgen.
   Indien het Instituut overweegt om een algemene machtiging of gebruiksrechten voor het geharmoniseerde radiospectrum te verlenen, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 4 van de Radiospectrumbeschikking vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen, spant het zich in om problemen in verband met schadelijke storing zoveel mogelijk te beperken, ook in gevallen van gedeeld gebruik van radiospectrum op basis van een combinatie van een algemene machtiging en gebruiksrechten voor radiospectrum.
   Indien gepast overweegt het Instituut de mogelijkheid om machtigingen voor het gebruik van radiospectrum te verstrekken op basis van een combinatie van een algemene machtiging en gebruiksrechten voor radiospectrum, daarbij rekening houdend met de mogelijke effecten van verschillende combinaties algemene machtigingen en gebruiksrechten voor radiospectrum, en van geleidelijke overgangen van de ene categorie naar de andere, op concurrentie, innovatie en markttoegang.
   Het Instituut streeft ernaar zo min mogelijk beperkingen te stellen aan het gebruik van radiospectrum door terdege rekening te houden met technische oplossingen om schadelijke storingen tegen te gaan, teneinde een machtigingsregeling met minimale administratieve lasten in te stellen.
   § 2. Wanneer een besluit wordt genomen op grond van paragraaf 1 teneinde het gedeeld gebruik van radiospectrum te vergemakkelijken, worden de voorwaarden met betrekking tot het gedeeld gebruik van radiospectrum duidelijk geformuleerd. Die voorwaarden bevorderen een efficiënt gebruik van radiospectrum, mededinging en innovatie.
   § 3. Het Instituut stelt de gebruiksvoorwaarden van de algemene machtigingen voor radiospectrumgebruik vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 51, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 14.[1 ...]1
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut en na overleg met de Gemeenschappen, de technische voorschriften betreffende [2 de toewijzing van radiospectrum dat uitsluitend voor omroepsignalen is bestemd, die gemeenschappelijk moeten blijven voor het geheel van de omroep]2, ongeacht hun bestemming. Het Instituut verzekert de naleving ervan.
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 52, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 15.[1 Het is verboden schadelijke storing te veroorzaken.]1
   Het Instituut onderzoekt schadelijke storingen op eigen initiatief of na een klacht en legt de passende maatregelen op teneinde deze schadelijke storingen te doen ophouden. Wanneer de schadelijke storingen veroorzaakt worden door apparatuur of installaties, worden de kosten om de schadelijke storingen op te heffen en te voorkomen ten laste gelegd van de verantwoordelijke gebruiker van de betreffende apparatuur of installaties.
  ----------
  (1)<W 2014-03-27/35, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>

  Art. 15/1. [1 § 1. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt door de diensten van het Instituut met het oog op deskundig onderzoek of analyse ervan. Het Instituut neemt alle noodzakelijke maatregelen om het risico op schadelijke storing tijdens het gebruik van dat product tot een minimum te beperken.
   § 2. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt overeenkomstig deze paragraaf door:
   1° de federale overheidsdiensten bevoegd inzake buitenlandse zaken, inzake binnenlandse zaken of inzake defensie, op de door hun gekozen plaatsen, met het oog op het beschermen van de vertrouwelijkheid van uitwisselingen voor zover die betrekking hebben op de veiligheid van de bevolking;
   2° het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen van de Federale Overheidsdienst Justitie om te verhinderen dat op het domein van penitentiaire inrichtingen radiocommunicatie mogelijk is.
   Het product wordt door het Instituut overeenkomstig artikel 39, § 2, vergund en de datum van indienststelling ervan wordt voorafgaandelijk aan het Instituut gemeld.
   Het product veroorzaakt geen schadelijke storing behalve:
   1° op plaatsen gekozen door de betrokken dienst en die vermeld worden in de vergunning van het Instituut, voor het in het eerste lid, 1°, bedoelde product;
   2° op het domein van penitentiaire inrichtingen, voor het in het eerste lid, 2°, bedoelde product.
   Het in het eerste lid bedoelde product wordt vast geïnstalleerd.
   Tijdens de indienststelling van het product onderzoekt het Instituut de naleving van deze paragraaf. Hiervoor verstrekt de houder van de vergunning het Instituut de toegang tot zijn infrastructuren, onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, en vergemakkelijkt hij de taak van het Instituut met behulp van alle beschikbare middelen, waarbij de veiligheid van het Instituut gewaarborgd wordt. Bij niet-naleving van deze paragraaf wordt de indienststelling onmiddellijk stopgezet.
   Na de indienststelling mag het Instituut op elk moment de naleving van deze paragraaf onderzoeken. Hiervoor verstrekt de houder van de vergunning het Instituut de toegang tot zijn infrastructuren, onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, en vergemakkelijkt hij de taak van het Instituut met behulp van alle beschikbare middelen, waarbij de veiligheid van het Instituut gewaarborgd wordt. Bij niet-naleving van deze paragraaf wordt het product onmiddellijk buiten dienst gesteld en gebeurt het opnieuw indienststellen overeenkomstig het vierde lid.
   Het gebruik van het in het eerste lid, 1°, bedoelde product wordt door de betrokken federale overheidsdienst aan het Instituut gemeld uiterlijk 24 uur na het verzoek van het Instituut. Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, stelt het Instituut de nadere regels van die kennisgeving vast, alsook de te verstrekken inlichtingen.
   De indienststelling van het in het eerste lid, 2°, bedoelde product wordt door het Instituut uiterlijk vijf dagen voor de indienststelling gemeld aan de gebruikers die schadelijke storingen kunnen ondervinden.
   § 3. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt overeenkomstig deze paragraaf door:
   1° de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen van de krijgsmacht;
   2° de geïntegreerde politie, in het kader van de inzet van explosievenhondengeleiders;
   3° de Directie van de speciale eenheden van de federale politie in het kader van de uitvoering van de wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden en in het kader van haar specifieke opdrachten;
   4° de krijgsmacht in het kader van de aanwending ervan in het binnenland, wanneer de bescherming van de fysieke integriteit van personen, van militaire infrastructuren, van militaire installaties, van militaire transportmiddelen of van militair materieel dat vereist;
   5° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
   Vóór elk gebruik van het product evalueren de gebruikers de risico's van schadelijke storingen. Het product wordt enkel gebruikt op voorwaarde dat de baten van het gebruik ervan groter zijn dan de nadelige gevolgen die voor derden voortvloeien uit de storingen.
   Het gebruik van het product wordt uiterlijk 24 uur na het verzoek van het Instituut aan het Instituut gemeld. Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, stelt het Instituut de nadere regels van die kennisgeving vast, alsook de te verstrekken inlichtingen.
   De technische karakteristieken van de producten die uitzenden in de frequentiebanden die gebruikt worden voor spoor- en luchtvaartradiocommunicatiediensten waarvan de storing gevolgen kan hebben voor de bescherming van mensenlevens, worden drie maanden vóór de eerste indienststelling aan het Instituut gemeld. Het Instituut bepaalt welke frequentiebanden betrokken zijn bij die kennisgevingen.
   Het Instituut mag technische en operationele voorwaarden aan de in het vierde lid bedoelde producten opleggen. Indien die voorwaarden niet worden nageleefd, wordt het product onmiddellijk buiten dienst gesteld, behalve wanneer de buitendienststelling een groter risico voor de beveiliging van mensenlevens inhoudt.
   De aan het in het eerste lid, 4°, bedoelde product opgelegde verbodsbepalingen of beperkingen mogen in geen geval de aanwending van de krijgsmacht in het binnenland in gevaar brengen.
   Het gebruik van het product voor demonstraties, opleidingen of training ten voordele van de personeelsleden van organisaties bedoeld in het eerste lid, wordt aan het Instituut gemeld binnen 24 uur na het gebruik van het product. Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, stelt het Instituut de nadere regels van die kennisgeving vast, alsook de te verstrekken inlichtingen. De kennisgeving preciseert of er nevenschade is vastgesteld.
   § 4. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt overeenkomstig deze paragraaf onder de controle van de politiediensten in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met het oog op het neutraliseren van elk tuig zonder menselijke aanwezigheid aan boord, dat zich door de lucht, op of in het water of op de grond verplaatst, in het kader van de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie.
   Het gebruik van het product door de geïntegreerde politie gebeurt overeenkomstig de richtlijnen en onder de verantwoordelijkheid van de officieren van bestuurlijke politie van de geïntegreerde politie, bedoeld in artikel 4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Het gebruik van het product is redelijk en in verhouding tot het nagestreefde doel. Vóór elk gebruik van het product evalueert de officier van bestuurlijke politie de risico's van schadelijke storingen. Het product wordt enkel gebruikt op voorwaarde dat de baten van het gebruik ervan groter zijn dan de nadelige gevolgen die voor derden voortvloeien uit de storingen.
   Elk gebruik van het product wordt binnen 24 uur na dat gebruik door de gebruiker aan het Instituut gemeld. De kennisgeving preciseert of er nevenschade is vastgesteld. Het Instituut stelt de nadere regels van die kennisgeving vast, alsook de te verstrekken inlichtingen.
   Het gebruik van het product voor demonstraties, opleidingen of training ten voordele van de personeelsleden van de geïntegreerde politie die het product overeenkomstig deze paragraaf kunnen gebruiken, kan door het Instituut overeenkomstig artikel 39, § 2, vergund worden.
   § 5. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt overeenkomstig deze paragraaf met het oog op het neutraliseren van elk tuig zonder menselijke aanwezigheid aan boord dat zich door de lucht, op of in het water of op de grond verplaatst door:
   1° de krijgsmacht om een militaire infrastructuur, een militaire installatie, een militair transportmiddel of militair materieel te beschermen waarvan de onderbreking van de werking of de vernietiging een aanzienlijke weerslag op de militaire belangen zou hebben en/of wanneer de bescherming van de fysieke integriteit van personen dat vereist; of
   2° de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie om een infrastructuur te beschermen waarvan de onderbreking van de werking of de vernietiging een aanzienlijke weerslag op de belangen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie zou hebben; of
   3° de SHAPE ("Supreme Headquarters Allied Powers Europe") om een infrastructuur te beschermen waarvan de onderbreking van de werking of de vernietiging een aanzienlijke weerslag op de belangen van de SHAPE zou hebben.
   Vóór elk gebruik van het product evalueren de gebruikers de risico's van schadelijke storingen. Het product wordt enkel gebruikt op voorwaarde dat de baten van het gebruik ervan groter zijn dan de nadelige gevolgen die voor derden voortvloeien uit de storingen.
   Elk gebruik van het product wordt binnen 24 uur na dat gebruik door de gebruiker aan het Instituut gemeld. De kennisgeving preciseert of er nevenschade is vastgesteld. Het Instituut stelt de nadere regels van die kennisgeving vast, alsook de te verstrekken inlichtingen.
   Het Instituut mag op elk moment de naleving van deze paragraaf onderzoeken. Hiervoor verstrekt de gebruiker van het product het Instituut de toegang tot zijn infrastructuren, onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, en vergemakkelijkt hij de taak van het Instituut met behulp van alle beschikbare middelen, waarbij de veiligheid van het Instituut gewaarborgd wordt. Bij niet-naleving van deze paragraaf wordt het product onmiddellijk buiten dienst gesteld.
   In afwijking van het eerste lid kan het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen van de Federale Overheidsdienst Justitie, met voorafgaande toestemming van het Instituut, een product overeenkomstig deze paragraaf gebruiken gedurende een enkele testperiode van maximaal zes maanden en die ten laatste op 1 januari 2025 afloopt, dit met het oog op het neutraliseren van elk tuig zonder menselijke aanwezigheid aan boord dat zich door de lucht, op of in het water of op de grond verplaatst, teneinde een penitentiaire inrichting, met uitsluiting van deze in dichtbevolkt stedelijk gebied, te beschermen en er de orde en veiligheid te verzekeren.
   Op het einde van de testperiode bezorgt de Federale Overheidsdienst Justitie aan de minister belast met zijn controle, aan de minister en aan het Instituut een verslag aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een uitbreiding van de mogelijkheid om dronestoorzenders te gebruiken kan worden toegestaan aan andere of alle penitentiaire inrichtingen. Dit verslag bevat ten minste:
   1° de gegevens over de gebruiksfrequentie van het product en een analyse daarvan;
   2° een analyse van de doeltreffendheid van het gebruik van het product;
   3° het aantal onderschepte tuigen die na analyse geen bedreiging vormden;
   4° de schadelijke storingen gekoppeld aan de testen;
   5° een inschatting van de evenredigheid van het gebruik van het product;
   6° alle andere informatie die hij nuttig acht.
   De toestemming tot uitbreiding bedoeld in het zesde lid kan worden verleend door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Instituut.
   § 6. Het verbod bedoeld in artikel 15, eerste lid, is niet van toepassing wanneer het gaat om een schadelijke storing veroorzaakt door een product gebruikt overeenkomstig deze paragraaf door:
   1° een fabrikant, een invoerder of een distributeur die tijdens de ontwikkelingsfase van het product tests in België wenst uit te voeren of die in België een demonstratie wenst uit te voeren voor:
   a) een klant die het recht heeft dit product in België krachtens dit artikel te gebruiken; of
   b) een klant die het recht heeft dit product in een land van de Europese Unie krachtens de wetgeving van dat land te gebruiken;
   2° de Koninklijke Militaire School om tijdens de ontwikkelingsfase van het product tests uit te voeren of een demonstratie uit te voeren.
   Het product wordt door het Instituut overeenkomstig artikel 39, § 2, vergund en de datum van indienststelling ervan wordt voorafgaandelijk aan het Instituut gemeld.
   Het Instituut mag op elk moment de naleving van deze paragraaf onderzoeken. Hiervoor verstrekt de houder van de vergunning het Instituut de toegang tot zijn infrastructuren, onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, en vergemakkelijkt hij de taak van het Instituut met behulp van alle beschikbare middelen, waarbij de veiligheid van het Instituut gewaarborgd wordt. Bij niet-naleving van deze paragraaf wordt het product onmiddellijk buiten dienst gesteld.
   § 7. De duur van gebruik van het product overeenkomstig dit artikel, het deel van het radiospectrum dat gestoord wordt en het bereik van de storingen worden beperkt tot het strikt noodzakelijke.
   § 8. De houders van vergunningen voor private radiocommunicatie of van gebruiksrechten voor radiospectrum hebben geen recht op vergoeding voor de potentiële storingen ondervonden door het gebruik van het product overeenkomstig dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-11-28/05, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 30-12-2023>
  

  Art. 16. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut en de Gemeenschappen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de algemene politieverordeningen van de radiogolven.

  Art. 17.De coördinatie [1 van het radiospectrum voor omroep]1 wordt geregeld door een samenwerkingsakkoord met de Gemeenschappen, met toepassing van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 53, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2. [1 - Regels inzake gebruiksrechten voor radiospectrum.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 54, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 18.§ 1. [4 De gebruiksrechten voor radiospectrum worden verleend door middel van procedures die open, objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn.
   De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, en na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden vast om gebruiksrechten voor radiospectrum te verkrijgen.
   De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, en na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden vast om de gebruiksrechten voor radiospectrum uit te oefenen, welke enkel betrekking mogen hebben op:
   1° de dienst of de betreffende technologie, waarvoor de gebruiksrechten voor radiospectrum zijn verleend, met inbegrip van, in voorkomend geval, de vereisten inzake dekking en kwaliteit van dienstverlening;
   2° het effectief en efficiënt gebruik van radiospectrum overeenkomstig de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen;
   3° de maximumduur onder voorbehoud van wijzigingen van het nationale frequentietoewijzingsplan;
   4° de overdracht of verhuur van rechten op initiatief van de houder van de rechten en de voorwaarden die op de overdracht van toepassing zijn;
   5° de vergoedingen voor de gebruiksrechten voor radiospectrum overeenkomstig artikel 30;
   6° de gebruiksrechten voor radiospectrum in het kader van een proces inzake machtiging of verlenging van een machtiging voorafgaand aan het verlenen van de machtiging of, indien van toepassing, voorafgaand aan de uitnodiging tot het aanvragen van gebruiksrechten voor radiospectrum;
   7° de verplichting om radiospectrum te bundelen of te delen of om toegang tot radiospectrum toe te staan aan andere gebruikers in specifieke regio's of op nationaal niveau.
   Het Instituut stelt de voorwaarden voor de uitoefening van de gebruiksrechten voor radiospectrum vast, welke enkel betrekking mogen hebben op:
   1° noodzakelijke technische en operationele voorwaarden ter voorkoming van schadelijke storingen;
   2° verplichtingen uit hoofde van relevante internationale overeenkomsten over het gebruik van radiospectrum;
   3° specifieke verplichtingen voor experimenteel gebruik van radiospectrum.
   De voorwaarden bedoeld in het tweede tot het vierde lid zijn niet-discriminerend, evenredig en transparant. Deze voorwaarden garanderen het effectieve en efficiënte gebruik van het radiospectrum.
   In voorkomend geval worden de vorige gebruikers van de betrokken frequentieband schadeloos gesteld volgens de voorwaarden door de Koning vastgesteld.]4
  [1 § 1/1. Alle soorten [4 technologie die worden gebruikt voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten, kunnen worden gebruikt op het radiospectrum dat beschikbaar is verklaard voor elektronische-communicatiediensten in het nationale frequentietoewijzingsplan]4.
   De Koning [4 kan echter op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen aan de soorten van radionetwerken of van draadloze toegangstechnologieën die gebruikt worden voor de elektronische-communicatiediensten]4, indien dat nodig is om :
   1° schadelijke storing te vermijden;
   2° de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
   3° te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik [4 van radiospectrum]4;
   4° [4 een efficiënt radio-spectrumgebruik]4 te waarborgen; of
   5° een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken [4 overeenkomstig paragraaf 1/2, derde lid]4.
   § 1/2. Alle soorten [elektronische-communicatiediensten] kunnen worden aangeboden op [4 het radiospectrum dat beschikbaar is verklaard voor elektronische-communicatiediensten in het nationale frequentietoewijzingsplan]4. <Erratum, B.St. 20-09-2012, Ed. 2, p. 58216>
   De Koning [4 kan echter, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut,]4 proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen met betrekking tot de soorten elektronische-communicatiediensten die worden aangeboden, ook, waar nodig, om te voldoen aan vereisten van de radioregelgeving van de ITU.
   Maatregelen die vereisen dat een elektronische-communicatiedienst in een [4 voor elektronische-communicatiediensten beschikbare band wordt aangeboden, worden gerechtvaardigd door de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals, maar niet beperkt tot:]4
   1° de veiligheid van het menselijk leven;
   2° het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang [4 of]4;
   3° [4 het vermijden van een inefficiënt gebruik van radiospectrum.]4
   Een maatregel die het verlenen van iedere andere elektronische-communicatiedienst in een [4 specifieke band verbiedt, mag alleen worden opgelegd wanneer hij gerechtvaardigd is op grond van de noodzaak diensten te beschermen die tot doel hebben de veiligheid van het menselijk leven te beschermen of, uitzonderlijk, voor de verwezenlijking van andere doelstellingen van algemeen belang]4.
   § 1/3. [4 Het Instituut beoordeelt geregeld de noodzaak van de beperkingen vermeld in de paragrafen 1/1 en 1/2, en maakt de resultaten van die beoordelingen bekend.
   Wanneer ze een belangrijke impact kunnen hebben op een relevante markt, mogen de beperkingen bedoeld in de paragrafen 1/1 en 1/2, pas worden opgelegd na een openbare raadpleging volgens de in artikel 140 beoogde nadere regels.
   De beperkingen die voor 25 mei 2011 zijn vastgelegd, voldoen uiterlijk op 20 december 2018 aan de bepalingen van de paragrafen 1/1 en 1/2.]4
   § 1/4. [4 ...]4
   § 1/5. [4 ...]4]1
  § 2. [4 Wanneer gebruiksrechten voor radiospectrum worden verleend voor een bepaalde termijn, is die periode passend voor de betreffende dienst, gelet op de overeenkomstig artikel 20, § 1, nagestreefde doelen, waarbij er naar behoren rekening mee wordt gehouden dat mededinging en met name doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum moeten worden gewaarborgd en innovatie en efficiënte investeringen moeten worden bevorderd, onder meer door in een passende periode voor de afschrijving van investeringen te voorzien.]4
  [4 § 2/1. Indien gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum worden verleend om het gebruik ervan voor draadloze-breedbanddiensten voor elektronische communicatie voor een beperkte periode mogelijk te maken, wordt de voorspelbaarheid van de regelgeving voor de houders van de rechten gegarandeerd gedurende een periode van ten minste twintig jaar wat betreft de voorwaarden voor investeringen in infrastructuur die afhankelijk zijn van het gebruik van dat radiospectrum.
   De gebruiksrechten bedoeld in het eerste lid zijn geldig voor een duur van ten minste vijftien jaar en waar nodig, om de voorspelbaarheid bedoeld in het tweede lid te garanderen, is een passende verlenging daarvan mogelijk volgens de voorwaarden die door de Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, worden vastgesteld.
   De algemene criteria voor een verlenging van de duur van gebruiksrechten voor radiospectrum worden op transparante wijze voor alle belanghebbenden beschikbaar gemaakt voordat de in het eerste lid bedoelde gebruiksrechten worden verleend. Die algemene criteria hebben betrekking op:
   1° de noodzaak te zorgen voor een effectief en efficiënt gebruik van het betrokken radiospectrum, de nagestreefde doelstellingen in artikel 13, vijfde lid, 1° en 2°, of de noodzaak te voldoen aan doelstellingen van algemeen belang met betrekking tot waarborging van de veiligheid van het menselijk leven, de openbare orde, de openbare veiligheid of de defensie; en
   2° de noodzaak te zorgen voor ongestoorde mededinging.
   Uiterlijk twee jaar vóór het verstrijken van de oorspronkelijke looptijd van een gebruiksrecht bedoeld in het eerste lid, verricht het Instituut een objectieve en toekomstgerichte beoordeling van de algemene criteria voor de verlenging van de looptijd van dat gebruiksrecht in het licht van artikel 13, vijfde lid, 3°. Mits het Instituut geen handhavingsmaatregelen heeft geïnitieerd wegens niet-naleving van de voorwaarden van de gebruiksrechten voor radiospectrum op grond van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, verleent het verlenging van de looptijd van het gebruiksrecht voor radiospectrum, tenzij het tot de conclusie komt dat een dergelijke verlenging niet zou voldoen aan de algemene criteria van het derde lid, 1° en 2°.
   Op basis van die beoordeling deelt het Instituut de houder van het recht mee of verlenging van de looptijd van het gebruiksrecht voor radiospectrum mag worden verleend.
   Indien een dergelijke verlenging niet mag worden verleend, wordt artikel 21 toegepast voor de toewijzing van gebruiksrechten voor die specifieke radiospectrumband.
   In afwijking van artikel 140, dienen belanghebbende partijen gedurende een periode van ten minste drie maanden de gelegenheid te hebben opmerkingen te maken over elke ontwerpmaatregel op grond van het derde en vierde lid.
   Deze paragraaf doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 24/1 en van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
   § 2/2. Indien naar behoren gerechtvaardigd, mag in de volgende gevallen van paragraaf 2/1 worden afgeweken:
   1° in beperkte geografische gebieden, waar de toegang tot zeer snelle netwerken zeer gebrekkig is of ontbreekt, en deze afwijking noodzakelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 13, vijfde lid;
   2° voor specifieke projecten op de korte termijn;
   3° voor experimenteel gebruik;
   4° voor gebruik van radiospectrum dat, overeenkomstig paragrafen 1/1 en 1/2, kan samengaan met draadloze-breedbanddiensten; of
   5° voor een alternatief gebruik van radiospectrum overeenkomstig artikel 18/1.
   § 2/3. De in de paragrafen 2, 2/1 en 2/2 neergelegde geldigheidsduur van gebruiksrechten voor radiospectrum mag worden aangepast teneinde te waarborgen dat de looptijden van rechten in één of meerdere banden tegelijkertijd verstrijken.]4
  § 3. [4 Wanneer gebruiksrechten voor radiospectrum niet worden uitgeoefend binnen de termijn die is vastgesteld overeenkomstig artikel 19/1, mag het Instituut de gebruiksrechten voor radiospectrum intrekken.]4
  § 4. [4 ...]4
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2017-07-31/30, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 55, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 18/1. [1 De voorwaarden voor de uitoefening van de gebruiksrechten voor radiospectrum die worden vastgesteld krachtens artikel 18, § 1, en de gebruiksvoorwaarden van de algemene machtigingen die worden vastgesteld krachtens artikel 13/2, § 3, voor geharmoniseerd radiospectrum zijn coherent met de geharmoniseerde voorwaarden in verband met de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik ervan die zijn vastgesteld.
   Indien er geen vraag is naar het gebruik van een band in het geharmoniseerde radiospectrum, kan in afwijking van het eerste lid, een alternatief gebruik van die gehele band of een gedeelte daarvan, met inbegrip van het bestaande gebruik, worden toegestaan, mits:
   1° de conclusie dat er op de markt geen vraag is naar het gebruik van een dergelijke band, gebaseerd is op een openbare raadpleging, met inbegrip van een toekomstgerichte beoordeling van de marktvraag;
   2° een dergelijk alternatief gebruik de beschikbaarheid of het gebruik van een dergelijke band in andere lidstaten van de Europese Unie niet onmogelijk maakt of schaadt; en
   3° terdege rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid en het gebruik op lange termijn van een dergelijke band in de Europese Unie en met de schaalvoordelen betreffende apparatuur als gevolg van het gebruik van geharmoniseerd radiospectrum in de Europese Unie.
   Elk besluit dat op uitzonderlijke gronden een alternatief gebruik toestaat, wordt regelmatig opnieuw beoordeeld en wordt in elk geval onmiddellijk opnieuw beoordeeld naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek door een potentiële gebruiker met betrekking tot gebruik van de band in overeenstemming met de technische uitvoeringsmaatregel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 56, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 18/2. [1 § 1. Het Instituut neemt een besluit over de verlenging van gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum ruimschoots vóór het verstrijken van de looptijd van die rechten, tenzij op het tijdstip van overdracht, de mogelijkheid tot verlenging uitdrukkelijk is uitgesloten. Daartoe beoordeelt het Instituut de noodzaak van een dergelijke verlenging op eigen initiatief dan wel op verzoek van de houder van de rechten, in het laatste geval niet eerder dan vijf jaar vóór het verstrijken van de looptijd van de desbetreffende rechten. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan bepalingen inzake verlenging die van toepassing zijn op bestaande rechten.
   § 2. Bij het nemen van een besluit op grond van paragraaf 1 overweegt het Instituut onder meer het volgende:
   1° de naleving van de doelstellingen van artikel 6 en van doelstellingen van het overheidsbeleid op grond van Europees Unierecht of nationaal recht;
   2° de uitvoering van een overeenkomstig artikel 4 van de Radiospectrumbeschikking vastgestelde technische uitvoeringsmaatregel;
   3° de beoordeling van de correcte tenuitvoerlegging van de aan het desbetreffende recht verbonden voorwaarden;
   4° de noodzaak om overeenkomstig artikel 24/3 de mededinging te bevorderen of enige verstoring ervan te voorkomen;
   5° de noodzaak om het gebruik van radiospectrum efficiënter te maken in het licht van ontwikkelingen op het vlak van de technologie of de markt;
   6° de noodzaak om ernstige verstoring van de dienstverlening te voorkomen.
   § 3. Bij het overwegen van mogelijke verlenging van gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum waarvoor het aantal gebruiksrechten op grond van paragraaf 2 beperkt is, hanteert het Instituut een open, transparante en niet-discriminerende procedure, waarbij het onder meer:
   1° alle belanghebbende partijen de mogelijkheid biedt hun standpunten te verwoorden in een openbare raadpleging in overeenstemming met artikel 140; en
   2° de redenen voor een dergelijke mogelijke verlenging duidelijk vermeldt.
   Bij het nemen van een besluit over het al dan niet verlengen van gebruiksrechten of over het houden van een nieuwe selectieprocedure voor het verlenen van de gebruiksrechten op grond van artikel 20, houdt het Instituut rekening met eventuele uit de raadpleging op grond van het eerste lid naar voren komende aanwijzingen dat er op de markt vraag is van andere ondernemingen dan die waaraan in de betrokken band radiospectrumrechten zijn toegewezen.
   § 4. Het besluit tot verlenging van de gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum kan gepaard gaan met een herziening van de vergoedingen alsmede van de andere daaraan verbonden voorwaarden. Waar passend kunnen de vergoedingen voor de gebruiksrechten worden aangepast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 57, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 19.[1 § 1. Wanneer een operator zijn gebruiksrechten voor radiospectrum wenst over te dragen of te verhuren, brengt hij het Instituut daarvan op de hoogte en vraagt hij het akkoord van het Instituut daarvoor.
   Het Instituut kan de overdracht of verhuur weigeren wanneer het betrokken gebruiksrecht oorspronkelijk zonder kosten is verkregen door de operator.
   De overdracht of verhuur van het geharmoniseerd radiospectrum voldoet aan dat geharmoniseerde gebruik.
   De Koning bepaalt, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels waaronder de overdracht of de verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum kan plaatsvinden.
   De overdracht of verhuur wordt onderworpen aan de procedure die zo min mogelijk belastend is.
   Het Instituut waakt erover zowel de informatie die het ontvangen heeft overeenkomstig het eerste lid als de beslissingen genomen overeenkomstig deze paragraaf openbaar te maken.
   § 2. Het Instituut staat de overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum toe wanneer de oorspronkelijke aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden worden gehandhaafd. Zonder afbreuk te doen aan de noodzaak ervoor te zorgen dat de mededinging niet wordt verstoord, met name in overeenstemming met artikel 24/3, gaat het Instituut als volgt te werk:
   1° het weigert de verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum niet wanneer de verhuurder verklaart aansprakelijk te blijven voor de naleving van de oorspronkelijke aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden;
   2° het weigert de overdracht van gebruiksrechten voor radiospectrum niet, tenzij er een duidelijk risico bestaat dat de nieuwe houder niet in staat is om aan de oorspronkelijke voorwaarden voor het gebruiksrecht te voldoen.
   De verplichtingen voorzien in het eerste lid, 1° en 2°, doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om de naleving van de aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden te allen tijde af te dwingen, zowel ten aanzien van de verhuurder als van de huurder.
   De bevoegde instanties vergemakkelijken de overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum doordat zij alle verzoeken betreffende de aanpassing van de aan de rechten verbonden voorwaarden tijdig in beraad nemen en doordat zij waarborgen dat die rechten of het relevante radiospectrum, zo veel mogelijk kunnen worden opgesplitst of ontbundeld.
   Ten aanzien van elke overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum stelt het Instituut de relevante details in verband met verhandelbare individuele rechten voor het publiek beschikbaar in een gestandaardiseerd elektronisch format zodra de rechten tot stand worden gebracht, en het bewaart die details gedurende de volledige looptijd van de rechten.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 58, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 19/1.[1 § 1. Aan de gebruiksrechten voor radiospectrum worden voorwaarden verbonden overeenkomstig artikel 18, § 1, waarbij zij zorgen voor het optimale en het meest doeltreffende en efficiënte gebruik van radiospectrum. Voordat overgegaan wordt tot toekenning of verlenging van die rechten, wordt een duidelijke omschrijving gegeven van al deze voorwaarden, met inbegrip van het vereiste gebruiksniveau en de mogelijkheid om die verplichting na te leven door te verhandelen of te verhuren, teneinde de uitvoering van die voorwaarden overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector te waarborgen. Voorwaarden verbonden aan de verlenging van gebruiksrechten voor radiospectrum mogen voor bestaande houders van dergelijke rechten geen onrechtmatige voordelen opleveren.
   In dergelijke voorwaarden worden de toepasselijke parameters gespecificeerd, waaronder de eventuele deadline voor de uitoefening van de gebruiksrechten; indien deze niet worden nagekomen, heeft het Instituut het recht het gebruiksrecht in te trekken overeenkomstig artikel 18, § 3, of andere maatregelen op te leggen.
   De belanghebbende partijen worden tijdig en op transparante wijze geraadpleegd en geïnformeerd over de voorwaarden verbonden aan gebruiksrechten voor radiospectrum voordat deze worden opgelegd. De criteria voor de beoordeling van de naleving van die voorwaarden worden van tevoren vastgelegd en de belanghebbende partijen worden daarvan op transparante wijze in kennis gesteld.
   § 2. Wanneer voorwaarden worden verbonden aan gebruiksrechten voor radiospectrum, kunnen, met name om een doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum te waarborgen of dekking te bevorderen, de volgende mogelijkheden worden geboden tot:
   1° gedeeld gebruik van passieve of actieve infrastructuur die van radiospectrum afhankelijk is, of van radiospectrum zelf;
   2° commerciële overeenkomsten inzake roamingtoegang;
   3° de gezamenlijke uitrol van infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum.
   Met de voorwaarden die verbonden zijn aan de gebruiksrechten voor radiospectrum, wordt het gedeeld gebruik van radiospectrum niet verhinderd. Bij de uitvoering van op grond van deze paragraaf verbonden voorwaarden leven ondernemingen het mededingingsrecht na.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 59, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 20.[1 § 1. Indien het Instituut, overeenkomstig artikel 13/2, tot de conclusie komt dat de meest geschikte regeling voor het gebruik van radiospectrum bestaat in het verlenen van gebruiksrechten voor radiospectrum en indien het overweegt het aantal gebruiksrechten voor radiospectrum te beperken, dient het onder meer:
   1° de redenen voor het beperken van de gebruiksrechten duidelijk te vermelden, waarbij het er met name voor zorgt voldoende rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen, en, in voorkomend geval, met regelmatige tussenpozen dan wel op redelijk verzoek van betrokken ondernemingen een beoordeling van de beperking uit te voeren;
   2° alle belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, de mogelijkheid te bieden om zich door middel van een openbare raadpleging uit te spreken over elke eventuele beperking.
   § 2. De Koning stelt, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, de procedure vast om het aantal te verlenen gebruiksrechten voor radiospectrum te beperken.
   Het voorstel van het Instituut geeft een duidelijke omschrijving en motivering van de doelstellingen die door middel van een competitieve of vergelijkende selectieprocedure krachtens dit artikel worden nagestreefd en kwantificeert deze voor zover mogelijk, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de noodzaak om aan doelstellingen betreffende de nationale en de interne markt te voldoen. De doelstellingen die het Instituut vastlegt met het oog op het ontwerpen van de specifieke selectieprocedure, omvatten, naast het stimuleren van de mededinging, één of meer van de volgende doelstellingen:
   a) bevorderen van de dekking;
   b) garanderen van de vereiste kwaliteit van de dienstverlening;
   c) bevorderen van het efficiënt gebruik van het radiospectrum, en daarbij onder meer rekening houden met de aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden en de hoogte van de vergoedingen;
   d) bevorderen van innovatie en bedrijfsontwikkeling.
   Het Instituut licht zijn voorstel duidelijk toe en rechtvaardigt die keuze, met inbegrip van elke eventuele voorbereidingsfase voorafgaand aan de toegang tot de selectieprocedure. Het maakt ook duidelijk melding van de resultaten van elke aanverwante beoordeling van de concurrentie-, technische en economische situatie van de markt, en geeft redenen voor het mogelijk gebruik en de keuze van maatregelen.
   § 3. Het Instituut informeert de RSPG op het moment van de publicatie over de ontwerpmaatregelen die onder het toepassingsgebied van de vergelijkende of op mededinging gebaseerde selectieprocedure op grond van paragraaf 2, vallen en betrekking hebben op het gebruik van het geharmoniseerde radiospectrum om gebruik ervan voor draadloze-breedbandnetwerken en -diensten mogelijk te maken. Het Instituut geeft aan of en wanneer het de RSPG zal verzoeken een peerreviewforum bijeen te roepen.
   § 4. Elk besluit inzake de gekozen selectieprocedure en de daarbij geldende regels worden bekendgemaakt, met duidelijke opgaaf van redenen. Daarnaast wordt bekendgemaakt welke voorwaarden aan de gebruiksrechten moeten worden verbonden.
   § 5. Na de vaststelling van de selectieprocedure door de Koning kan het Instituut een uitnodiging doen tot het indienen van aanvragen voor gebruiksrechten voor radiospectrum.
   § 6. Indien de verlening van het aantal gebruiksrechten voor radiospectrum moet worden beperkt, worden die rechten verleend op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige selectiecriteria en selectieprocedures. Dergelijke selectiecriteria hechten naar behoren belang aan de verwezenlijking van de doelstellingen en eisen van de artikelen 6 en 13.
   § 7. Wanneer het Instituut besluit dat er aanvullende gebruiksrechten voor radiospectrum kunnen worden verleend, maakt het die conclusie bekend en initieert het het proces voor het verlenen van die rechten overeenkomstig de nadere regels die zijn vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, en na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 60, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 21.[1 § 1. Wanneer gebruiksrechten moeten worden verleend voor radiospectrum, verleent het Instituut die rechten op verzoek aan alle operatoren, met inachtneming van artikel 18, § 1, en van artikel 20, en van alle andere regels die een efficiënt gebruik van die middelen waarborgen.
   Om de procedures inzake aanvragen voor gebruiksrechten voor radiospectrum uit te voeren en deze aanvragen te beoordelen, kan het Instituut van de ondernemingen vragen om informatie te verstrekken die evenredig en objectief gerechtvaardigd is.
   Het Instituut beoordeelt in het kader van selectieprocedures aanvragen voor gebruiksrechten voor radiospectrum op grond van objectieve, transparante, evenredige en niet-discriminerende criteria die van tevoren zijn vastgesteld en waarin de voorwaarden in verband met dergelijke rechten zijn opgenomen. Het Instituut kan de aanvragers verzoeken om alle informatie die het nodig heeft om op basis van die criteria te beoordelen of de aanvragers over de capaciteit beschikken om aan die voorwaarden te voldoen. Als het Instituut tot de conclusie komt dat een aanvrager niet over de nodige capaciteit beschikt, verstrekt het een met redenen omkleed besluit.
   § 2. Bij het verlenen van gebruiksrechten voor radiospectrum specificeert het Instituut of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen of verhuurd door de houder van de rechten overeenkomstig artikel 19.
   § 3. Onverminderd paragraaf 4, worden de besluiten over het verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de volledige aanvraag, en voor radiospectrum dat in het nationale frequentietoewijzingsplan is aangemerkt als beschikbaar voor elektronische-communicatiediensten, binnen zes weken door het Instituut genomen, meegedeeld en gepubliceerd.
   § 4. Wanneer competitieve of vergelijkende selectieprocedures moeten worden toegepast, kan het Instituut de in paragraaf 3 genoemde termijn verlengen zolang als nodig is om ervoor te zorgen dat die procedures billijk, redelijk, open en transparant zijn voor alle belanghebbende partijen, welke verlenging echter niet meer dan acht maanden mag bedragen. De procedure vermeld in artikel 20, § 2, is van toepassing op de vergelijkende of competitieve selectieprocedures.
   § 5. De termijnen waarvan sprake in paragrafen 3 en 4 kunnen door het Instituut worden verlengd overeenkomstig de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiospectrum of van posities in de ruimte. Het Instituut brengt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 61, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 22.[1 Indien een operator vraagt om een gebruiksrecht voor radiospectrum te verkrijgen voor een deel van het radiospectrum dat in het nationale frequentietoewijzingsplan beschikbaar is verklaard voor elektronische-communicatiediensten waarvan de voorwaarden nog niet door de Koning zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 18, § 1, kan het Instituut voorlopige voorwaarden vaststellen.
   Indien het Instituut gebruiksrechten voor radiospectrum heeft verleend op basis van voorlopige voorwaarden, worden deze voorwaarden eventueel gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de voorwaarden die door de Koning zijn vastgesteld op grond van artikel 18, § 1.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 62, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 23.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 63, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 24.Wanneer het gebruik [1 van radiospectrum is geharmoniseerd, de voorwaarden en procedures voor toegang zijn overeengekomen en de operatoren waaraan het radiospectrum zal worden toegewezen, geselecteerd zijn overeenkomstig de internationale overeenkomsten en de Europese Unieregels, verleent het Instituut dienovereenkomstig de gebruiksrechten voor dat radiospectrum]1.
  Wanneer in het geval van een gemeenschappelijke selectieprocedure aan alle voorwaarden inzake het gebruiksrecht [1 voor het betreffende radiospectrum]1 is voldaan, worden geen nadere voorwaarden, bijkomende criteria of procedures opgelegd die de correcte toepassing van de gemeenschappelijke toewijzing [1 van het voornoemde radiospectrum]1 beperken, wijzigen of uitstellen
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 64, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 24/1.[1 § 1. Onverminderd artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, mag het Instituut de gebruiksrechten voor radiospectrum niet vóór het verstrijken van de periode waarvoor zij verleend zijn, beperken of intrekken, behalve in met redenen omklede gevallen op grond van paragraaf 2.
   § 2. Overeenkomstig de noodzaak te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum of de uitvoering van de krachtens artikel 4 van de Radiospectrumbeschikking vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen, kan de Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, erin voorzien dat gebruiksrechten voor radiospectrum, worden beperkt of ingetrokken door het Instituut, op basis van vooraf vastgestelde en duidelijk omschreven procedures en in overeenstemming met de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie. In dergelijke gevallen kunnen de houders van die rechten, waar nodig en in overeenstemming met het Europese Unierecht en de relevante nationale bepalingen, naar behoren worden gecompenseerd.
   § 3. Een wijziging in het gebruik van radiospectrum als gevolg van de toepassing van artikel 18, §§ 1/1 en 1/2, rechtvaardigt op zichzelf niet de intrekking van een recht om radiospectrum te gebruiken.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 65, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 24/2. [1 § 1. Daadwerkelijke mededinging wordt bevorderd en verstoringen van de mededinging op de interne markt worden voorkomen wanneer besloten wordt tot de verlening, aanpassing of verlenging van gebruiksrechten voor radiospectrum.
   § 2. Wanneer gebruiksrechten voor radiospectrum worden verleend, aangepast of verlengd, kan de Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, passende maatregelen nemen, zoals:
   1° het beperken van de hoeveelheid radiospectrumbanden waarvoor gebruiksrechten aan ondernemingen worden verleend, of, in gerechtvaardigde omstandigheden, het verbinden van voorwaarden aan dergelijke gebruiksrechten, zoals het aanbieden van wholesaletoegang, nationale of regionale roaming, in bepaalde banden of in bepaalde groepen van banden met soortgelijke kenmerken;
   2° het reserveren van een bepaald deel van een radiospectrumband of een groep van banden voor toewijzing aan nieuwe marktdeelnemers, als dit passend en gerechtvaardigd is gezien een specifieke situatie op de nationale markt;
   3° het weigeren van de verlening van nieuwe gebruiksrechten voor radiospectrum of van toestemming voor nieuw radiospectrumgebruik in bepaalde banden, dan wel het verbinden van voorwaarden aan de verlening van nieuwe gebruiksrechten voor radiospectrum of de machtiging voor nieuw radiospectrumgebruik, teneinde concurrentieverstoring ten gevolge van de verlening, overdracht of concentratie van gebruiksrechten te voorkomen;
   4° het opnemen van voorwaarden voor het verbieden van, of het opleggen van voorwaarden aan, de overdracht van gebruiksrechten voor radiospectrum die niet onder het toezicht inzake fusies van de Europese Unie of de lidstaten vallen, indien het waarschijnlijk is dat door een dergelijke overdracht de mededinging aanzienlijk in het gedrang komt;
   5° het wijzigen van de bestaande rechten, daar waar dat noodzakelijk is om ex post een einde te maken aan de concurrentieverstoring ten gevolge van de overdracht of concentratie van gebruiksrechten voor radiospectrum.
   Rekening houdend met de marktomstandigheden en beschikbare benchmarks baseert het Instituut zijn voorstel op een objectieve en toekomstgerichte beoordeling van de mededingingsomstandigheden op de markt, van de vraag of dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn om daadwerkelijke mededinging in stand te houden of tot stand te brengen en van de waarschijnlijke effecten van dergelijke maatregelen op bestaande en toekomstige investeringen door marktdeelnemers, met name op het gebied van de uitrol van netwerken. Het Instituut houdt daarbij rekening met de marktanalyseaanpak waarvan sprake in artikel 55.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 66, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  HOOFDSTUK III. - [1 Het gedeeld gebruik van sites, infrastructuur en andere netwerkelementen]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Afdeling 1. - Het gedeeld gebruik van antennesites.

  Art. 25.§ 1. [1 Teneinde het milieu, de volksgezondheid, en de openbare veiligheid te beschermen of om stedenbouwkundige of planologische redenen stelt de operator]1 alles in het werk om, in de mate van het mogelijke, zijn antennes op reeds bestaande steunen te bevestigen, zoals daken van gebouwen, pylonen, gevels, zonder dat deze lijst beperkend is.
  § 2. Een operator die een steun in eigendom heeft, staat op redelijke en niet-discriminerende wijze gedeeld gebruik van de antennesite toe.
  [2 De operatoren nemen de nodige maatregelen om de stabiliteit en de hoogte van de pylonen van de antennesites, alsook andere onderdelen van de antennesites die zij bouwen, laten bouwen of wijzigen, geschikt te maken voor gedeeld gebruik met andere operatoren die erom hebben verzocht, behoudens wanneer zulks onmogelijk zou zijn omwille van redenen die door het Instituut erkend worden. Het Instituut kan het gedeeld gebruik verplichten met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
  [3 ...]3]2
  § 3. Indien de steun van een antennesite eigendom is van een operator staat deze toe dat een andere operator zijn antenne bevestigt op de betreffende steun. Indien de bijhorende gebouwen eigendom zijn van een operator en de mogelijkheid bieden om de uitrustingen van verschillende operatoren in afzonderlijke lokalen te installeren, staat deze toe dat de verzoekende operator hiervan eveneens gebruik maakt om zijn basisstation te installeren.
  § 4. De vergoeding voor het gedeeld sitegebruik bestaat uit de globale kosten zijnde de directe verwervingskosten van het terrein alsook de werkelijke bouw- en onderhoudskosten, vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan de gewogen gemiddelde kapitaalkosten van de operator die gedeeld sitegebruik verleent. Deze vergoeding wordt voorafgaandelijk door het Instituut goedgekeurd.
  De vergoeding wordt over alle operatoren verdeeld naar evenredigheid van hun daadwerkelijk gebruik of reservatie van de antennesite.
  Indien het gedeelde sitegebruik verstevigingswerken met zich meebrengt, worden de kosten van die werken gedragen door de operatoren die er de oorzaak van zijn [2 , op basis van een overeenkomst waarvan de bepalingen redelijk, proportioneel en niet-discriminerend zijn]2.
  [2 In geval van onenigheid, kan het Instituut een advies verschaffen betreffende het redelijk, proportioneel en niet-discriminerend karakter van de voorziene overeenkomst.]2
  § 5. [2 De operatoren onderhandelen over een overeenkomst inzake gedeeld gebruik van antennesites, waarvan de bepalingen redelijk, proportioneel en niet-discriminerend zijn.
   Operatoren kunnen andere operatoren het gedeeld gebruik van een antennesite maar weigeren op grond van redenen welke als behoorlijk gerechtvaardigd door het Instituut worden erkend.
   Elke weigering kan door het Instituut worden geëvalueerd op aanvraag van de verzoeker ingediend per aangetekend schrijven binnen de 15 werkdagen vanaf de ontvangst van de weigering.
   Het Instituut beschikt over twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek, om het ongerechtvaardigde karakter van de weigering te beoordelen. Indien het Instituut zich binnen deze termijn niet uitspreekt, wordt het verzoek geacht terecht te zijn geweigerd.]2
  § 6. De bepalingen van de §§ 1 tot 5 gelden tevens voor antennesites waarvan de steun eigendom is van :
  1° een persoon die de antennesite ten behoeve van een operator beheert;
  2° een persoon waarop de operator rechtstreeks of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;
  3° een persoon die een overheersende invloed kan uitoefenen op de operator;
  4° een persoon die evenals de operator, onderworpen is aan de overheersende invloed van eenzelfde derde.
  De overheersende invloed wordt vermoed wanneer een persoon, rechtstreeks of indirect :
  1° de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de rechtspersoon bezit;
  2° beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn met de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen, of
  3° meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de rechtspersoon kan aanwijzen.
  § 7. Indien een antennesite eigendom is van een derde, verzetten de operatoren die deze site exploiteren of gedeeld gebruiken, zich niet tegen een overeenkomst tussen de eigenaar en een operator waardoor deze laatste de mogelijkheid wordt geboden de betreffende site gedeeld te gebruiken.
  [2 In de contracten die operatoren afsluiten met de in het eerste lid bedoelde derden, is elke bepaling die tot gevolg zou hebben dat het gedeeld gebruik van de betreffende site aan een of meerdere andere operatoren wordt verboden of bemoeilijkt, met inbegrip van elke bepaling die er op gericht is een wederkerigheidsvoorwaarde op te leggen, in welke vorm ook, nietig.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 30, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 67, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 26.[1 § 1. Elke operator meldt aan het Instituut dat aan de andere operatoren doorstuurt:
   1° dat hij bij de bevoegde overheden een aanvraag om stedenbouwkundige vergunning zal indienen voor een gegeven antennesite of voor een beduidend deel van een antennesite; of
   2° dat hij een antennesite zal vervangen waarvan de support een mast is die hij in eigendom heeft of in de gevallen beoogd in artikel 25, § 6, alsook wanneer de mast wordt geplaatst op de grond of op een support die met een gebouw wordt gedeeld.
   Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing in de gevallen waarin de vervanging ten aanzien van het Instituut gerechtvaardigd wordt door een gebeurtenis die onder overmacht valt, door de handeling van een derde voor wie de operator niet verantwoordelijk is of door een beschikking van hoger hand. In die gevallen moet de nieuwe mast ten minste dezelfde afmeting hebben als de vervangen mast. Het bewijs van de gebeurtenis wordt schriftelijk bezorgd aan het Instituut.
   Deze kennisgeving gebeurt ten minste dertig dagen voor de indiening van de vergunningsaanvraag of, indien het niet verplicht is om een vergunningsaanvraag in te dienen, dertig dagen voordat de werkzaamheden voor vervanging van een antennesite aanvangen.
   § 2. Indien er operatoren binnen dertig dagen na de kennisgeving aangeven dat ze interesse hebben in gedeeld gebruik, dan moet de operator beoogd in paragraaf 1:
   1° met hen onderhandelen over de technische en financiële voorwaarden voor het gemeenschappelijke gebruik van de antennesite in kwestie en een contract sluiten, conform de principes uiteengezet in artikel 25, § 5;
   2° desgevallend de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning aanpassen, conform het gesloten contract.
   § 3. Op gemotiveerd en uitzonderlijk verzoek van een operator kan het Instituut een afwijking toestaan van de termijnen vermeld in de paragrafen 1 en 2.
   § 4. Wanneer een operator geen kennisgeving heeft gegeven zoals bedoeld in paragraaf 1, zal de operator in gebreke, na toepassing van de procedure bedoeld in artikel 25, § 4, 80 percent van de lasten om de betrokken site aan te passen voor zijn rekening nemen, op voorwaarde dat de operator die geen kennisgeving heeft ontvangen zich binnen twee jaar na het ontstaan van de kennisgevingsplicht bij het Instituut heeft aangemeld.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 68, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 26/1. [1 In het kader van een gedeeld gebruik van antennesites kan het Instituut de nadere technische bepalingen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 25 en 26 preciseren en indien nodig voor een periode van ten hoogste 18 maanden verplichtingen van organisatorische en technische aard vastleggen die bijkomend van toepassing zijn teneinde het algemeen belang te vrijwaren of een snel systeem voor informatie-uitwisseling mogelijk te maken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 69, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 27.§ 1. Er wordt [1 bij het Instituut]1 een databank van antennesites gecreëerd die alle relevante informatie bevat om de evaluatie van sites, met het oog op het [1 maximaal]1 gedeeld gebruik ervan, te vergemakkelijken.
  § 2. Medewerking door de operatoren aan de uitbouw en het gebruik van de databank van antennesites is verplicht.
  § 3. De Koning, na advies van het Instituut, regelt het beheer van de databank van antennesites.
  § 4. De kosten van de databank van antennesites worden gedragen door alle betreffende operatoren op grond van een onderlinge overeenkomst.
  Indien deze overeenkomst niet aangepast wordt binnen drie maanden na het verzoek daartoe door een nieuwe operator, worden de kosten van de databank van antennesites en de verdeling per operator door het Instituut bepaald.
  § 5. Het Instituut ziet er op toe dat de databank van de antennesites in het algemeen belang wordt beheerd. Daartoe beschikt het Instituut over toegang tot de databank.
  Het Instituut kan de maatregelen opleggen die het nodig acht ter vrijwaring van het algemeen belang en om een vlotte uitwisseling van informatie inzake sites en hun gedeeld gebruik te bevorderen.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 31, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Afdeling 2. - [1 Het gedeeld gebruik van andere sites, infrastructuur en andere netwerkelementen]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 32, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 28.[1 § 1. Onverminderd artikel 25 kan het Instituut, op redelijk verzoek, verplichtingen opleggen om toegang te verlenen tot bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten binnen gebouwen of tot aan het eerste punt van samenkomst of distributie als bepaald door het Instituut, ingeval dat punt zich buiten het gebouw bevindt. Indien de replicatie van die netwerkelementen in economisch opzicht inefficiënt zou zijn of fysiek onuitvoerbaar zou zijn, kunnen dergelijke verplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of aan de eigenaars van die bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten indien die eigenaars geen aanbieders van elektronische-communicatienetwerken zijn.
   De voorwaarden inzake toegang die worden opgelegd, kunnen specifieke voorschriften omvatten betreffende toegang tot die net-werkelementen en tot bijbehorende faciliteiten en aanverwante diensten, betreffende transparantie en niet-discriminatie, en betreffende een omslagregeling voor de toegangskosten die, indien passend, worden aangepast naargelang van risicofactoren.
   § 2. Indien het Instituut, in voorkomend geval met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit een relevante marktanalyse, concludeert dat de overeenkomstig paragraaf 1 opgelegde verplichtingen onvoldoende de hoge en niet tijdelijke economische of fysieke drempels voor replicatie aanpakken die ten grondslag liggen aan een bestaande of opkomende marktsituatie die de concurrentie-uitkomsten voor eindgebruikers in aanzienlijke mate beperkt, kan het Instituut, onder billijke en redelijke voorwaarden de toegangsverplichtingen uitbreiden, inclusief actieve- of virtuele-toegangsverplichtingen opleggen indien gerechtvaardigd in technisch of economisch opzicht, voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie, zodat een punt wordt bereikt dat volgens het Instituut het dichtst bij de eindgebruikers ligt,
   dat in staat is een toereikend aantal eindgebruikersverbindingen te bereiken om commercieel haalbaar te zijn voor efficiënte toegangsverzoekers. Bij het bepalen hoe ver voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie die uitbreiding moet gaan, houdt het Instituut zoveel mogelijk rekening met de betrokken Berec-richtsnoeren.
   Het Instituut legt geen verplichtingen overeenkomstig het eerste lid op aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken indien het constateert dat:
   1° de aanbieder de in artikel 65/4, § 1, genoemde kenmerken bezit en in een haalbare en vergelijkbare alternatieve manier voorziet om eindgebruikers te bereiken door aan ondernemingen onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aan te bieden. Het Instituut kan die vrijstelling uitbreiden tot andere aanbieders die onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aanbieden; of
   2° het opleggen van verplichtingen de economische of financiële levensvatbaarheid van de uitrol van een nieuw netwerk, met name door kleine lokale projecten, in het gedrang zou brengen.
   In afwijking van het tweede lid, 1°, kan het Instituut verplichtingen opleggen indien het betrokken netwerk uit openbare middelen wordt gefinancierd.
   § 3. Onverminderd de paragrafen 1 en 2 kan het Instituut in overeenstemming met het Europese Unierecht aan ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, verplichtingen opleggen in verband met het gedeeld gebruik van passieve infrastructuur, of verplichtingen om gelokaliseerde overeenkomsten inzake roamingtoegang te sluiten, in beide gevallen indien deze rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de lokale verlening van diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum en voor zover geen haalbaar en soortgelijk alternatief middel voor toegang tot eindgebruikers onder billijke en redelijke voorwaarden ter beschikking van elke onderneming wordt gesteld.
   Het Instituut kan dergelijke verplichtingen opleggen mits in die mogelijkheid wordt voorzien bij het verlenen van de gebruiksrechten voor radiospectrum, en uitsluitend op grond van het feit dat in het gebied waar die verplichtingen gelden, de marktgestuurde aanleg van infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, stuit op onoverkomelijke economische of fysieke obstakels, waardoor er daar nauwelijks of geen toegang tot netwerken of diensten bestaat voor eindgebruikers.
   § 4. Onder die omstandigheden waar toegang tot en gedeeld gebruik van passieve infrastructuur alleen niet voldoende zijn om de situatie te verhelpen, kan het Instituut verplichtingen opleggen ten aanzien van het gedeeld gebruik van actieve infrastructuur.
   Het Instituut houdt rekening met:
   1° de noodzaak om de connectiviteit in de hele Europese Unie, langs belangrijke transportroutes en in bepaalde gebieden, te optimaliseren, en met de mogelijkheid om aanzienlijk meer keuze en hogere kwaliteit van de dienstverlening voor eindgebruikers tot stand te brengen;
   2° een efficiënt gebruik van radiospectrum;
   3° de technische haalbaarheid van voorwaarden inzake gedeeld gebruik en aanverwante voorwaarden;
   4° het opleggen van verplichtingen die zou de economische of financiële levensvatbaarheid van de uitrol van een nieuw netwerk, met name door kleine lokale projecten, in het gedrang brengen;
   5° de toestand van op infrastructuur gebaseerde en op diensten gebaseerde concurrentie;
   6° technologische innovatie;
   7° de dwingende noodzaak prikkels te ondersteunen op basis waarvan de aanbiedende partij de infrastructuur in eerste instantie uitrolt.
   In het geval van geschillenbeslechting kan het Instituut aan de begunstigde van de verplichting inzake gedeeld gebruik of toegang onder meer de verplichting opleggen om radiospectrum te delen met de aanbieder van de infrastructuur in het betreffende gebied.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 70, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 28/1. [1 § 1. Om een elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid aan te leggen en wanneer verdubbeling technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is, heeft elke operator het recht van toegang tot alle fysieke binnenhuisinfrastructuur.
   § 2. Elke houder van een recht om het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur te gebruiken, voldoet aan alle redelijke verzoeken om toegang vanwege een operator die het voornemen heeft een elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid aan te leggen onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden.
   § 3. Onverminderd de mogelijkheid voor elke partij om de zaak aanhangig te maken bij een rechtbank, indien binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang geen overeenstemming is bereikt over de in paragraaf 1 en paragraaf 2 bedoelde toegang, heeft elke partij het recht de zaak door te verwijzen naar het Instituut, dat het geschil zal beslechten overeenkomstig artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/30, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  

  Art. 28/2. [1 De overeenkomstig de artikelen 28, 51 en 51/1 opgelegde verplichtingen en voorwaarden zijn objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend, en worden toegepast overeenkomstig artikel 141. Het Instituut beoordeelt uiterlijk vijf jaar na de vaststelling van de vorige maatregel die jegens dezelfde ondernemingen is vastgesteld de resultaten en beoordeelt of het passend is die verplichtingen en voorwaarden in te trekken of te wijzigen naar aanleiding van de veranderende voorwaarden. Het Instituut deelt het resultaat van zijn beoordeling overeenkomstig artikel 141 mee.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 71, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 28/3. [1 § 1. Op schriftelijk verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, willigt de beheerder van passieve infrastructuur de redelijke verzoeken om toegang tot zijn passieve infrastructuur in onder billijke en redelijke eisen en voorwaarden met inbegrip van de prijs, met het oog op de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid. Dat schriftelijke verzoek bevat een nadere omschrijving van de elementen van het project waarvoor om toegang wordt verzocht, met inbegrip van een precies tijdschema.
   § 2. Elke weigering om toegang te verlenen, is gebaseerd op objectieve, transparante en evenredige criteria, zoals:
   1° de technische geschiktheid van de passieve infrastructuur waarvoor om toegang wordt verzocht voor het onderbrengen van de in paragraaf 1 bedoelde elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid;
   2° de beschikbaarheid van ruimte om de in paragraaf 1 bedoelde elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid te huisvesten, de toekomstige behoefte aan ruimte van de beheerder van passieve infrastructuur inbegrepen, die afdoende moeten worden aangetoond;
   3° overwegingen met betrekking tot veiligheid en volksgezondheid;
   4° de integriteit en veiligheid van de passieve infrastructuur, met name van kritieke nationale infrastructuur bedoeld in de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren;
   5° het risico van ernstige verstoring tussen de geplande elektronische-communicatiediensten en de diensten die via de passieve infrastructuur worden verstrekt;
   6° de vraag of de beheerder van de passieve infrastructuur beschikt over levensvatbare alternatieve middelen voor het verlenen van fysieke wholesaletoegang tot de passieve infrastructuur die geschikt zijn voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid, op voorwaarde dat de toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt verleend.
   Uiterlijk twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledige verzoek om toegang geeft de beheerder van de passieve infrastructuur de redenen voor de weigering op.
   § 3. Indien uiterlijk twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het verzoek, toegang wordt geweigerd of geen overeenstemming wordt bereikt over specifieke eisen en voorwaarden, met inbegrip van de prijs, heeft elke partij het recht deze kwestie door te verwijzen naar het Instituut, overeenkomstig artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
   § 4. Dit artikel laat het eigendomsrecht van de eigenaar van de passieve infrastructuur, indien de beheerder van de passieve infrastructuur niet de eigenaar is, alsmede het eigendomsrecht van derden, zoals landeigenaren en eigenaren van privaat eigendom, onverlet. Dit artikel laat eveneens de verplichting voor de onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, om de toelatingen en vergunningen te bekomen die vereist zijn voor de aanleg van de bestanddelen van zijn elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid, onverlet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 72, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 28/4. [1 § 1. Iedere onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of die daartoe gemachtigd is, heeft op verzoek recht op toegang tot de volgende minimuminformatie met betrekking tot de bestaande passieve infrastructuur van de beheerder van een passieve infrastructuur, teneinde overeenkomstig artikel 28/3, § 1, een verzoek om toegang tot passieve infrastructuur in te dienen:
   1° locatie en route;
   2° aard en huidig gebruik van de infrastructuur; en
   3° een contactpunt.
   De onderneming die om toegang verzoekt, specificeert het gebied waarin wordt overwogen om elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid aan te leggen.
   Een beperking van de toegang tot de in het eerste lid bedoelde minimuminformatie wordt gemotiveerd en uitsluitend toegestaan indien dit noodzakelijk is met het oog op de veiligheid en integriteit van de passieve infrastructuur, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, de vertrouwelijkheid en de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen.
   § 2. Indien de in paragraaf 1 bedoelde minimuminformatie niet via het centrale informatiepunt beschikbaar is, biedt de beheerder van de passieve infrastructuur op specifiek schriftelijk verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of die daartoe gemachtigd is, toegang aan tot dergelijke informatie.
   In dat verzoek wordt gespecificeerd in welk gebied de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid wordt overwogen.
   Toegang tot informatie moet binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek worden verleend, waarbij evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden worden gehanteerd, onverminderd de beperkingen overeenkomstig paragraaf 1.
   § 3. Op specifiek, schriftelijk verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of die daartoe gemachtigd is, gaat de beheerder van een passieve infrastructuur in op redelijke verzoeken tot inspecties ter plaatse van specifieke elementen van zijn passieve infrastructuur. In dat verzoek worden de betrokken elementen van het netwerk gespecificeerd met het oog op de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid.
   Inspecties ter plaatse van de gespecificeerde elementen van de passieve infrastructuur moeten uiterlijk één maand vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek worden toegestaan, waarbij evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden worden gehanteerd, onverminderd de beperkingen overeenkomstig paragraaf 1. De personen die de toestemming gekregen hebben moeten de procedures en veiligheidsmaatregelen die hun worden meegedeeld, nauwgezet naleven.
   § 4. Wanneer een geschil ontstaat in verband met de in dit artikel vermelde rechten en verplichtingen, heeft elke partij bij het geschil het recht het geschil door te verwijzen naar het Instituut, overeenkomstig artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
   § 5. Wanneer zij overeenkomstig dit artikel toegang krijgen tot informatie, nemen de ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of die daartoe gemachtigd zijn, de nodige maatregelen ter bescherming van vertrouwelijkheid en handels- en bedrijfsgeheimen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 73, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  HOOFDSTUK IV. - Administratieve bijdragen.

  Art. 29.§ 1. De administratieve bijdragen die worden opgelegd aan de operatoren, onverminderd de bepalingen van de artikel en 43, 45, 46 en 47, dienen ter dekking van de kosten inzake :
  1° het opstellen, het beheer, de controle en de toepassing van de wetgeving en van de gebruiksrechten;
  2° de specifieke opdrachten van het Instituut inzake toegang en universele dienstverlening;
  3° internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht;
  4° het adviseren en handhaven van secundaire wetgeving en het nemen van administratieve beslissingen.
  [2 5° aan de jaarlijkse bijdrage aan [3 de FOD Economie bedoeld in artikel 20, § 1]3, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen evenals, desgevallend, de verhoogde bijdrage bedoeld in artikel 20bis, vierde lid, van dezelfde wet.]2
  Het Instituut int de administratieve bijdragen.
  § 2. De Koning, na advies van het Instituut, bepaalt het bedrag en de nadere regels inzake de administratieve bijdrage met het oog op een objectieve, transparante en evenredige verdeling.
  [1 § 3. Het Instituut publiceert jaarlijks een uitvoerig overzicht van de administratieve kosten van het Instituut en van het totale bedrag aan geïnde rechten.
   De nadere regels van dit overzicht zullen worden vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2009-12-23/04, art. 190, 008; Inwerkingtreding : 30-12-2009>
  (3)<W 2015-12-26/03, art. 66, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

  Art. 30.§ 1. De in de artikel en 11 en 18 bedoelde gebruiksrechten kunnen aan heffingen onderworpen worden teneinde een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De heffingen worden door het Instituut geïnd.
  [1 § 1/1. Ten behoeve van het in paragraaf 1 beschreven doel dienen operatoren aan wie het is toegestaan om over gebruiksrechten [5 voor radiospectrum]5 [4 op het nationale vasteland]4 te beschikken met het oog op de exploitatie van een netwerk en het aanbieden van mobiele elektronische-communicatiediensten aan het publiek, bij de aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten onder andere een enige heffing te betalen.
   De enige heffing wordt bepaald bij het toekennen van de frequenties.
   De enige heffing bedraagt :
   1° [4 11 667 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz;]4
   2° [4 3 750 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 1920-1980 MHz en 2110-2170 MHz;]4
   3° 2.778 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 2500-2690 MHz.
  [2 4° 25 000 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 790-862 MHz;]2
  [4 5° 3 750 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 1710-1785 en 1805-1880 MHz;
   6° 8 056 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 694-790 MHz;
   7° 2 500 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 1437-1502 MHz;
   8° 1 250 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 1427-1437 MHz en 1502-1517 MHz;
   9° 1 917 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 3400-3420 MHz. In afwijking van wat voorafgaat is de enige heffing voor de frequentieband 3400-3420 MHz nul voor de geldigheidsperiode voorafgaand aan 7 mei 2025;
   10° 2 556 euro per MHz en per maand voor de frequentieband 3420-3800 MHz. In afwijking van wat voorafgaat is de enige heffing voor de frequentieband 3420-3800 MHz nul voor de geldigheidsperiode voorafgaand aan 7 mei 2025.]4
   Bij de toekenning door middel van een veiling van de frequenties geldt het in onderhavige paragraaf 1/1 beoogde minimumbedrag van de enige heffing als beginbod voor de kandidaten.
   § 1/2. Voor elke periode van verlenging van de vergunning zijn de operatoren een enige heffing verschuldigd.
   Het bedrag van de enige heffing stemt overeen met de enige heffing bedoeld in § 1/1, eerste lid.
  [4 In afwijking van het vorige lid bedraagt de enige heffing voor de gebruiksrechten die van kracht zijn tot de inwerkingtreding van de gebruiksrechten die door het Instituut zullen worden genotificeerd na de veilingen die door het Instituut georganiseerd zullen worden na de inwerkingtreding van de wet van 27 juni 2021 houdende wijziging van artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie in de frequentiebanden:
   1° 51 644 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz. Het verkrijgen van gebruiksrechten voor de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz houdt eveneens het verkrijgen van gebruiksrechten in voor de frequentiebanden 1710-1785 en 1805-1880 MHz: de hoeveelheid toegewezen spectrum in de banden 1710-1785 en 1805-1880 MHz is gelijk aan het dubbele van de hoeveelheid toegewezen spectrum in de banden 880-915 MHz en 925-960 MHz, afgerond op het hogere veelvoud van 5 MHz;
   2° 20 833 euro per MHz en per maand voor de frequentiebanden 1920-1980 MHz en 2110-2170 MHz.]4
   Bij de berekening van het bedrag wordt rekening gehouden met het deel van de gebruiksrechten dat de operator wil behouden bij de verlenging.
   Indien een operator van spectrum wil afstand doen, dan moet dit een aaneensluitend blok vormen.
   § 1/3. De betaling van de enige heffing gebeurt, al naargelang binnen vijftien dagen na de aanvang van de geldigheidsduur vermeld in § 1/1, eerste lid, en binnen vijftien dagen na de aanvang van de verlengingsperiode vermeld in § 1/2, eerste lid.
   In afwijking van vorig lid heeft de operator de mogelijkheid om de betaling als volgt uit te voeren :
   a) binnen 15 dagen na de aanvang van de geldigheidsduur vermeld in § 1/1, eerste lid, en binnen 15 dagen na de aanvang van de verlengingsperiode vermeld in § 1/2, eerste lid, betaalt de operator pro rata het aantal resterende maanden van het kalenderjaar;
   b) bovendien betaalt de operator ten laatste op 15 december het volledige gedeelte van enige heffing voor het komende jaar. Indien in het komende jaar de vergunning afloopt, betaalt de operator pro rata het aantal maanden tot het aflopen van de gebruiksrechten;
   c) de wettelijke rentevoet, berekend overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest, is, afhankelijk van het geval, van toepassing vanaf de zestiende dag die volgt op het begin van de geldigheidsperiode bedoeld in § 1/1, eerste lid, of vanaf de zestiende dag die volgt op het begin van de periode van verlenging bedoeld in § 1/2, eerste lid;
   d) gelijktijdig met de betaling van de enige heffing, betaalt de operator de interest op het nog verschuldigde bedrag.
  [4 In voorkomend geval deelt de operator die wenst gebruik te maken van de mogelijkheid waarin het tweede lid voorziet, aan het Instituut zijn keuze mee binnen de twee werkdagen die volgen op, naargelang het geval, de aanvang van de geldigheidsperiode bedoeld in § 1/1, eerste lid, en de aanvang van de verlengingsperiode bedoeld in § 1/2, eerste lid.]4
  [3 De operator kan uiterlijk op 15 november van elk jaar aan het Instituut zijn wil meedelen om via één enkele betaling het saldo van de enige heffing te vereffenen. De operator betaalt uiterlijk 15 december van datzelfde jaar het saldo, op basis van een afrekening die door het Instituut wordt opgesteld.]3
   De enige heffing wordt in geen geval terugbetaald, noch geheel, noch gedeeltelijk.
   § 1/4. Indien een operator de enige heffing [4 ...]4, geheel of gedeeltelijk niet voldoet [4 overeenkomstig § 1/3]4, worden alle gebruiksrechten voor de respectievelijke frequentiebanden ingetrokken.]1
  [5 § 1/5. De inkomsten uit roerende goederen en kapitalen, bedoeld in artikel 17 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, omvatten niet de heffingen vermeld in paragraaf 1 en de enige heffing vermeld in paragraaf 1/1, eerste lid, en in paragraaf 1/2, eerste lid.]5
  § 2. De Koning, na advies van het Instituut, bepaalt het bedrag en de nadere regels inzake de in § 1 bedoelde heffingen [1 behoudens voor wat bepaald wordt in §§ 1/1, 1/2 en 1/3]1.
  ----------
  (1)<W 2010-03-15/03, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 25-03-2010>
  (2)<W 2013-05-29/05, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 20-06-2013>
  (3)<W 2014-03-27/35, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (4)<W 2021-06-27/06, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 16-07-2021>
  (5)<W 2021-12-21/05, art. 74, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 31. Het Instituut publiceert en actualiseert alle relevante informatie over rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen en beslissingen betreffende kennisgevingen en gebruiksrechten op de website van het Instituut.

  HOOFDSTUK V. - Apparatuur.

  Art. 32.§ 1. [1 Radioapparatuur]1 mag slechts gehouden of gecommercialiseerd worden (, ingevoerd worden of in eigendom zijn) indien zij voldoet aan de [2 essentiële eisen]2. <W 2007-04-25/38, art. 168, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  [2 De essentiële eisen zijn de volgende :
   1° De radioapparatuur is zo geconstrueerd dat het volgende wordt gewaarborgd :
   a) de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van personen en huisdieren, en de bescherming van goederen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen, maar zonder toepassing van de spanningsgrens;
   b) een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit zoals beschreven in de toepasselijke regelgeving;
   2° De radioapparatuur is zo geconstrueerd dat zij het radiospectrum zowel doeltreffend gebruikt als een efficiënt gebruik van het radiospectrum ondersteunt met als doel schadelijke [3 storingen]3 te voorkomen.]2
  § 2. [2 Tot bepaalde categorieën of klassen behorende radioapparatuur is zo geconstrueerd dat zij voldoet aan de volgende essentiële eisen :
   a) de radioapparatuur functioneert onderling met [4 andere accessoires dan de opladers]4;
   b) de radioapparatuur functioneert via de netwerken onderling met andere radioapparatuur;
   c) de radioapparatuur kan in de hele Europese Unie worden aangesloten op interfaces van het geschikte type;
   d) de radioapparatuur schaadt het netwerk of de werking ervan niet en maakt evenmin misbruik van de netwerkmiddelen waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de dienst wordt veroorzaakt;
   e) de radioapparatuur bevat beveiligingen om de bescherming van de persoonsgegevens en de privacy van de gebruiker en de abonnee te waarborgen;
   f) de radioapparatuur ondersteunt bepaalde mogelijkheden die bescherming tegen fraude waarborgen;
   g) de radioapparatuur ondersteunt bepaalde mogelijkheden die de toegang tot nooddiensten waarborgen;
   h) de radioapparatuur ondersteunt bepaalde mogelijkheden die het gebruik ervan door gebruikers met een handicap vergemakkelijken;
   i) de radioapparatuur ondersteunt bepaalde mogelijkheden om te waarborgen dat software alleen in de radioapparatuur kan worden geladen als de conformiteit van de combinatie van de radioapparatuur en de software is aangetoond.
   De Koning kan, na advies van het Instituut, bepalen op welke categorieën of klassen radioapparatuur elk van de eisen in de punten a) tot en met i) in het eerste lid betrekking heeft.]2
  [4 § 2/1. De radioapparatuur wordt zo geconstrueerd dat zij voldoet aan de door de Koning vastgestelde specificaties met betrekking tot oplaadmogelijkheden voor de desbetreffende categorie of klasse radioapparatuur.]4
  § 3. Onverminderd de bepalingen van [4 §§ 1, 2 en 2/1]4, mag [1 radioapparatuur]1 slechts gehouden en gecommercialiseerd worden (, ingevoerd worden of in eigendom zijn) indien zij voldoet aan de volgende voorwaarden : <W 2007-04-25/38, art. 168, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  1° de [1 radioapparatuur]1 wordt onderworpen aan een gepaste procedure waarbij de conformiteit van de [1 radioapparatuur]1 met de onder [4 §§ 1, 2 en 2/1]4 toepasselijke [2 essentiële eisen]2 wordt vastgesteld;
  2° de [1 radioapparatuur]1 is voorzien van een CE-merkteken van conformiteit en van de andere van toepassing zijnde opschriften;
  3° bij de [1 radioapparatuur]1 wordt de nodige informatie gevoegd over de voorwaarden inzake de ingebruikname en de werking van de [1 radioapparatuur]1.
  De Koning, na advies van het Instituut, bepaalt de nadere regels inzake voornoemde voorwaarden.
  § 4. [2 Fabrikanten registreren met ingang van 12 juni 2018 de typen radioapparatuur van categorieën waarvoor een laag niveau van naleving van de essentiële eisen van artikel 32 wordt geconstateerd, in een centraal systeem, beschikbaar gesteld door de Europese Commissie, voordat radioapparatuur van die categorieën in de handel wordt gebracht.
   De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, op welke categorieën radioapparatuur de verplichting in het eerste lid betrekking heeft, welke technische documenten bij de registratie worden verstrekt, wat de operationele voorschriften zijn voor de registratie en voor het aanbrengen van het registratienummer op de radioapparatuur.
   De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de verplichtingen van de fabrikanten, invoerders en distributeurs bij het op de markt aanbieden van radioapparatuur.]2
  § 5. [2 Eindapparatuur mag na 12 juni 2016 slechts gehouden of gecommercialiseerd worden, ingevoerd worden of in eigendom zijn indien zij voldoet aan de geldende wetgeving betreffende elektromagnetische compatibiliteit en betreffende elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen.]2
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/54, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (2)<W 2015-12-18/54, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 75, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2024-02-06/01, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 23-02-2024>

  Art. 33.§ 1. Het is verboden [6 de volgende elektrische of elektronische producten]6 te houden, te commercialiseren (in te voeren, in eigendom te hebben) of te gebruiken : <W 2007-04-25/38, art. 169, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  1° [6 producten]6 waarvan het gebruik onverenigbaar is met één of meerdere van de volgende bepalingen :
  a) de artikel en 41 en 124;
  b) de artikel en 259bis en 314bis van het Strafwetboek;
  c) artikel 1, § 6, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen
  2° [6 producten waarvan het gebruik onverenigbaar is met [7 de artikelen 15, eerste lid, en 15/1]7.]6
  [4 ...]4
  [4 ...]4
  § 2. [7 ...]7
  [5 § 3. [7 ...]7]5
  [6 § 4. [7 ...]7
   § 5. [7 ...]7]6
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2009-12-30/01, art. 181, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (3)<W 2011-05-31/02, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (4)<W 2015-12-18/54, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (5)<W 2017-07-31/30, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (6)<W 2021-12-21/05, art. 76, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (7)<W 2023-11-28/05, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 30-12-2023>

  Art. 34.(Artikel 32) is niet van toepassing op : <W 2006-07-20/39, art. 94, 1°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  1° [3 radioapparatuur]3 die uitsluitend wordt gebruikt door de overheid bij activiteiten die betrekking hebben op de defensie, de openbare veiligheid en de staatsveiligheid; (op [3 ...]3 apparatuur [3 die uitsluitend wordt gebruikt door de overheid bij activiteiten die betrekking hebben op de defensie, de openbare veiligheid en de staatsveiligheid]3 is artikel 33, § 1, 1°, [3 niet]3 van toepassing;) <W 2006-07-20/39, art. 94, 2°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  2° de door [1 radioamateurs, houders van de hoogste vergunning, gebruikte radioapparatuur indien deze apparatuur :]1
  [3 ...]3 overeenstemt met de apparatuur bedoeld in artikel 1, definitie 1.56 van het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie Unie [3 , tenzij deze apparatuur op de markt wordt aangeboden. De volgende apparatuur wordt als niet op de markt aangeboden beschouwd :
   a) de radiobouwpakketten voor montage en gebruik door radioamateurs;
   b) de radioapparatuur die door radioamateurs is omgebouwd voor eigen gebruik;
   c) de [4 radioapparatuur]4 die door radioamateurs zelf is gebouwd en die in het kader van radioamateurdiensten bestemd is voor wetenschappelijke en experimentele doeleinden]3 ;
  [3 ...]3 [3 ...]3
  3° de door de Koning aangewezen apparatuur die uitsluitend wordt gebruikt voor de uitrusting van zeeschepen;
  4° [4 de volgende luchtvaartuitrusting, voor zover die uitrusting binnen het toepassingsgebied valt van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad, en uitsluitend bestemd is voor gebruik in de lucht:
   a) andere luchtvaartuigen dan onbemande luchtvaartuigen, alsmede bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting;
   b) onbemande luchtvaartuigen, evenals de bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 56, paragraaf 1, van die verordening is gecertificeerd, die alleen frequenties zouden mogen gebruiken die door het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie Unie voor beschermd luchtvaartgebruik zijn voorzien;]4
  5° [3 voor vakmensen op maat gebouwde evaluatiekits die uitsluitend zijn bedoeld voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) in O&O-faciliteiten;]3
  6° [2 radioapparatuur]2 die [3 op handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen]3 wordt vertoond op voorwaarde dat duidelijk zichtbaar wordt aangegeven [3 dat dergelijke]3 [2 radioapparatuur]2 niet op de markt mag worden [3 aangeboden en/of in gebruik genomen worden zolang zij niet voldoet aan de geldende wetgeving]3; [3 Het demonstreren van radioapparatuur vindt enkel plaats als de nodige, door het koninklijk besluit van 18 december 2009 betreffende de private radiocommunicatie en de gebruiksrechten voor vaste netten en netten met gedeelde middelen en door het Instituut, voorgeschreven maatregelen zijn genomen om schadelijke [4 storingen]4, elektromagnetische verstoringen en gevaren voor de gezondheid of veiligheid van personen of huisdieren of voor de veiligheid van goederen te voorkomen.]3
  7° [2 radioapparatuur]2 die uitsluitend bestemd is voor uitvoer, op voorwaarde dat ze het voorwerp heeft uitgemaakt van een voorafgaande machtiging door het Instituut;
  [1 8° [2 radioapparatuur]2 gehouden in verzamelingen of tentoonstellingen, op voorwaarde dat ze het voorwerp heeft uitgemaakt van een voorafgaande machtiging door het Instituut;
   9° [2 radioapparatuur]2 nog niet beschikbaar op de markt of die nieuwe technologieën gebruikt, op voorwaarde dat ze het voorwerp heeft uitgemaakt van een voorafgaande machtiging door het Instituut.]1
  ----------
  (1)<W 2014-03-27/35, art. 18, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (2)<W 2015-12-18/54, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (3)<W 2015-12-18/54, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 77, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 35. De gebruiker van [1 radioapparatuur]1 gebruikt die overeenkomstig de informatie vermeld in artikel 32, § 3, 3°. [2 Deze apparatuur wordt bovendien op passende wijze geïnstalleerd en onderhouden en in overeenstemming met haar bestemming gebruikt.]2
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/54, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (2)<W 2015-12-18/54, art. 9, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>

  Art. 36.§ 1. Apparatuur die voldoet aan de wettelijke voorwaarden, mag worden aangesloten op de daartoe geschikte interfaces.
  Een operator van een openbaar elektronische-communicatienetwerk mag een dergelijke aansluiting niet om technische redenen weigeren.
  [1 Een fabrikant of een persoon die verantwoordelijk is voor het op de Belgische markt brengen van apparatuur mag niet zonder technische redenen verhinderen of bemoeilijken dat op alle daartoe geschikte interfaces zulke apparatuur wordt aangesloten en [2 door deze apparatuur gebruik wordt gemaakt van het radiospectrum waarvoor]2 gebruiksrechten zijn toegekend door het Instituut overeenkomstig artikel 18.]1
  § 2. Het gebruik alsook de commercialisering van apparatuur die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en toch schade toebrengt aan het netwerk, de werking ervan schaadt, of schadelijke storing veroorzaakt, kan overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning, na advies van het Instituut, worden beperkt of verboden.
  ----------
  (1)<W 2014-03-27/35, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 78, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 37. [1 Niettegenstaande de bepalingen van artikel 32, 34 en 35 zijn het houden, in eigendom hebben, op de markt aanbieden, invoeren en het gebruik van radioapparatuur toegestaan indien deze apparatuur :
   1° voldoet aan de bepalingen vermeld in het koninklijk besluit van 26 september 2000 betreffende de radio- en eindapparatuur en de erkenning van hun conformiteit, en
   2° vóór 13 juni 2017 in de handel is gebracht, en
   3° voldoet aan de bepalingen van de artikelen 32, 34 en 35 voor hun wijziging door de wet van 18 december 2015.]1
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/54, art. 10, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  

  Art. 38.Operatoren die openbare elektronische-communicatiediensten aanbieden, publiceren de exacte en passende technische specificaties van hun interfaces vooraleer de via deze interfaces verstrekte diensten voor het publiek beschikbaar zijn. De specificaties worden op eenvoudig verzoek aan iedere belangstellende bezorgd en zijn voldoende nauwkeurig om apparatuur te kunnen ontwerpen [1 ...]1 waarmee alle diensten die via de betreffende interface worden verstrekt, kunnen worden gebruikt.
  De operatoren die [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten aanbieden werken deze specificaties regelmatig bij zodat ze steeds actueel blijven. Voorafgaand aan de publicatie bezorgen zij een kopie ervan aan het Instituut.
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/54, art. 11, 023; Inwerkingtreding : 13-06-2016>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK VI. - Bepalingen inzake het gebruik van radioapparatuur.

  Art. 39.§ 1. [2 ...]2
  § 2. De Koning bepaalt, [3 op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, de algemene regels inzake toekenning, schorsing en intrekking van de vergunningen om radioapparatuur te mogen houden, van de machtigingen voor private radiocommunicatie, en van de vergunningen om de producten bedoeld in [4 artikel 15/1, §§ 2, 4 en 6]4, te mogen houden en/of gebruiken]3. [2 Deze vergunningen zijn persoonlijk en kunnen worden ingetrokken.]2
  § 3. (De Koning, op voorstel van) het Instituut bepaalt de verplichtingen van de houders van een [3 in de tweede paragraaf bedoelde]3 vergunning en de voorwaarden waaraan de toegelaten stations en netten voor radiocommunicatie moeten voldoen. <W 2006-07-20/39, art. 95, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  § 4. De in [2 paragraaf 2]2 bedoelde vergunningen zijn niet vereist [3 voor de radiostations die in de exclusieve militaire banden werken of in de militaire banden die worden gedeeld met de burgers en]3 die voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid aangelegd en gebruikt worden door de diensten die onder de minister van Landsverdediging ressorteren, door de Noord Atlantische Verdragsorganisatie en door de Geallieerde Strijdkrachten. [2 [3 De bedingen van de verdeling van de banden tussen civiele en militaire alsook het type van militaire toepassingen dat is toegestaan in deze banden worden vastgesteld]3 door de Gemengde Commissie voor telecommunicatie, bedoeld in artikel 106, § 1.]2
  [3 ...]3
  [1 § 5. De Koning kan het slagen voor een examen opleggen voor het gebruik van bepaalde categorieën [3 van radiostations]3. Hij kan het Instituut delegeren om de voorwaarden en de praktische organisatie van deze examens vast te leggen.]1
  ----------
  (1)<W 2014-03-27/35, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (2)<W 2017-07-31/30, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 79, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2023-11-28/05, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 30-12-2023>

  Art. 40.[1 Onverminderd de voorwaarden vastgesteld in het kader van een machtiging, kan het Instituut het gebruik van radioapparatuur onderwerpen aan eisen die toegevoegd worden aan de essentiële eisen bedoeld in artikel 32, voor hetgeen betrekking heeft op het efficiënte en geoptimaliseerde gebruik van het radiospectrum, de preventie van schadelijke storingen of de preventie van elektromagnetische interferentie. Het Instituut publiceert deze bijkomende eisen op zijn website. Een verwijzing naar die eisen wordt ook bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 80, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 41. Behoudens de officieren van gerechtelijke politie vermeld in artikel 24 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector voor wat betreft punt 2°, mag niemand in het Rijk, noch aan boord van een schip, een luchtvaartuig of enige andere drager onderworpen aan het Belgisch recht :
  1° valse of bedrieglijke alarm-, spoed- of noodseinen of noodoproepen uitzenden of trachten uit te zenden;
  2° andere radiocommunicatie dan die bedoeld in artikel 314bis van het Strafwetboek en die niet voor hem bestemd is, opvangen of trachten op te vangen. Indien zulke verbindingen onopzettelijk worden ontvangen, mogen zij noch weergegeven, noch aan derden medegedeeld, noch voor enig ander doeleind worden gebruikt en zelfs aan hun bestaan mag geen bekendheid worden gegeven, behalve in de gevallen door de wet opgelegd of toegestaan.

  Art. 42.§ 1. Het is verboden [2 radioapparatuur te verkopen, te verhuren, in leen te geven of te schenken aan iemand die niet gemachtigd is om overeenkomstig deze wet dergelijke radioapparatuur te houden]2. Het Instituut kan dit verbod opheffen voor [2 radioapparatuur die uitsluitend voor de uitvoer bestemd is]2.
  § 2. Iedere constructeur, verkoper of verhuurder [2 van radioapparatuur]2 en eenieder die, zelfs toevallig, [2 radioapparatuur]2 of een stel van losse stukken waarmee [2 dergelijke radioapparatuur]2 gebouwd kan worden, verkoopt, verhuurt, in leen geeft of schenkt, moet daarvan aangifte doen bij het Instituut.
  § 3. De aangifte bevat :
  1° de aard en de datum van de verrichting;
  2° de naam en voornamen of de firmanaam en het adres van de verkrijger;
  3° het nummer van de vergunning.
  § 4. De aangever moet zich van de juistheid van die inlichtingen vergewissen. Hij mag daartoe eisen dat de identiteitskaart van de verkrijger of enig ander bewijsstuk wordt overgelegd.
  § 5. De installateur draagt er zorg voor dat de installatie van de apparatuur gebeurt conform de vergunningsvoorwaarden. Indien de installatie niet conform is gebeurd, kan het Instituut de kosten van de controle en van het correct installeren ten laste leggen van de installateur.
  § 6. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels voor de toepassing van dit artikel en stelt de passende controlemaatregelen vast.
  § 7. (§§ 1 tot 6 zijn niet van toepassing) op het radiomateriaal dat voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid werd besteld door de diensten die onder de minister van Landsverdediging ressorteren, door de Noord Atlantische Verdragsorganisatie en door de Geallieerde Strijdkrachten. <W 2007-04-25/38, art. 171, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 15, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 81, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 43.De Koning stelt, na advies van het Instituut, het bedrag en de betalingswijze vast van de rechten die aan het Instituut moeten worden betaald (door aanvragers of houders van een vergunning) [1 bedoeld in artikel 39, § 2,]1 om de uitgaven te dekken die voortvloeien uit (het beheer van het dossier, de organisatie van examens en/of) de controle over de naleving van hun verplichtingen en van de aan hun stations en netten voor radiocommunicatie opgelegde voorwaarden alsmede voor het te hunner beschikking stellen van één of meer frequenties en het recht die te gebruiken. <W 2007-04-25/38, art. 172, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, [1 onder welke voorwaarden de houder van een in artikel 39, § 2, bedoelde vergunning]1 voor zijn kosten wordt vergoed wanneer hem, om redenen van openbaar belang, een technische wijziging van [1 zijn radiostations]1 opgelegd wordt.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 82, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 44.§ 1. Wanneer de openbare veiligheid of de verdediging van het Rijk het vergt, mag de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het houden of het gebruik [1 van radiostations]1 geheel of gedeeltelijk verbieden gedurende de termijn die Hij vaststelt.
  Hij mag daartoe alle nuttige maatregelen voorschrijven, inzonderheid de toestellen onder sekwester doen plaatsen of op een bepaalde plaats doen deponeren.
  § 2. Deze maatregelen geven geen aanleiding tot enigerlei vergoeding.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 83, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK VII. - Telefoongidsen, telefooninlichtingendiensten en de uitbating van voor het publiek beschikbare communicatiesystemen.

  Art. 45.§ 1. Personen die een telefoongids wensen te vervaardigen, verkopen of verspreiden, brengen het Instituut hiervan voorafgaandelijk op de hoogte.
  De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de voorwaarden waaronder de telefoongidsen worden vervaardigd, verkocht of verspreid, de inhoud en de vorm van de voornoemde kennisgeving.
  § 2. [2 De operatoren van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten die nummers uit een nummerplan toekennen aan abonnees stellen de noodzakelijke abonneegegevens ter beschikking van de personen die een aangifte hebben gedaan in de zin van paragraaf 1 in een overeengekomen format op billijke, objectieve, kostengeoriënteerde en niet-discriminerende voorwaarden.]2
  § 3. Zonder kosten voor de abonnees, houden de personen die aan abonnees [2 spraakcommunicatiediensten]2 aanbieden de gegevens apart met betrekking tot de abonnees die gevraagd hebben niet te worden opgenomen in een telefoongids, zodat die abonnees de telefoongids kunnen ontvangen zonder dat hun gegevens daarin vermeld staan.
  § 4. De personen die een aangifte hebben gedaan in de zin van § 1, mogen de gegevens die overeenkomstig § 2 zijn meegedeeld, slechts gebruiken met het oog op de levering van een [1 eigen]1 telefoongids.
  § 5. Personen die telefoongidsen en [2 spraakcommunicatiediensten]2 aanbieden, nemen het beginsel van de niet-discriminatie in acht bij de behandeling van hun door andere ondernemingen verstrekte informatie.
  ----------
  (1)<W 2021-11-26/17, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 84, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 46.§ 1. Personen die een telefooninlichtingendienst wensen te verstrekken, moeten daarvan aangifte doen bij het Instituut.
  De Koning stelt, na advies van het Instituut, de voorwaarden vast waaronder de telefooninlichtingendienst wordt verstrekt alsook de inhoud en de vorm van de voormelde aangifte.
  § 2. [2 De operatoren van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten die nummers uit een nummerplan toekennen aan abonnees stellen de noodzakelijke abonneegegevens ter beschikking van de personen die een aangifte hebben gedaan in de zin van paragraaf 1 in een overeengekomen format op billijke, objectieve, kostengeoriënteerde en niet-discriminerende voorwaarden.]2
  § 3. Zonder kosten voor de abonnees, laten [2 de operatoren van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten die nummers uit een nummerplan toekennen]2 de gegevens weg met betrekking tot de abonnees die gevraagd hebben niet te worden vermeld in een telefooninlichtingendienst.
  § 4. De personen die een aangifte hebben gedaan in de zin van § 1, mogen de gegevens die overeenkomstig § 2 zijn meegedeeld, slechts gebruiken met het oog op de levering van een [1 eigen]1 telefooninlichtingendienst.
  ----------
  (1)<W 2021-11-26/17, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 85, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 47. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, (de verplichtingen waaraan openbare bureaus voor elektronische communicaties moeten voldoen, met inbegrip van de door hen verschuldigde rechten voor kennisgeving overeenkomstig artikel 9 en controle, alsook) de categorieën van personen aan wie operatoren de commercialisering van hun diensten hebben toevertrouwd, die gehouden zijn een aangifte overeenkomstig artikel 9 te doen, alsook de nadere regels van deze aangifte en de verschuldigde rechten teneinde de kosten van het Instituut terzake te dekken. <W 2006-07-20/39, art. 96, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  De Koning bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder deze personen de betreffende diensten mogen commercialiseren.

  HOOFDSTUK VIII.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 86, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 48.[1 De artikelen 39, 40 en 42 zijn niet van toepassing op radioapparatuur die uitsluitend bestemd is voor de transmissie van signalen voor de audiovisuele en auditieve mediadiensten.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 87, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK IX. - Overige activiteiten inzake elektronische communicatie.

  Art. 49. § 1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de voorwaarden die van toepassing zijn voor het aanbieden van andere activiteiten inzake elektronische communicatie.
  § 2. Het in § 1 bedoelde ontwerpbesluit wordt aan het met redenen omkleed advies van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt.
  § 3. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.

  HOOFDSTUK X. [1 - Cartografie van de dekking van elektronische-communicatienetwerken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 88, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 49/1. [1 § 1. Het Instituut voert minstens elke drie jaar onderzoek uit naar de geografische dekking van de mobiele en vaste elektronische-communicatienetwerken die breedbanddiensten kunnen leveren.
   De aanbieders van elektronische-communicatienetwerken, met inbegrip van overheden, stellen hiervoor, op verzoek van het Instituut, de volgende data ter beschikking:
   1° de informatie aangaande de huidige dekking;
   2° een prognose aangaande de uitbreiding of modernisering van het netwerk voor de komende drie jaar volgend op het jaar van het informatieverzoek gebaseerd op investeringsvoornemens per onderscheiden jaar.
   Die prognose bevat alle relevante informatie, mede over de geplande uitrol door ondernemingen of door de overheid van netwerken met zeer hoge capaciteit en belangrijke moderniseringen of uitbreidingen van netwerken tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps.
   Daartoe verzoekt het Instituut ondernemingen en overheden om dergelijke informatie te verstrekken voor zover die informatie beschikbaar is en middels redelijke inspanningen kan worden verstrekt.
   § 2. Het Instituut bepaalt bij besluit de informatie die aangeleverd moet worden, het formaat, het voldoende lokaal gedetailleerd niveau van detail, de voldoende informatie over de kwaliteit van de diensten en de parameters daarvan, alsook de periodiciteit van de in het kader van paragraaf 1 bedoelde geografische onderzoeken.
   Het Instituut houdt hierbij rekening met de evolutie van de gebruikte technologieën en overige ontwikkelingen.
   § 3. Aan de hand van de data bedoeld in paragraaf 1, 1°, publiceert het Instituut op zijn website mobiele en vaste dekkingskaarten die op individuele basis voor elke netwerkoperator diens huidige dekking op het gehele Belgische grondgebied op fijnmazige wijze weergeeft voor diverse technologieën en bitsnelheden. Het Instituut kan het niveau van specificatie van de publicaties aanpassen naargelang een operator zich richt tot consumenten of tot een zakelijke clientèle.
   Desgevallend kan het Instituut de dekkingskaarten aanvullen met informatie aangaande de kwaliteit van de dienst.".
   § 4. Het Instituut bepaalt, met betrekking tot de krachtens deze wet specifiek aan zijn toegekende taken, in hoeverre het passend is te vertrouwen op alle of een deel van de in het kader van een dergelijke prognose verzamelde informatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 89, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 49/2. [1 § 1. Het Instituut kan een territoriaal duidelijk afgebakend gebied aanwijzen waarvoor op basis van de op grond van artikel 49/1, § 1, verzamelde informatie en eventueel opgestelde prognose is vastgesteld dat voor de duur van de betrokken prognoseperiode geen onderneming of overheid een netwerk met zeer hoge capaciteit heeft uitgerold en dat ook niet van plan is, of van plan is haar netwerk aanzienlijk te moderniseren of uit te breiden tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps. Het Instituut maakt de aangewezen gebieden bekend.
   § 2. In een aangewezen gebied kan het Instituut ondernemingen en overheden verzoeken te verklaren dat zij voornemens zijn netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen voor de duur van de betrokken prognoseperiode.
   Indien dit verzoek uitmondt in een verklaring door een onderneming of overheid dat zij inderdaad dit voornemen heeft, kan het Instituut andere ondernemingen en overheden vragen om te verklaren of zij eventueel voornemens zijn om in dit gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen, of er hun netwerk aanzienlijk te moderniseren of uit te breiden tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps.
   Het Instituut specificeert de informatie die in dergelijke verklaringen moet worden opgenomen, om ten minste een soortgelijke mate van detail te garanderen als die waarmee rekening is gehouden in een eventuele prognose op grond van artikel 49/1, § 1. Het deelt ook elke onderneming of overheid die blijk geeft van belangstelling, mee of het aangewezen gebied wordt gedekt of waarschijnlijk zal worden gedekt door een netwerk van de volgende generatie dat downloadsnelheden biedt van minder dan 100 Mbps, op basis van de informatie die op grond van artikel 49/1, § 1, is verzameld.
   § 3. Maatregelen op grond van paragraaf 2 worden genomen volgens een efficiënte, objectieve, transparante en niet-discriminerende procedure, waarbij geen enkele onderneming a priori wordt uitgesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 90, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  TITEL III. - Bepalingen met het oog op het waarborgen van een eerlijke mededinging.

  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Art. 50.Alle inlichtingen die in het kader van onderhandelingen [1 over een toegangs- of interconnectieovereenkomst door een onderneming meegedeeld worden aan een andere]1, zijn vertrouwelijk, onverminderd het recht van elke belanghebbende om deze vertrouwelijke inlichtingen mee te delen aan het Instituut of aan een andere administratieve of gerechtelijke instantie. Die inlichtingen worden uitsluitend verwerkt om dat akkoord te kunnen sluiten.
  [1 Deze ondernemingen geven de verkregen informatie niet door aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 91, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 51.§ 1. [3 Het Instituut kan]3, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na ze gehoord te hebben, ingrijpen [1 ter bevordering [3 en, waar nodig, ter waarborging,]3 van een passende toegang [3 of interoperabiliteit van diensten]3 overeenkomstig het bepaalde in deze titel en]1 ter waarborging van de basisdoelstellingen bepaald [4 in artikel 6]4.
  [3 Wanneer het Instituut overeenkomstig het eerste lid ingrijpt, kan het onder meer :
   1° termijnen opleggen waarbinnen onderhandelingen inzake toegang of het realiseren van interoperabiliteit van diensten afgerond moeten worden;
   2° de richtinggevende principes inzake toegang of interoperabiliteit van diensten bepalen, waarover overeenstemming moet worden bereikt;
   3° indien er geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang of te realiseren interoperabiliteit bepalen, die het passend acht.]3
  [4 Het Instituut biedt richtsnoeren aan en stelt de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en operatoren met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.]4
  § 2. Onverminderd de maatregelen van artikel 55, [4 § 4]4, kan het Instituut [1 steeds en op eigen initiatief]1 aan operatoren die de toegang tot de eindgebruikers controleren, verplichtingen opleggen [2 met inbegrip van nationale roaming]2 voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen [3 of interoperabiliteit van diensten]3 te verzekeren. [2 Het Instituut kan nationale roaming als maatregel slechts opleggen nadat het heeft vastgesteld dat de commerciële onderhandelingen dienaangaande tussen de operatoren binnen een redelijke termijn niet tot een overeenstemming leiden. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels volgens dewelke het Instituut nationale roaming kan opleggen, meer bepaald inzake :
   - de termijnen waarover het Instituut daartoe beschikt;
   - de operatoren die verplicht zijn om nationale roaming aan te bieden en degene die het recht hebben op nationale roaming;
   - de vereiste minimum ontplooiing van het eigen netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming;
   - de diensten waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft;
   - de geografische gebieden waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft;
   - de duur van de overeenkomst van nationale roaming;
   - de omstandigheden die geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de overeenkomst van nationale roaming.]2
  Het Instituut kan daarbij de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang opleggen, die het passend acht, hetgeen in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is voor de operatoren ook de verplichting inhoudt om te zorgen voor interconnectie van hun netwerken waar dat nog niet gebeurd is [1 of te waarborgen dat de personen bedoeld in [4 artikel 105/1]4, alsook de openbare besturen, politiediensten en de internationale instellingen bereikbaar zijn of blijven]1.
  [3 § 3. Het Instituut kan steeds en op eigen initiatief aan operatoren verplichtingen opleggen om nummers van het nationale nummerplan en de eventueel op die nummers aangeboden diensten toegankelijk te maken voor eindgebruikers.
   § 4. Voor zover technisch en economisch haalbaar en tenzij een opgeroepen abonnee om commerciële redenen heeft besloten de toegang van oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden, te beperken, kan het Instituut steeds en op eigen initiatief aan operatoren verplichtingen opleggen om :
   1° diensten die gebruik maken van niet-geografische nummers binnen [4 de Europese Unie]4 toegankelijk te maken voor eindgebruikers;
   2° telefooninlichtingendiensten uit andere lidstaten toegankelijk te maken voor eindgebruikers;
   3° alle in [4 de Europese Unie]4 toegekende nummers toegankelijk te maken, ongeacht de door de houder van dat nummer gebruikte technologie en apparatuur, met inbegrip van nummers uit de nationale nummerplannen van de lidstaten, nummers van de Europese Telefoonnummeringsruimte en internationale universele gratis nummers.
   § 5. Het Instituut kan steeds en op eigen initiatief doch geval per geval eisen dat operatoren de toegang tot nummers en diensten blokkeren wanneer dit gerechtvaardigd is om redenen van fraude of misbruik, en dat operatoren in die gevallen de overeenkomstige inkomsten uit interconnectie of andere diensten inhouden.]3
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2010-12-29/01, art. 192, 014; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
  (3)<W 2012-07-10/04, art. 34, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 92, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 51/1. [1 Wanneer eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in gevaar komen door een gebrek aan interoperabiliteit tussen interpersoonlijke communicatiediensten, en voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers te waarborgen, kan het Instituut verplichtingen opleggen aan relevante operatoren van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten met een aanzienlijke mate van dekking en benutting door gebruikers, om hun diensten interoperabel te maken.
   Deze verplichtingen worden alleen opgelegd:
   1° voor zover noodzakelijk om de interoperabiliteit van interpersoonlijke communicatiediensten te waarborgen, en kunnen ten aanzien van de aanbieders van die diensten proportionele verplichtingen omvatten tot publicatie en toelating van het gebruik, de wijziging en de doorgifte van relevante informatie door de instanties en andere aanbieders, of tot gebruik of implementatie van de door de Europese Commissie opgestelde normen of specificaties, of van andere relevante Europese of internationale normen;
   2° wanneer de Europese Commissie heeft geconstateerd dat er een noemenswaardig gevaar bestaat voor eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in de gehele Europese Unie of in ten minste drie lidstaten, en zij uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld waarin de aard en het toepassingsgebied van eventueel op te leggen verplichtingen worden gespecificeerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 93, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 52.[2 Elke openbare elektronische-communicatieoperator is verplicht met elke onderneming die daarom verzoekt, te goeder trouw te onderhandelen over een interconnectieovereenkomst met het doel elektronische-communicatiediensten aan te bieden die voor het publiek beschikbaar zijn. De voorwaarden van het aanbod van overeenkomst moeten verenigbaar zijn met de verplichtingen die door het Instituut worden opgelegd krachtens de artikelen 58 tot 65/5.]2
  Wanneer het Instituut, overeenkomstig de procedure van artikel 51, § 1, [1 vaststelt dat de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nagekomen is, kan het, onverminderd de toepassing van artikel 20 of 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, de redelijke voorwaarden inzake interconnectie voorschrijven die het passend acht, waarover partijen te goeder trouw moeten onderhandelen]1.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 94, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 53. De Koning stelt na advies van het Instituut de elementen vast die ten minste moeten worden geregeld in een interconnectieovereenkomst [1 of een overeenkomst inzake toegang]1.
  Elke interconnectieovereenkomst [1 en elke overeenkomst inzake toegang]1 wordt integraal aan het Instituut meegedeeld.
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>

  HOOFDSTUK II. - Procedure voor de analyse van de relevante markten en bepaling van de operatoren [1 met aanmerkelijke marktmacht]1.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 95, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 54.[1 § 1. Zoveel mogelijk rekening houdende met de aanbeveling van de Europese Commissie inzake relevante markten voor producten en diensten, hierna "de Aanbeveling" genoemd, en met de richtsnoeren van de Europese Commissie voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht, hierna de "AMM-richtsnoeren" genoemd, definieert het Instituut de relevante markten in België, in het bijzonder de geografische markten, door onder meer rekening te houden met de mate aan mededinging met betrekking tot infrastructuur in die gebieden, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.
   § 2. Wanneer er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het voldoet aan de drie criteria vermeld in artikel 55, § 1, eerste lid, kan het Instituut overwegen een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling zijn gedefinieerd. Het moet dan zijn ontwerp voorleggen voor openbare raadpleging, volgens de nadere regels van artikel 140 en daarvan kennisgeven aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 141.
   Het Instituut houdt in voorkomend geval rekening met de resultaten van het overeenkomstig artikel 49/1 uitgevoerde geografische onderzoek.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 96, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 55.[1 § 1. Het Instituut onderzoekt of de relevante markt, gedefinieerd overeenkomstig artikel 54, beantwoordt aan alle volgende voorwaarden:
   1° er zijn hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen van structurele, wettelijke of regelgevende aard aanwezig;
   2° er is een marktstructuur die niet neigt naar daadwerkelijke mededinging binnen de relevante periode, rekening houdend met de toestand van de op infrastructuur gebaseerde mededinging en andere factoren die een invloed kunnen hebben op de concurrentie, onafhankelijk van de toegangsbelemmeringen;
   3° het mededingingsrecht alleen is niet voldoende om het vastgestelde marktfalen op adequate wijze aan te pakken.
   De relevante markten die in de Aanbeveling zijn vermeld, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, tenzij het Instituut vaststelt dat niet is voldaan aan een van die voorwaarden voor de betreffende geografische markt.
   § 2. Bij het in paragraaf 1 bedoelde onderzoek beoordeelt het Instituut ontwikkelingen vanuit een toekomstgericht perspectief indien er geen vooraf bestaande regelgeving is, rekening houdend met elk van de volgende elementen:
   1° marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar daadwerkelijke mededinging neigt;
   2° elke vorm van concurrentiedruk, op wholesale- en op retailniveau, ongeacht de vraag of de bronnen van die druk worden beschouwd als elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten of andere types diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht de vraag of die druk deel uitmaakt van de relevante markt;
   3° andere soorten opgelegde regelgeving of maatregelen waardoor de relevante markt dan wel verwante retailmarkt of -markten gedurende de desbetreffende periode wordt of worden beïnvloed;
   4° regelgeving die op andere relevante markten krachtens artikel 54 is opgelegd.
   § 3. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 bedoelde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden zijn vervuld, identificeert het de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt.
   Een onderneming wordt geacht aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij, alleen of samen met andere, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en consumenten te gedragen.
   Wanneer het Instituut beoordeelt of twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie op de markt innemen, dient het meer in het bijzonder het Europees Unierecht in acht te nemen en zich zeer zorgvuldig te houden aan de AMM-richtsnoeren.
   Ingeval een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de markt-macht op de specifieke markt op de nauw verwante markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen op grond van de artikelen 58 tot 60 en 62 correctiemaatregelen worden toegepast om een dergelijk gebruik op de nauw verwante markt te voorkomen.
   § 4. Het Instituut legt ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt één of meer van de in de artikelen 58 tot 65/5 genoemde verplichtingen op.
   De overeenkomstig het eerste lid opgelegde verplichtingen:
   1° worden gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem, in voorkomend geval rekening houdend met de vaststelling van transnationale vraag op grond van artikel 56;
   2° zijn proportioneel, indien mogelijk rekening houdend met de kosten en baten;
   3° zijn gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen vervat in artikel 6; en
   4° worden voorgelegd voor de openbare raadpleging waarvan sprake in artikel 140 en meegedeeld overeenkomstig artikel 141.
   Het Instituut legt de in het eerste lid vermelde verplichtingen alleen op aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, onverminderd:
   1° de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen;
   2° de maatregelen genomen door het Instituut om een passende toegang en interconnectie, alsook de interoperabiliteit van de diensten te waarborgen, overeenkomstig de artikelen 51 en 51/1;
   3° de bepalingen inzake persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie waarbij verplichtingen worden opgelegd aan andere ondernemingen dan diegene die aangewezen zijn als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht;
   4° de verplichtingen inzake collocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten;
   5° de verplichtingen inzake gescheiden boekhouding voor operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie, overeenkomstig de artikelen 66 en 67;
   6° de verplichtingen inzake toegang tot nummers of die voortvloeien uit artikel 51, § 5;
   7° de verplichtingen met betrekking tot de overstap naar een andere aanbieder van internettoegangsdiensten of overdraagbaarheid van de nummers van het nationale nummerplan, overeenkomstig de artikelen 11, §§ 6 en 7, en 111/2;
   8° elke verbintenis aangegaan door de onderneming die de gebruiksrechten heeft verkregen in het kader van een proces inzake machtiging of verlenging van een machtiging voorafgaand aan het verlenen van de machtiging of, indien van toepassing, voorafgaand aan de uitnodiging tot het aanvragen van gebruiksrechten.
   Met betrekking tot de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen zoals bedoeld in het derde lid, 1°, geeft het Instituut de Europese Commissie kennis van besluiten om voor ondernemingen geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedure van artikel 141.
   § 5. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Instituut, met de toestemming van de Europese Commissie aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie opleggen dan die vermeld in de artikelen 58 tot 62 en de artikelen 63 en 65/4.
   § 6. Het Instituut mag de in artikel 64, § 2, tweede en derde lid, bedoelde verplichtingen maar aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een retailmarkt opleggen overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid, wanneer het:
   1° vaststelt overeenkomstig paragraaf 1 dat er op deze markt niet genoeg mededinging is; en
   2° concludeert dat de krachtens de artikelen 58 tot 62 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 6 beschreven doelstellingen.
   § 7. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 beoogde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, legt het geen enkele van de in de artikelen 58 tot 62, 63 tot 63/1 en 65/1 tot 65/5 genoemde verplichtingen op en handhaaft het die evenmin.
   Het Instituut staat een passende opzeggingstermijn toe aan de partijen waarop een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is. Het stelt de duur en de nadere regels daarvan vast. Deze duur wordt bepaald door een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, de keuze voor de eindgebruikers en de noodzaak te waarborgen dat de regelgeving niet langer van kracht blijft dan noodzakelijk is. Bij het bepalen van een dergelijke opzeggingstermijn kan het Instituut in verband met de bestaande overeenkomsten inzake toegang specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vaststellen.
   § 8. Het Instituut neemt de in de paragrafen 4 tot 7 bedoelde besluiten:
   1° binnen vijf jaar na de aanneming van een vorig besluit;
   2° binnen drie jaar na goedkeuring van een aanbeveling, voor de markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 141, § 1.
   Uiterlijk vier maanden voordat de in het eerste lid, 1°, bedoelde periode verstrijkt, kan het Instituut bij de Europese Commissie een gemotiveerd voorstel indienen om die periode met maximaal één jaar te verlengen.
   De termijnen bedoeld in het eerste lid worden met zes maanden verlengd, indien het Instituut de bijstand van Berec vraagt bij de voltooiing van de analyse van de markt en de verplichtingen die moeten worden opgelegd.
   De marktanalyse en de overeenkomstig de paragrafen 4 tot 7 opgelegde verplichtingen blijven van kracht tot de inwerkingtreding van de volgende marktanalyse.
   § 9. Het Instituut is enkel verplicht de Belgische Mededingingsautoriteit voor advies te raadplegen over de in dit hoofdstuk bedoelde ontwerpbesluiten wanneer deze betrekking hebben op:
   1° de bepaling van de relevante markt, overeenkomstig artikel 54, zowel vanuit geografisch oogpunt als dat van het product;
   2° de beoordeling van de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid;
   3° de identificatie van de ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt, overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid.
   Het Instituut kan de Belgische Mededingingsautoriteit voor advies raadplegen voor andere onderwerpen met betrekking tot het mededingingsrecht.
   De Belgische Mededingingsautoriteit moet het in het eerste en tweede lid bedoelde advies verstrekken binnen een termijn van 30 dagen.
   § 10. Het Instituut houdt rekening met het effect van nieuwe marktontwikkelingen, bijvoorbeeld in verband met commerciële overeenkomsten, met inbegrip van overeenkomsten inzake mede-investeringen, waardoor de concurrentiedynamiek wordt beïnvloed.
   Indien die ontwikkelingen niet belangrijk genoeg zijn om een nieuwe marktanalyse overeenkomstig het eerste lid noodzakelijk te maken, beoordeelt het Instituut onverwijld of het nodig is de verplichtingen die zijn opgelegd aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, te evalueren en eerdere besluiten te wijzigen, onder meer door verplichtingen in te trekken of nieuwe op te leggen, teneinde te waarborgen dat dergelijke verplichtingen aan de voorwaarden in paragraaf 4, tweede lid, blijven voldoen. Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd na de raadplegingen gedaan overeenkomstig de artikelen 140 en 141.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 97, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 56.[1 In het geval van door de Europese Commissie omschreven transnationale markten dragen het Instituut en de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse, waarbij de AMM-richtsnoeren maximaal in acht worden genomen, delen zij gezamenlijk hun ontwerpmaatregelen aan de Europese Commissie mee en spreken zij zich op gecoördineerde wijze uit over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 55, § 4, eerste lid.
   Het Instituut en één of meer nationale regelgevende instanties kunnen eveneens gezamenlijk kennisgeven van hun ontwerpmaatregelen betreffende de marktanalyse en van eventuele wettelijke verplichtingen bij gebreke van transnationale markten, indien zij van mening zijn dat de marktvoorwaarden in hun respectieve rechtsgebieden voldoende homogeen zijn.
   Het Instituut houdt zoveel mogelijk rekening met de door Berec aangenomen richtsnoeren.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 98, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK III. [1 - Bepalingen van toepassing op ondernemingen aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 99, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 57.Om de verplichtingen te doen naleven die krachtens artikel 55, [1 § 4]1, worden opgelegd, kan het Instituut een wijziging van de reeds gesloten toegangsovereenkomsten opleggen.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 100, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 58.Het Instituut kan, overeenkomstig [3 artikel 55, § 4, eerste lid]3, verplichtingen inzake niet-discriminatie opleggen.
  [3 Verplichtingen inzake non-discriminatie moeten er in het bijzonder voor zorgen dat de onderneming ten aanzien van andere aanbieders van gelijkwaardige diensten onder gelijkwaardige omstandigheden gelijkwaardige voorwaarden toepast, en aan anderen diensten en informatie aanbiedt onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke zij voor haar eigen diensten of diensten van haar dochterondernemingen of partners biedt. Het Instituut kan aan die onderneming verplichtingen opleggen inzake de levering van toegangsproducten en -diensten aan alle ondernemingen, inclusief aan zichzelf, binnen dezelfde tijdspanne, en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen, teneinde gelijkwaardigheid op het gebied van toegang te waarborgen.]3
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2012-07-10/04, art. 38, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 101, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 59.[1 § 1. Het Instituut kan overeenkomstig artikel 55, § 4, eerste lid, verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen op grond waarvan ondernemingen nader genoemde informatie openbaar moeten maken, zoals boekhoudkundige informatie, tarieven, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte ontwikkelingen daarvan, alsook eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, met inbegrip van voorwaarden tot wijziging van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen, met name wat betreft migratie van legacy-infrastructuur, indien dergelijke voorwaarden door de lidstaten zijn toegestaan in overeenstemming met het Europese Unierecht.
   § 2. In het bijzonder wanneer voor een onderneming verplichtingen inzake non-discriminatie gelden, kan het Instituut van die onderneming eisen dat zij een referentieaanbod publiceert dat voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de ondernemingen niet behoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Dat referentieaanbod bevat een beschrijving van de betrokken offertes, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven.
   Elk nieuw referentieaanbod wordt, voordat het gepubliceerd wordt, door het Instituut goedgekeurd.
   Het Instituut kan onder meer eisen dat een referentieaanbod wordt gewijzigd om uitvoering te geven aan de uit hoofde van deze wet opgelegde verplichtingen.
   § 3. Het Instituut kan preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.
   § 4. Niettegenstaande paragraaf 3, ingeval een onderneming uit hoofde van de artikelen 60/1 en 61 verplichtingen heeft aangaande wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur, zorgt het Instituut ervoor dat een referentieaanbod wordt gepubliceerd, zoveel mogelijk rekening houdend met de richtsnoeren van Berec wat betreft de minimumcriteria voor een referentieaanbod, zorgt het ervoor dat, in voorkomend geval, kernprestatie-indicatoren worden vastgesteld, alsmede de bijbehorende dienstverleningsniveaus en ziet het toe op de naleving ervan. Daarnaast legt het Instituut zo nodig bij voorbaat de daarmee verbonden boetebedragen vast.
   § 5. Wanneer de auteur van een referentieaanbod dit wenst te wijzigen, notificeert hij het Instituut de gewenste wijziging ten minste 90 dagen voor de voorziene datum van de inwerkingtreding.
   Binnen die termijn kan het Instituut aan de auteur van de voorgestelde wijziging van het referentieaanbod notificeren dat het een beslissing aangaande de voorgestelde wijziging zal nemen. Deze notificatie schort de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging op.
   Het Instituut kan aanpassingen die het nodig acht opleggen aan de gewenste wijziging, of ze weigeren.
   Het Instituut bepaalt de modaliteiten voor de inwerkingtreding van de wijziging in zijn beslissing.
   § 6. Het referentieaanbod is gratis in elektronische vorm beschikbaar op een vrij toegankelijke website. Het Instituut bepaalt de nadere regels van deze publicatie en van de aan de begunstigden van het referentieaanbod te leveren inlichtingen.
   De publicatie van een referentieaanbod vormt geen belemmering voor redelijke verzoeken om toegang waarin dat aanbod niet voorziet.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 102, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 60.§ 1. Het Instituut kan, [1 ...]1 [3 overeenkomstig artikel 55, § 4, eerste lid, het voeren van gescheiden boekhoudingen voorschrijven met betrekking tot bepaalde met interconnectie of toegang verband houdende activiteiten]3.
  [1 Het Instituut bepaalt [2 welk boekhoudkundig model en welke boekhoudkundige methode]2 door de in het eerste lid [3 bedoelde onderneming]3 gehanteerd moet worden.]1
  Het Instituut kan onder meer van een verticaal geïntegreerde onderneming eisen dat deze opening van zaken geeft over haar interne groothandelsprijzen en verrekenprijzen, onder andere om ervoor te zorgen dat van de niet-discriminatievoorschriften als bedoeld in artikel 58 nageleefd worden of om, zo nodig, onrechtmatige kruissubsidiëring te voorkomen.
  Een erkende bedrijfsrevisor, aangeduid door [3 de onderneming]3, ziet op kosten van [3 de onderneming]3 toe op de naleving [2 van de in het eerste tot het derde lid vermelde besluiten]2. [1 Volgend op]1 het rapport van die bedrijfsrevisor, publiceert het Instituut ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming [2 van de verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen en van de hierbij horende nadere regels]2.
  § 2. Wanneer het Instituut dit nodig acht, kan het, op gemotiveerde wijze, alle boekhoudkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, doen overleggen. Het Instituut bepaalt de termijn binnen dewelke de documenten moeten worden verstrekt.
  [2 Het Instituut mag die informatie publiceren en kan [3 de onderneming waaraan]3 het een verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen heeft opgelegd, verplichten die informatie eveneens te publiceren.]2 wanneer zij bijdraagt tot een open en concurrentiële markt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2011-05-31/02, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 103, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 60/1. [1 § 1. Het Instituut kan overeenkomstig artikel 55, § 4, eerste lid, aan ondernemingen verplichtingen opleggen om in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van civieltechnische voorzieningen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebouwen of toegangen tot gebouwen, kabels in gebouwen inclusief bedrading, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, palen, masten, kabelgaten, leidingen, inspectieputten, mangaten en straatkasten, wanneer het Instituut op basis van de marktanalyse concludeert dat het weigeren van toegang of verlening van toegang onder onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte markt zou belemmeren en niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
   § 2. Het Instituut mag aan een onderneming verplichtingen opleggen om toegang te verlenen overeenkomstig dit artikel, ongeacht of de activa die door de verplichtingen worden beïnvloed deel uitmaken van de betrokken markt in overeenstemming met de marktanalyse, mits de verplichting noodzakelijk en evenredig is met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 104, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 61.[1 § 1. Het Instituut kan ondernemingen overeenkomstig artikel 55, § 4, eerste lid, de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten.
   Het Instituut kan van ondernemingen onder meer verlangen dat zij:
   1° derden toegang verlenen tot, en hun het gebruik toestaan van specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;
   2° derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;
   3° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;
   4° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
   5° op wholesalebasis specifieke diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;
   6° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;
   7° colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;
   8° specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, of roaming binnen mobiele netwerken;
   9° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
   10° zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;
   11° toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit-, locatie- en presentie-informatiediensten.
   Het Instituut kan die verplichtingen aan voorwaarden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen.
   § 2. Indien het Instituut overweegt of het passend is één of meer van de in paragraaf 1 genoemde, eventueel specifieke, verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder indien het onderzoekt, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseert het of andere vormen van toegang tot wholesale-inputs op dezelfde of een verwante wholesalemarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers aan te pakken. Die beoordeling omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond van artikel 28 of 51 of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere wholesale-inputs op grond van dit artikel. Het Instituut betrekt met name de volgende factoren in zijn overwegingen:
   1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie of toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringsproducten zoals toegang tot kabelgoten;
   2° de verwachte technologische ontwikkeling die van invloed is op het ontwerp en beheer van netwerken;
   3° de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen teneinde de partijen in staat te stellen hun eigen netwerken te ontwerpen en te beheren;
   4° de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
   5° de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de eventuele verrichte overheidsinvesteringen en de aan de investering verbonden risico's, in het bijzonder rekening houdend met investeringen in en risiconiveaus betreffende netwerken met zeer hoge capaciteit;
   6° de noodzaak om op de lange termijn de concurrentie in stand te houden, met speciale aandacht voor economisch doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame concurrentie, zoals de modellen op basis van mede-investeringen in netwerken;
   7° in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;
   8° het verlenen van pan-Europese diensten.
   Indien het Instituut overeenkomstig artikel 55 de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 60/1 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt het of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 60/1 een evenredig middel is om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.
   § 3. Als het Instituut aan een onderneming in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting oplegt toegang te verlenen, kan het technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen, zijn in overeenstemming met de normen en specificaties die vastgesteld zijn door de Europese Commissie.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 105, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 62.[1 § 1. Het Instituut kan overeenkomstig artikel 55, § 4, eerste lid, verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke interconnectie- of toegangtypes, wanneer uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken onderneming de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, ten nadele van de eindgebruikers.
   Wanneer het bepaalt of verplichtingen inzake prijscontrole passend zouden zijn, houdt het Instituut rekening met de noodzaak om de mededinging te bevorderen en met de belangen van de eindgebruikers op de lange termijn op het gebied van de implementatie en toepassing van nieuwe-generatienetwerken, en met name van netwerken met zeer hoge capaciteit. In het bijzonder om investeringen door de onderneming, ook in nieuwe-generatienetwerken, aan te moedigen, houdt het Instituut rekening met de door de onderneming gedane investeringen. Indien het Instituut van mening is dat verplichtingen inzake prijscontrole passend zijn, laat het toe dat de onderneming een redelijke opbrengst krijgt uit haar kapitaalinbreng, waarbij het de specifieke risico's van een bepaald nieuw netwerkproject waarin wordt geïnvesteerd in aanmerking neemt.
   Het Instituut neemt in overweging om geen verplichtingen op grond van dit artikel op te leggen of in stand te houden wanneer het vaststelt dat er sprake is van een aantoonbare retailprijsbeperking en dat een overeenkomstig de artikelen 58 tot 61 opgelegde verplichting, inclusief met name een overeenkomstig artikel 58 opgelegde economische-repliceerbaarheidstoets, voor effectieve en niet-discriminerende toegang zorgt.
   Indien het Instituut het passend acht verplichtingen inzake prijscontrole op te leggen betreffende toegang tot bestaande netwerkelementen, houdt het ook rekening met de voordelen van voorspelbare en stabiele wholesaleprijzen ten aanzien van het waarborgen van efficiënte markttoegang en afdoende stimulansen die erop gericht zijn dat alle ondernemingen nieuwe en verbeterde netwerken uitrollen.
   § 2. Het Instituut ziet erop toe dat regelingen voor het terugverdienen van kosten en tariferingsmethoden die worden opgelegd, erop gericht zijn de uitrol van nieuwe en verbeterde netwerken alsmede de efficiëntie en duurzame concurrentie te bevorderen en de eindgebruiker maximaal en op duurzame wijze voordeel te bieden. In dat verband kan het Instituut ook rekening houden met beschikbare prijzen van vergelijkbare concurrerende markten.
   § 3. Indien voor een onderneming een verplichting inzake kostenoriëntering van haar tarieven geldt, is het aan haar om aan te tonen dat de tarieven worden bepaald op basis van de kosten, verhoogd met een redelijk investeringsrendement. Voor de berekening van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, kan het Instituut boekhoudkundige kostenberekeningsmethoden gebruiken die los staan van de door de onderneming gebruikte methoden. Het Instituut kan van een onderneming verlangen dat zij volledige verantwoording aflegt over haar tarieven en indien nodig dat deze worden aangepast.
   § 4. Het Instituut zorgt ervoor dat, wanneer de invoering van een kostentoerekeningssysteem verplicht wordt gesteld met het oog op prijscontrole, een beschrijving van dit systeem voor het publiek beschikbaar wordt gesteld waarin ten minste de hoofdcategorieën waarin ten minste de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels worden vermeld. De inachtneming van het kostentoerekeningssysteem wordt op kosten van de onderneming geverifieerd door een erkend revisor, die elk jaar een verklaring van overeenstemming opstelt, welke door het Instituut wordt gepubliceerd.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 106, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 62/1. [1 § 1. Het Instituut houdt nauwlettend toezicht op en zorgt voor de naleving van de toepassing van de Europese Unie brede tarieven voor gespreksafgifte door aanbieders van gespreksafgiftediensten. Het kan te allen tijde verlangen dat een aanbieder van diensten voor gespreksafgifte het tarief wijzigt dat hij aan andere ondernemingen aanrekent indien hij het tarief dat vastgesteld is door de Europese Commissie niet naleeft.
   § 2. Indien de Europese Commissie besluit geen maximumtarief op te leggen voor mobiele of vaste gespreksafgifte, of voor geen van beide, kan het Instituut overeenkomstig artikel 55 analyses van markten voor gespreksafgifte uitvoeren om te beoordelen of het opleggen van regelgevende verplichtingen noodzakelijk is. Indien het Instituut op grond van een dergelijke analyse kostengeoriënteerde afgiftetarieven op een relevante markt oplegt, volgt het de beginselen, criteria en parameters van paragraaf 3, en legt het zijn ontwerpmaatregel ten uitvoer met inachtneming van de in de artikelen 140, 141, 143 et 143/1 bedoelde procedures.
   § 3. Om het wholesaletarief voor gespreksafgifte te bepalen overeenkomstig paragraaf 2, past het Instituut de volgende principes, criteria en parameters toe:
   1° de tarieven moeten gebaseerd zijn op het terugverdienen van de kosten die door een efficiënte operator gemaakt zijn; de bepaling van wat efficiënte kosten zijn, wordt gebaseerd op de huidige kosten; de methode voor de berekening van efficiënte kosten wordt gebaseerd op een bottom-up model waarbij gebruik wordt gemaakt van aan het verkeer gerelateerde incrementele lange-termijnkosten voor de verstrekking van de gespreksafgiftedienst op wholesaleniveau aan derden;
   2° de relevante incrementele kosten van de gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau worden vastgesteld op basis van het verschil tussen de totale lange-termijnkosten van een operator die het volledige gamma van diensten verleent, en de totale lange-termijnkosten van een operator die geen gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau aan derden verschaft;
   3° van de kosten die met het verkeer samenhangen, worden alleen kosten die vermeden zouden worden wanneer geen gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau zouden worden geleverd, toegerekend aan het relevante afgifte-increment;
   4° kosten die samenhangen met aanvullende netwerkcapaciteit, worden alleen aangerekend voor zover deze ontstaan door de noodzaak om de capaciteit te verhogen met het oog op extra verkeer betreffende gespreksafgifte op wholesaleniveau;
   5° vergoedingen voor radiospectrum worden uitgesloten van het mobiele gespreksafgifte-increment;
   6° alleen de commerciële wholesalekosten die rechtstreeks verband houden met het aanbieden van de gespreksafgiftedienst op wholesaleniveau aan derden, worden aangerekend;
   7° alle operatoren van vaste netwerken worden geacht gespreksafgiftediensten aan te bieden tegen dezelfde kosten per eenheid als de efficiënte operator, ongeacht hun omvang;
   8° voor operatoren van mobiele netwerken wordt de minimale efficiënte schaal vastgesteld op een marktaandeel van ten minste 20 %;
   9° de relevante benadering voor waardevermindering van activa is economische waardevermindering; en
   10° de keuze van de technologie voor de gemodelleerde netwerken is toekomstgericht, gebaseerd op een IP-kernnetwerk, rekening houdend met de verschillende technologieën die waarschijnlijk zullen worden gebruikt gedurende de geldigheidsperiode van het maximale tarief; in het geval van vaste netwerken wordt ervan uitgegaan dat gesprekken uitsluitend pakketgeschakeld zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 107, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 63.[1 § 1. Ondernemingen die overeenkomstig artikel 55, § 3, zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in een of meerdere relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 65/3 beschreven procedure en onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden, afspraken aanbieden om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit dat tot aan de gebouwen van de eindgebruiker of het basisstation uit optische-vezelcomponenten bestaat, open te stellen voor mede-investeringen - bijvoorbeeld door het aanbieden van mede-eigendom of langetermijnrisicodeling aan de hand van medefinanciering of van koopovereenkomsten die specifieke rechten van structurele aard meebrengen - door andere aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
   Wanneer het Instituut die afspraken evalueert, gaat het met name na of het aanbod van mede-investeringen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
   1° het aanbod geldt op elk moment van de levensduur van het netwerk voor alle aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten;
   2° het aanbod biedt andere mede-investeerders die aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten zijn, de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming actief is, onder voorwaarden die onder meer het volgende omvatten:
   a) billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die toegang bieden tot de volledige capaciteit van het netwerk voor zover de mede-investering ervoor geldt;
   b) flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder;
   c) de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden; en
   d) wederzijdse rechten die door de mede-investeerders worden verleend na de uitrol van infrastructuur die is medegefinancierd;
   3° de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 65/4, § 1, vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan op grond van nationale omstandigheden worden verlengd;
   4° toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen van de aanvang af profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door het Instituut wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante retailmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt; dat mechanisme zorgt ervoor dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de retailmarkten;
   5° het aanbod voldoet ten minste aan de in paragraaf 5 vervatte criteria en is te goeder trouw gedaan.
   § 2. Indien het Instituut, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 65/3, § 2, uitgevoerde markttoets, constateert dat de aangeboden mede-investeringsafspraak voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, maakt het die afspraak bindend op grond van artikel 65/3, § 3, en legt het met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit geen extra verplichtingen op grond van artikel 55, § 4, op, op voorwaarde dat ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.
   Het eerste lid doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, rekening houdend met de resultaten van eventueel overeenkomstig artikel 65/3, § 2, uitgevoerde markttoetsen, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 54 en 55.
   In afwijking van het eerste lid kan het Instituut in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 55 en 58 tot 62 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, teneinde significante problemen met de mededinging op specifieke markten aan te pakken indien het Instituut constateert dat die problemen met de mededinging, gelet op de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden aangepakt.
   § 3. Het Instituut monitort voortdurend de naleving van de voorwaarden van paragraaf 1 en kan de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.
   Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om besluiten te nemen op grond van artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen uit hoofde waarvan zij worden geacht aan de in paragraaf 1 beschreven voorwaarden te voldoen.
   § 4. Bij de toepassing van dit artikel houdt het Instituut rekening met de richtsnoeren van Berec ter bevordering van de consistente toepassing door de nationale regelgevende instanties van de voorwaarden van paragraaf 1 en de criteria van paragraaf 5.
   § 5. Wanneer het Instituut een aanbieding betreffende mede-investeringen op grond van paragraaf 1, beoordeelt, controleert het of ten minste aan de volgende criteria is voldaan. Het Instituut kan overwegen aanvullende criteria te bepalen voor zover deze noodzakelijk zijn om te zorgen voor toegankelijkheid van potentiële investeerders tot de mede-investering, in het licht van specifieke plaatselijke omstandigheden en van de marktstructuur:
   1° de aanbieding betreffende mede-investeringen staat op niet-discriminerende basis gedurende de levensduur van het door middel van een aanbieding betreffende mede-investeringen aangelegde netwerk open voor alle ondernemingen. De onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht kan in de aanbieding redelijke voorwaarden betreffende de financiële capaciteit van ondernemingen opnemen, zoals de voorwaarde dat potentiële mede-investeerders moeten aantonen dat zij in staat zijn gefaseerde betalingen te doen op basis waarvan de implementatie wordt gepland, de aanvaarding van een strategisch plan op basis waarvan implementatieplannen voor de middellange termijn worden uitgestippeld, enzovoort.
   2° de aanbieding betreffende mede-investeringen is transparant:
   a) de aanbieding is beschikbaar en gemakkelijk te vinden op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;
   b) de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden zonder onnodige vertraging ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor de aanbieding hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel; en
   c) het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld.
   3° de aanbieding betreffende mede-investeringen omvat voorwaarden voor potentiële investeerders op basis waarvan duurzame mededinging op de lange termijn wordt bevorderd, met name:
   a) aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aangeboden voor de deelname aan een overeenkomst betreffende de mede-investering naargelang van het tijdstip waarop zij partij worden, onder meer wat betreft een verplichte financiële bijdrage voor de verwerving van specifieke rechten, wat betreft de bescherming van de mede-investeerders op grond van die rechten, zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase, bijvoorbeeld door het verlenen van onvervreemdbare gebruiksrechten voor de verwachte levensduur van het netwerk waarin mede-investering plaatsvindt, en wat betreft de voorwaarden voor de deelname aan en eventuele opzegging van de overeenkomst betreffende mede-investering. Niet-discriminerende voorwaarden houden in dit verband niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders precies dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar dat alle varianten van de aangeboden voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria, zoals het aantal vastgelegde eindgebruikerslijnen;
   b) de aanbieding voorziet in flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de verbintenissen die door elke mede-investeerder worden aangegaan, bijvoorbeeld door middel van een overeengekomen en potentieel toenemend percentage van de totale eindgebruikerslijnen in een bepaald gebied, waartoe de mede-investeerders zich geleidelijk kunnen verbinden en dat wordt vastgesteld op een niveau dat redelijkerwijs een minimumniveau mag worden genoemd en daarna hun deelname geleidelijk te verhogen, terwijl een adequaat niveau van de oorspronkelijke verbintenissen wordt gewaarborgd. Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen;
   c) een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico's en wordt voorkomen dat er prikkels van uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen;
   d) de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;
   e) de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten betreffende toegang tot infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het downstream aanbieden van diensten, onder meer aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die duidelijk zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden.
   4° met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee waarschijnlijk tegemoet wordt gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die aanzienlijk bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 108, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 64.[1 § 1. In het geval bedoeld in artikel 55, § 6, legt het Instituut regelgevende verplichtingen bedoeld in paragraaf 2, tweede en derde lid, op aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de retailmarkt in kwestie, overeenkomstig artikel 55, § 3.
   § 2. Verplichtingen die worden opgelegd uit hoofde van paragraaf 1, moeten gebaseerd zijn op de aard van het geconstateerde probleem en evenredig en verantwoord zijn in het licht van de doelstellingen van artikel 6.
   De opgelegde verplichtingen kunnen inhouden dat de aangewezen ondernemingen geen buitensporige prijzen mogen vragen, de toegang tot de markt niet mogen belemmeren, de mededinging niet mogen beperken door middel van afbraakprijzen, geen ongegronde voorkeur voor bepaalde eindgebruikers aan de dag mogen leggen en diensten niet op een onredelijke wijze mogen bundelen.
   Het Instituut kan dergelijke ondernemingen passende retailprijsplafonds opleggen, alsook verplichtingen om individuele tarieven te controleren of verplichtingen om de tarieven af te stemmen op de kosten of prijzen op vergelijkbare markten, teneinde de belangen van de eindgebruiker te beschermen en tegelijkertijd daadwerkelijke mededinging te stimuleren.
   § 3. Het Instituut zorgt ervoor dat, indien een onderneming aan regelgeving inzake retailtarieven of andere desbetreffende retailcontroles is onderworpen, de noodzakelijke en geëigende kostentoerekeningssystemen worden toegepast.
   Het Instituut kan nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methodes moeten worden gehanteerd. De inachtneming van het kostentoerekeningssysteem wordt op kosten van de onderneming geverifieerd door een erkend revisor, die elk jaar een verklaring van overeenstemming opstelt, welke door het Instituut wordt gepubliceerd.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 109, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 65.
  <Opgeheven bij W 2012-07-10/04, art. 44, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 65/1.[1 § 1. Wanneer het Instituut besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 58 tot 62 er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke concurrentie tot stand te brengen en dat er belangrijke en blijvende concurrentieproblemen en/of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op groothandelsniveau van bepaalde toegangsproducten, kan het bij wijze van uitzonderlijke maatregel en in overeenstemming met [2 artikel 55, § 5, een verplichting opleggen aan een verticaal geïntegreerde onderneming om haar activiteiten]2 die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op groothandelsniveau in een functioneel onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.
   Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan [2 alle ondernemingen]2, met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde tijdspanne en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en kwaliteit van dienstverlening, en door middel van dezelfde systemen en processen.
   § 2. Wanneer het Instituut voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe [2 een verzoek]2 in bij de Europese Commissie met :
   1° [2 bewijsmateriaal dat het in paragraaf 1 bedoelde besluit van het Instituut rechtvaardigt;]2
   2° een [2 gemotiveerde evaluatie die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op]2 daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;
   3° een analyse van de verwachte impact op het Instituut, [2 op de onderneming]2, met name op de werknemers van de gescheiden bedrijfseenheid, op de elektronische-communicatiesector als geheel, op de stimuli om in deze sector [2 te investeren, met name in verband met de noodzaak te zorgen voor sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende]2 gevolgen voor de consument;
   4° een analyse van de redenen waarom [2 die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om corrigerende maatregelen te doen toepassen die erop gericht zijn de geïdentificeerde mededingingsproblemen of markttekortkomingen op te lossen]2.
   § 3. De ontwerpmaatregel omvat de volgende elementen :
   1° de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke [bedrijfseenheid] wordt vermeld; <Erratum, B.St. 20-09-2012, Ed. 2, p. 58216>
   2° de lijst van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid alsook van de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd;
   3° de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de overeenkomstige stimulerende maatregelen;
   4° voorschriften om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen;
   5° voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name [2 naar de belanghebbenden toe]2;
   6° een toezichtprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.
  [2 Naar aanleiding van het in overeenstemming met artikel 55, § 5, genomen besluit van de Europese Commissie inzake die ontwerp-maatregel, voert het Instituut een "gecoördineerde" analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 55 beschreven procedure. Op basis van die analyse moet het Instituut, overeenkomstig de procedures van de artikelen 140, 141, 143 en 143/1, verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken.]2
   § 4. [2 Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd, kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 58 tot 62 bedoelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft die overeenkomstig artikel 55 is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, of andere verplichtingen die op grond van artikel 55, § 5, door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.]2
   § 5. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 45, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 110, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 65/2.[1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in een of verschillende markten overeenkomstig artikel 55, stellen het Instituut ten minste drie maanden vooraf in kennis van hun voornemen hun plaatselijke toe-gangsnetwerkactiva of een belangrijk deel ervan over te dragen aan een afzonderlijke rechtseenheid met een verschillende eigenaar, of een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten om aan alle retailers, met inbegrip van de eigen retailafdelingen, volledige equivalente toegangsproducten te verstrekken.
   Die ondernemingen stellen het Instituut tevens in kennis van eventuele veranderingen van dat voornemen, alsmede van het eindresultaat van het scheidingsproces.
   Dergelijke ondernemingen kunnen ook afspraken inzake toegangsvoorwaarden aanbieden die van toepassing zullen zijn op hun netwerk tijdens een implementatieperiode nadat de voorgestelde vorm van de scheiding is geïmplementeerd, teneinde effectieve en niet-discriminerende toegang door derden te waarborgen. Het aanbod van afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdschema voor de implementatie en de looptijd opdat het Instituut zijn taken overeenkomstig paragraaf 2 kan uitvoeren. Dergelijke afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de maximale periode voor marktbeoordelingen die in artikel 55, § 8, is vastgesteld.
   § 2. Het Instituut onderzoekt welk effect de voorgenomen transactie indien van toepassing in combinatie met de aangeboden afspraken, zal hebben op de bestaande regelgevende verplichtingen op grond van deze wet.
   Hiertoe voert het Instituut een analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn aan het toegangsnetwerk in overeenstemming met de in de artikelen 54 en 55 beschreven procedure.
   Het Instituut neemt alle door de onderneming aangeboden afspraken in acht en houdt in het bijzonder rekening met de in artikel 6 vervatte doelstellingen. In het kader daarvan raadpleegt het Instituut derden in overeenstemming met artikel 140 en richt zich daarbij in het bijzonder op derden waarop de beoogde transactie rechtstreeks invloed heeft.
   Op basis van die analyse moet het Instituut verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken, overeenkomstig de in de artikelen 140, 141, 143 en 143/1 omschreven procedures, waarbij in voorkomend geval artikel 65/4 wordt toegepast. Het Instituut kan in zijn besluit bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn. In afwijking van artikel 55, § 8, kan het Instituut bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn voor de gehele periode waarvoor zij worden aangeboden.
   § 3. Onverminderd artikel 65/4, kan de juridisch of operationeel gescheiden bedrijfseenheid waarvan overeenkomstig artikel 55, § 3, is vastgesteld dat zij op een specifieke markt aanmerkelijke marktmacht heeft, in voorkomend geval worden onderworpen aan alle in de artikelen 58 tot 62 bedoelde verplichtingen, of andere verplichtingen die de Europese Commissie op grond van artikel 55, § 5, heeft toegestaan, indien de aangeboden afspraken niet afdoende zijn om de doelstellingen in artikel 6 te verwezenlijken.
   § 4. Het Instituut houdt toezicht op de implementatie van de door de ondernemingen aangeboden afspraken die het overeenkomstig paragraaf 2 bindend heeft gemaakt, en neemt de verlenging ervan in overweging wanneer de looptijd waarvoor deze oorspronkelijk werden aangeboden, is verstreken.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 111, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 65/3. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, kunnen aan het Instituut afspraken aanbieden in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide, met betrekking tot onder meer:
   1° samenwerkingsregelingen inzake de beoordeling van passende en evenredige verplichtingen op grond van artikel 55;
   2° mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit op grond van artikel 63; of
   3° doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen op grond van artikel 65/2, zowel tijdens een implementatieperiode van vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming als nadat de voorgestelde vorm van scheiding is geïmplementeerd.
   Het aanbod voor afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdstip en de reikwijdte van de implementatie ervan en de duur ervan, teneinde het Instituut in staat te stellen zijn beoordeling op grond van paragraaf 2 uit te voeren. Die afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de in artikel 55, § 8, bepaalde maximumperiode voor marktanalyse.
   § 2. Teneinde de op grond van paragraaf 1 door een onderneming aangeboden afspraken te beoordelen, verricht het Instituut, tenzij die afspraken duidelijk niet aan een of meerdere desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden. Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden afspraken met de voorwaarden van artikel 55, 63 of 65/2, naargelang van toepassing, en kunnen veranderingen voorstellen.
   Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden afspraken houdt het Instituut bij het beoordelen van verplichtingen op grond van artikel 55, § 4, tweede lid, in het bijzonder rekening met:
   1° bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;
   2° het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;
   3° de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante retaildiensten worden aangeboden; en
   4° de algemene mate waarin de aangeboden afspraken duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van eindgebruikers.
   Het Instituut deelt, rekening houdend met alle tijdens de raadpleging geuite standpunten en met de mate waarin die standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, aan de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht zijn voorlopige conclusies mee over de vraag of de aangeboden afspraken voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures in dit artikel en artikel 55, 63 of 65/2, naargelang toepasselijk, alsmede onder welke voorwaarden het in overweging zou kunnen nemen de afspraken bindend te maken. De onderneming kan haar initiële aanbod herzien om rekening te houden met de conclusies van het Instituut en met het oog op het voldoen aan de criteria in dit artikel en, naargelang toepasselijk, in artikel 55, 63 of 65/2.
   § 3. Onverminderd artikel 63, § 2, eerste lid, kan het Instituut een besluit nemen om de afspraken geheel of gedeeltelijk bindend te maken.
   In afwijking van artikel 55, § 8, kan het Instituut bepaalde of alle afspraken bindend maken voor een specifieke periode, die de hele periode waarvoor het aanbod geldt kan zijn, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 63, § 1, eerste lid, bindend zijn gemaakt, maakt het deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.
   Met inachtneming van artikel 63, laat dit artikel de toepassing van de marktanalyseprocedure op grond van artikel 55, §§ 1 tot 3, en het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 55, § 4, onverlet.
   Indien het Instituut afspraken op grond van dit artikel bindend maakt, onderzoekt het krachtens artikel 55 de gevolgen van dat besluit voor de marktontwikkeling, alsmede het al dan niet passend zijn van verplichtingen die het heeft opgelegd of die het, bij gebrek aan afspraken, overwoog op te leggen op grond van dat artikel of de artikelen 58 tot 62. Wanneer het Instituut overeenkomstig artikel 55, § 4, kennis geeft van een ontwerpmaatregel krachtens artikel 141, doet het de ontwerpmaatregel waarvan het kennis geeft vergezeld gaan van het besluit tot vaststelling van de afspraak.
   § 4. Het Instituut monitort, controleert en waarborgt de naleving van de afspraken die het overeenkomstig paragraaf 3 bindend heeft gemaakt op dezelfde manier als waarop het de naleving van krachtens artikel 55, § 4, opgelegde verplichtingen monitort, controleert en waarborgt, en neemt de verlenging van de periode waarvoor zij bindend zijn gemaakt in overweging wanneer de initiële periode verstrijkt. Wanneer het Instituut concludeert dat een onderneming niet heeft voldaan aan de overeenkomstig paragraaf 3 bindend gemaakte afspraken, kan het die onderneming overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector sancties opleggen.
   Onverminderd de procedure die erop gericht is de naleving te waarborgen van de specifieke verplichtingen van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, kan het Instituut de overeenkomstig artikel 55, § 9, opgelegde verplichtingen opnieuw evalueren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 112, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 65/4. [1 § 1. Als het Instituut een onderneming die niet actief is op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten overeenkomstig artikel 55, § 4, aanwijst als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op één of meerdere wholesalemarkten, gaat het na of die onderneming over de volgende kenmerken beschikt:
   1° alle bedrijven en bedrijfsonderdelen binnen de onderneming, alle bedrijven waarover dezelfde uiteindelijke eigenaar zeggenschap heeft, maar die niet per se volledig in zijn of hun bezit zijn, en eventuele aandeelhouders die zeggenschap kunnen uitoefenen over de onderneming, ontplooien slechts activiteiten op wholesalemarkten voor elektronische-communicatiediensten en beogen dat ook in de toekomst te doen, en ontplooien dus geen activiteiten op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die in de Europese Unie aan eindgebruikers worden verstrekt;
   2° de onderneming is niet gebonden aan een enkele en afzonderlijke downstream actieve onderneming die activiteiten ontplooit op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die aan eindgebruikers worden verstrekt, op grond van een exclusieve overeenkomst of een overeenkomst die feitelijk neerkomt op een exclusieve overeenkomst.
   § 2. Indien het Instituut concludeert dat aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, kan het aan die onderneming alleen verplichtingen op grond van artikel 58 en 61, of verplichtingen met betrekking tot eerlijke en redelijke prijzen, opleggen indien dit gerechtvaardigd is op basis van een marktanalyse, inclusief een prospectieve beoordeling van het waarschijnlijke gedrag van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht.
   § 3. Het Instituut kan de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen te allen tijde heroverwegen indien het concludeert dat niet meer aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden wordt voldaan, en het past voor zover passend de artikelen 54 tot 55 en 58 tot 62 toe. De ondernemingen stellen het Instituut zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor paragraaf 1, 1° en 2°.
   § 4. Het Instituut heroverweegt de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen ook als het Instituut op basis van bewijsstukken betreffende de door de onderneming aan haar downstreamklanten aangeboden voorwaarden concludeert dat er concurrentieproblemen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan waardoor de eindgebruikers worden benadeeld en het noodzakelijk is één of meer van de in artikel 59, 60, 60/1 of 62 bedoelde verplichtingen op te leggen of de overeenkomstig paragraaf 2 opgelegde verplichtingen aan te passen.
   § 5. Het opleggen van verplichtingen en de heroverweging daarvan overeenkomstig dit artikel wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in de artikelen 140, 141, 143 en 143/1 bedoelde procedures.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 113, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 65/5. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in één of verschillende markten overeenkomstig artikel 55 stellen het Instituut van tevoren en tijdig in kennis wanneer zij beogen over te gaan tot buitenbedrijfstelling of vervanging door nieuwe infrastructuur van onder verplichtingen op grond van de artikelen 55, 58 tot 63/1 en 65/1 tot 65/5 vallende delen van het netwerk, met inbegrip van legacy-infrastructuur die nodig is om een kopernetwerk te gebruiken.
   § 2. Het Instituut waarborgt dat het proces van buitenbedrijfstelling of vervanging transparante tijdschema's en voorwaarden omvat, inclusief een passende opzeggingstermijn voor de overgang, en het stelt vast dat indien nodig alternatieve producten van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar zijn die toegang verstrekken tot de opgewaardeerde netwerkinfrastructuur die in de plaats komt van de vervangen elementen, teneinde de concurrentie en de rechten van de eindgebruikers zeker te stellen.
   Het Instituut kan de verplichtingen betreffende activa waarvan buitenbedrijfstelling of vervanging is beoogd, intrekken wanneer het zich ervan heeft vergewist dat de aanbieder van toegang:
   1° passende voorwaarden voor de migratie tot stand heeft gebracht, onder meer door een alternatief toegangsproduct van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar te stellen waarmee toegangvragende partijen dezelfde eindgebruikers kunnen bereiken als met de legacy-infrastructuur; en
   2° voldoet aan de voorwaarden en het proces waarvan het Instituut overeenkomstig dit artikel in kennis is gesteld.
   Een dergelijke intrekking wordt uitgevoerd overeenkomstig de in de artikelen 140, 141, 143 en 143/1 bedoelde procedures.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 114, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  HOOFDSTUK IV. - Bepalingen van toepassing op operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie.

  Art. 66.§ 1. Een operator die [1 openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten]1 aanbiedt en die inzake andere activiteiten over uitsluitende of bijzondere rechten beschikt is verplicht :
  1° ofwel voor het aanbieden van [1 openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten]1 een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op het aanbieden van [1 openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten]1, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten;
  2° ofwel een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten in verband met het aanbieden van [1 openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten]1.
  § 2. Overdrachten van middelen, met inbegrip van overdrachten van kapitaal en uitrusting vanuit activiteiten die aan uitsluitende of bijzondere rechten onderworpen zijn naar de activiteiten inzake [1 openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten]1, geschieden op grond van de marktvoorwaarden.
  § 3. [1 De Koning op voorstel van het Instituut, of op eigen initiatief na advies van het Instituut bepaalt]1, welk model en welke boekhoudkundige methodologie moeten worden gehanteerd met het oog op de invulling van de verplichtingen van dit artikel.
  De gescheiden boekhouding, bedoeld in § 1, 1°, wordt onderworpen aan een controle door een erkende bedrijfsrevisor aangeduid door en op kosten van de operator.
  Het Instituut bepaalt de wijze waarop de financiële verslaglegging in verband met de gescheiden boekhouding wordt gepubliceerd.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 115, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 67. Teneinde toe te zien op de naleving van artikel 66, kan het Instituut of zijn gevolmachtigden elke persoon horen die het wenst.
  Het Instituut of zijn gevolmachtigden kunnen zich alle documenten laten overleggen en alle inlichtingen vragen die zij nodig achten voor de verificatie van de naleving van artikel 66.

  TITEL IV. - De bescherming van de belangen van de maatschappij en van de gebruikers.

  HOOFDSTUK I. - Universele dienst.

  Afdeling 1. - Reikwijdte van de universele dienst.

  Art. 68.De diensten die bij wijze van universele dienst worden verstrekt zijn :
  1° het vaste geografische element van de universele dienst, zoals gedefinieerd in artikel 70;
  2° het sociale element van de universele dienst, zoals gedefinieerd in artikel 74;
  3° [1 ...]1
  4° [1 ...]1
  5° [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 116, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 69. § 1. De diensten die bij wijze van universele dienst worden verstrekt, zoals opgesomd in artikel 68, worden op het gehele nationale grondgebied verleend met een kwaliteits- en prijsniveau dat in de bijlage wordt bepaald.
  § 2. Wanneer de technologische evolutie of de marktvoorwaarden het rechtvaardigen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen van de bijlage opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
  § 3. Het in § 2 bedoelde ontwerpbesluit wordt aan het met redenen omkleed advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt.
  § 4. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 2 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.

  Afdeling 2. - Het vaste geografische element van de universele dienst.

  Onderafdeling 1. - Definitie.

  Art. 70.§ 1. [2 Het vaste geografische element van de universele dienst bestaat uit de levering tegen een betaalbare prijs op het gehele grondgebied aan elke consument die daartoe een verzoek indient, ongeacht diens geografische locatie, van toegang, op een vaste locatie, tot een beschikbare adequate breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten, van een in de bijlage gespecifieerde kwaliteit, met inbegrip van de aansluiting op het net.]2
  § 2. Het vaste geografische element van de universele dienst wordt geacht te zijn geleverd wanneer [2 de consument]2 reeds beschikt over de vaste basistelefoondienst [1 en over een [2 beschikbare adequate breedbandinternettoegangsdienst]2 tegen soortgelijke prijs]1 via een aansluiting waarvan sprake in § 1, 2° hetzij van de universele dienstverlener, hetzij van een andere operator, al dan niet via een ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk.
  § 3. Het vaste geografische element van de universele dienst wordt geacht geleverd te zijn indien op het verzoek [2 van de consument]2 werd ingegaan door middel van een economisch rendabelere oplossing.
  § 4. Het vaste geografische element van de universele dienst dient uitsluitend te worden geleverd op de hoofdverblijfplaats [2 van de consumenten]2.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 47, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 117, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2. - Aanwijzing van de aanbieders.

  Art. 71.§ 1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de periode van de in artikel 70 vermelde dienstverlening, uitgedrukt in volle kalenderjaren.
  § 2. [1 Indien het Instituut onder meer op basis van het in artikel 49/1 bepaalde geografisch onderzoek van oordeel is dat in één of meerdere welbepaalde geografische zones het vaste geografische element van de universele dienst niet wordt verstrekt aan éénieder die hiertoe een redelijk verzoek indient, publiceert het op zijn website een mededeling waarin het deze vaststelling motiveert en waarin de aanbieder van adequate breedbandinternettoegangsdiensten en/of spraakcommunicatiediensten uitgenodigd wordt om op vrijwillige basis de dienst te verstrekken in de betrokken geografische zones, zonder compensatie zoals bepaald in de artikelen 100 tot 102.
   Indien binnen één maand na de publicatie van de mededeling zich geen aanbieder heeft aangeboden om op vrijwillige basis en zonder vergoeding de dienst te verstrekken in de in de voormelde mededeling aangeduide zone, kan het Instituut overgaan tot een aanwijzing conform paragraaf 3.]1
  § 3. [1 Na afloop van de in paragraaf 2 vermelde termijn kan het Instituut één of meerdere aanbieders van adequate breedbandinternet-toegangsdiensten en/of spraakcommunicatiediensten aanwijzen om in de betrokken zones het geografische element van de universele dienst aan te bieden overeenkomstig de nadere regels die door de Koning worden vastgesteld, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut.
   Indien een aldus aangewezen aanbieder aantoont dat het aanbieden van het geografische element aanleiding kan geven tot een onredelijke last die vergoed wordt overeenkomstig artikel 101, tweede lid, 1°, kan het Instituut overgaan tot de aanwijzing via een open mechanisme waarvan de nadere regels door de Koning worden vastgesteld, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut.
   Indien na afloop van de aanwijzingsprocedure via een open mechanisme geen enkele offerte in aanmerking is genomen, gaat het Instituut over tot een aanwijzing van ambtswege.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 118, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 72.[1 Als het vaststelt dat de aangewezen aanbieder in gebreke blijft, wijst het Instituut]1 een andere aanbieder aan ter vervanging van de in gebreke zijnde aanbieder, overeenkomstig artikel 71, § 2 of § 3.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 119, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2/1. - [1 Overdracht van activa]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 48, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 72/1. [1 Wanneer een overeenkomstig artikel 71 of 163 aangewezen aanbieder voornemens is een belangrijk deel of het geheel van zijn netwerkactiva voor plaatselijke toegang onder te brengen in een afzonderlijke juridische entiteit met een andere eigenaar, stelt hij het Instituut daarvan voorafgaandelijk en tijdig op de hoogte zodat het Instituut het effect van de geplande transactie op de levering van het vaste geografische element van de universele dienst kan nagaan.
   In dat geval kan het Instituut de bijzondere verplichtingen die krachtens artikel 71 van de wet worden opgelegd, opleggen, wijzigen of opheffen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 48, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Onderafdeling 3. - Vergoeding van de aanbieders.

  Art. 73.[1 De dienstverlening wordt vergoed volgens de voorwaarden en de procedure die zijn vastgelegd in de artikelen 100 tot 102 voor elke aanbieder die overeenkomstig [2 artikel 71, § 3, tweede of derde lid]2 aangewezen is.]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 49, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 120, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 3. - Het sociale element van de universele dienst.

  Art. 74.[1 § 1. Het sociale element van de universele dienst bestaat uit de levering [3 aan sommige categorieën van [4 rechthebbenden]4 [4 van sociale tarieven, namelijk]4 van bijzondere tariefvoorwaarden door de operatoren vermeld [4 in de paragrafen 2 tot 6]4 die op een vaste locatie [4 een breedbandinternettoegangsdienst en/of]4 spraakcommunicatiediensten met inbegrip van een aansluiting op het net aanbieden aan consumenten]3.
   De in het eerste lid bedoelde categorieën van [4 rechthebbenden]4 en tariefvoorwaarden, alsook de werkwijzen om de voormelde tariefvoorwaarden te krijgen, worden bepaald in de bijlage.
   § 2. Elke operator [3 die aan de consumenten een dienst van toegang, op een vaste locatie, tot een breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten aanbiedt en]3 van wie de omzet met betrekking tot de [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten hoger is dan vijftig miljoen euro, verstrekt het in paragraaf 1 vermelde sociale element van de universele dienst [4 in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22 en 38 van bijlage 1]4.
   De Koning legt de nadere regels vast voor overdracht van de begunstigden van een operator die niet volgens de in het eerste lid beoogde procedure werd aangewezen naar een operator die werd aangewezen of die het voorwerp heeft uitgemaakt van de verklaring vermeld in paragraaf 3.
   § 3. Elke operator [3 die aan de consumenten een dienst van toegang, op een vaste locatie, tot een breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten aanbiedt en]3 van wie de omzet met betrekking tot de [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten lager is dan of gelijk aan vijftig miljoen euro, en die aan het Instituut zijn voornemen heeft verklaard om het in paragraaf 1 vermelde sociale element van de universele dienst te verstrekken op [3 een vast netwerk]3, [4 in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22 en 38 van bijlage 1,]4 verstrekt dit element voor een duur van vijf jaar.
   De Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt de nauwkeurige inhoud alsook de in het eerste lid bedoelde nadere regels inzake aangifte.
   De Koning legt de nadere regels vast voor de overdracht van de begunstigden van een operator die de in het eerste lid beoogde verklaring niet heeft afgelegd naar een operator die deze verklaring wel heeft afgelegd of naar een operator die is aangewezen volgens de procedure bedoeld in paragraaf 2, eerste lid.]1
  [4 Het Instituut brengt de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op de hoogte van elke verklaring die in het kader van deze paragraaf wordt ontvangen.]4
  [4 § 4. Elke operator die direct of indirect over een vast toegangsnetwerk beschikt, die aan de consumenten, op een vaste locatie, een breedbandinternettoegangsdienst aanbiedt en van wie de omzet met betrekking tot de voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten hoger is dan vijftig miljoen euro, verstrekt het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst, in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1.
   De operator bedoeld in het eerste lid is niet verplicht om het sociale element te verstrekken op het deel van het grondgebied waar hij niet direct of indirect over zijn eigen vaste toegangsnetwerk beschikt en waar hij gebruikmaakt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator.
   Wanneer een in het tweede lid bedoelde operator toch het sociale element bedoeld in paragraaf 1, in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1 wenst te verstrekken op een deel van het grondgebied waar hij gebruikmaakt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator, dan onderhandelen de betrokken operatoren over een overeenkomst met betrekking tot het aanbieden van het sociale element waarvan de voorwaarden redelijk, evenredig en niet-discriminerend zijn.
   § 5. Indien een operator die aan de consumenten, op een vaste locatie, breedbandinternettoegangsdiensten biedt, niet beantwoordt aan de criteria van paragraaf 4, maar het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst wenst te verstrekken in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1 en hij maakt gebruikt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator op het geheel of een deel van het grondgebied, dan onderhandelen de betrokken operatoren over een overeenkomst met betrekking tot de invoering van het sociaal tarief waarvan de voorwaarden redelijk, evenredig en niet-discriminerend zijn.
   § 6. Elke operator bedoeld in paragraaf 4, derde lid, of paragraaf 5, die het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst wenst te verstrekken op een vast netwerk in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1, verklaart aan het Instituut zijn voornemen en verstrekt dat element voor een duur van minstens vijf jaar.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, bepaalt de nauwkeurige inhoud alsook de nadere regels inzake de aangifte bedoeld in het eerste lid.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, legt de nadere regels vast voor de overdracht van de begunstigden van een operator bedoeld in het eerste lid die afziet van de verstrekking van het sociale element van de universele dienst naar een operator die deze verklaring heeft afgelegd of naar een operator die is aangewezen volgens de criteria bedoeld in paragraaf 4, eerste en tweede lid.
   Het Instituut brengt de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op de hoogte van elke verklaring die in het kader van deze paragraaf wordt ontvangen.]4
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 50, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 121, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2023-08-30/06, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-03-2024>

  Art. 74 TOEKOMSTIG RECHT.


   [1 § 1. Het sociale element van de universele dienst bestaat uit de levering [3 aan sommige categorieën van [5 rechthebbenden]5 [5 van sociale tarieven, namelijk]5 van bijzondere tariefvoorwaarden door de operatoren vermeld [5 in de paragrafen 2 tot 6]5 die op een vaste locatie [5 een breedbandinternettoegangsdienst en/of]5 spraakcommunicatiediensten met inbegrip van een aansluiting op het net aanbieden aan consumenten]3.
  [4 Het sociale element van de universele dienst wordt uitgebreid tot het aanbieden van diensten die niet op een vaste locatie worden verleend.]4
   De in het eerste lid bedoelde categorieën van [5 rechthebbenden]5 en tariefvoorwaarden, alsook de werkwijzen om de voormelde tariefvoorwaarden te krijgen, worden bepaald in de bijlage.
   § 2. Elke operator [3 die aan de consumenten een dienst van toegang, op een vaste locatie, tot een breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten aanbiedt en]3 van wie de omzet met betrekking tot de [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten hoger is dan vijftig miljoen euro, verstrekt het in paragraaf 1 vermelde sociale element van de universele dienst [5 in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22 en 38 van bijlage 1]5.
   De Koning legt de nadere regels vast voor overdracht van de begunstigden van een operator die niet volgens de in het eerste lid beoogde procedure werd aangewezen naar een operator die werd aangewezen of die het voorwerp heeft uitgemaakt van de verklaring vermeld in paragraaf 3.
   § 3. Elke operator [3 die aan de consumenten een dienst van toegang, op een vaste locatie, tot een breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten aanbiedt en]3 van wie de omzet met betrekking tot de [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten lager is dan of gelijk aan vijftig miljoen euro, en die aan het Instituut zijn voornemen heeft verklaard om het in paragraaf 1 vermelde sociale element van de universele dienst te verstrekken op [3 een vast netwerk]3, [5 in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22 en 38 van bijlage 1,]5 verstrekt dit element voor een duur van vijf jaar.
   De Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt de nauwkeurige inhoud alsook de in het eerste lid bedoelde nadere regels inzake aangifte.
   De Koning legt de nadere regels vast voor de overdracht van de begunstigden van een operator die de in het eerste lid beoogde verklaring niet heeft afgelegd naar een operator die deze verklaring wel heeft afgelegd of naar een operator die is aangewezen volgens de procedure bedoeld in paragraaf 2, eerste lid.]1
  [5 Het Instituut brengt de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op de hoogte van elke verklaring die in het kader van deze paragraaf wordt ontvangen.]5
  [5 § 4. Elke operator die direct of indirect over een vast toegangsnetwerk beschikt, die aan de consumenten, op een vaste locatie, een breedbandinternettoegangsdienst aanbiedt en van wie de omzet met betrekking tot de voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten hoger is dan vijftig miljoen euro, verstrekt het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst, in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1.
   De operator bedoeld in het eerste lid is niet verplicht om het sociale element te verstrekken op het deel van het grondgebied waar hij niet direct of indirect over zijn eigen vaste toegangsnetwerk beschikt en waar hij gebruikmaakt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator.
   Wanneer een in het tweede lid bedoelde operator toch het sociale element bedoeld in paragraaf 1, in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1 wenst te verstrekken op een deel van het grondgebied waar hij gebruikmaakt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator, dan onderhandelen de betrokken operatoren over een overeenkomst met betrekking tot het aanbieden van het sociale element waarvan de voorwaarden redelijk, evenredig en niet-discriminerend zijn.
   § 5. Indien een operator die aan de consumenten, op een vaste locatie, breedbandinternettoegangsdiensten biedt, niet beantwoordt aan de criteria van paragraaf 4, maar het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst wenst te verstrekken in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1 en hij maakt gebruikt van het vaste toegangsnetwerk van een andere operator op het geheel of een deel van het grondgebied, dan onderhandelen de betrokken operatoren over een overeenkomst met betrekking tot de invoering van het sociaal tarief waarvan de voorwaarden redelijk, evenredig en niet-discriminerend zijn.
   § 6. Elke operator bedoeld in paragraaf 4, derde lid, of paragraaf 5, die het in paragraaf 1 bedoelde sociale element van de universele dienst wenst te verstrekken op een vast netwerk in overeenstemming met de voorwaarden bepaald in de artikelen 22/1 tot 22/3 en 38/1 van bijlage 1, verklaart aan het Instituut zijn voornemen en verstrekt dat element voor een duur van minstens vijf jaar.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, bepaalt de nauwkeurige inhoud alsook de nadere regels inzake de aangifte bedoeld in het eerste lid.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, legt de nadere regels vast voor de overdracht van de begunstigden van een operator bedoeld in het eerste lid die afziet van de verstrekking van het sociale element van de universele dienst naar een operator die deze verklaring heeft afgelegd of naar een operator die is aangewezen volgens de criteria bedoeld in paragraaf 4, eerste en tweede lid.
   Het Instituut brengt de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op de hoogte van elke verklaring die in het kader van deze paragraaf wordt ontvangen.]5
  

----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 50, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 121, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 121,1°,b), 032; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (5)<W 2023-08-30/06, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-03-2024>

  Art. 74/1.[1 § 1. Wanneer het Instituut meent dat de levering van het sociale element een onredelijke last kan vertegenwoordigen voor een aanbieder [3 die om compensatie verzoekt]3, vraagt het aan elke aanbieder van sociale tarieven [3 die om compensatie verzoekt]3 om de in paragraaf 2 bedoelde informatie te verstrekken en stelt het de berekening van de nettokosten op.
   § 2. Elke aanbieder van sociale tarieven [3 die om compensatie verzoekt]3 deelt aan het Instituut, volgens de nadere regels vastgesteld overeenkomstig artikel 137, § 2, uiterlijk op 1 augustus van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, het geïndexeerde bedrag mee van de kostenraming voor het beschouwde jaar, berekend volgens de in de bijlage vastgelegde berekeningsmethode.
   Uiterlijk op 1 december van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, berekent het Instituut de nettokosten van elke betrokken aanbieder overeenkomstig de in de bijlage vastgelegde berekeningsmethode.
   Voor elk van die aanbieders [3 die om compensatie verzoeken]3 publiceert het Instituut de opsomming van de nettokosten met betrekking tot het sociale element, zoals het die heeft goedgekeurd. Als index wordt daarvoor de gezondheidsindex gebruikt.
   § 3. Het Instituut stelt voor elke betrokken aanbieder [3 die om compensatie verzoekt]3 het bestaan van een onredelijke last vast indien de levering van het sociale element van de universele dienst een buitengewoon karakter vormt in verhouding tot de draagkracht rekening houdend met het geheel van zijn eigen kenmerken, met name het niveau van zijn uitrusting, zijn economische en financiële situatie alsook zijn marktaandeel op de markt voor [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten.
   § 4. Er wordt een fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven opgericht, bestemd om elke aanbieder van sociale tarieven voor wie de levering van het sociale element van de universele dienst een onredelijke last vormt en die [3 , het jaar volgend op het jaar waarvoor de betrokken dienst gepresteerd werd,]3 daartoe bij het Instituut een verzoek heeft ingediend, te vergoeden. [3 Het verzoek om compensatie dat evenwel betrekking heeft op de dienst verstrekt in de periode 2005 tot 2020 wordt bij het Instituut ingediend tegen uiterlijk 30 juni 2022.]3 De vergoeding stemt overeen met de nettokosten gedragen door de operator voor wie de verstrekking van het sociale element van de universele dienst een onredelijke last vertegenwoordigt. Aan dit fonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend en het wordt beheerd door het Instituut.
   Het fonds wordt gestijfd met bijdragen die worden gestort door de operatoren die het sociale element van de universele dienst aanbieden.
   De bijdragen worden vastgesteld naar rato van hun omzet met betrekking tot [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten.
   De in aanmerking genomen omzet stemt overeen met de omzet die is gerealiseerd voor belastingen met betrekking tot de levering van [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten op het nationale grondgebied, overeenkomstig artikel 95, § 2.
   De beheerskosten van het fonds bestaan uit alle kosten die verband houden met de werking van het fonds, waaronder de kosten die inherent zijn aan de definitie van een kostenmodel dat gebaseerd is op een efficiënte theoretische operator volgens het soort van elektronische-communicatienetwerk via hetwelk het sociale element van de universele dienst wordt verstrekt. De Koning bepaalt het maximumbedrag van de beheerskosten van het fonds bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
   De kosten voor het beheer van het fonds worden gefinancierd door de operatoren bedoeld in het tweede lid, naar rato van hun omzet bedoeld in het derde lid.
   § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels van de werking van dit mechanisme.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 51, 017; Inwerkingtreding : 30-06-2005>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 122, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 4.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 75.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 76.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 77.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 3.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 78.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 5.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 79.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 80.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 81.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 3.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 82.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 83.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 4.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 84.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 5.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 85.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 6.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 86.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 87.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 88.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 3.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 89.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 4.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 90.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 5.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 91.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 123, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 7. [1 - Fonds voor het geografische element van de universele dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 124, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1. - Algemeen.

  Art. 92.§ 1. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het statuut en de regeling vast van het fonds voor [1 het geografische element van de universele dienst]1 inzake elektronische communicatie, hierna " fonds " genoemd.
  Aan het fonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend en het wordt beheerd door het Instituut.
  § 2. Het fonds is bestemd om de aanbieders van de diensten [1 die bij wijze van geografisch element van de universele dienst inzake elektronische communicatie worden verstrekt, te vergoeden]1.
  § 3. De jaarrekening, het jaarverslag en het verslag over het beheer van het fonds worden samen met de verslagen van het Instituut gepubliceerd.
  § 4. De beheerskosten van het fonds bestaan uit alle kosten die verband houden met de werking van het fonds. Dat bedrag wordt bepaald door het Instituut en verdeeld tussen de beheerskosten die overeenstemmen met de financiering van de activiteiten vermeld in artikel [1 70]1 van de wet en de andere beheerskosten. De Koning bepaalt het maximumbedrag van de beheerskosten van het fonds via een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
  (De beheerskosten van het fonds van het beschouwde jaar worden gefinancierd door de operatoren bedoeld in artikel 96, pro rata van hun omzet of in voorkomend geval bedoeld in artikel 97, pro rata van hun gewogen omzet.) <W 2007-04-25/38, art. 174, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Elk jaar bepaalt het Instituut het bedrag van de deelname in de beheerskosten van het fonds verschuldigd door elkeen van de operatoren bedoeld in het (tweede) lid. <W 2007-04-25/38, art. 174, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  De deelname in de beheerskosten van het fonds wordt uiterlijk op 30 september van het betrokken jaar betaald op het rekeningnummer opgegeven door het Instituut.
  De facturen die niet binnen de vastgestelde termijn worden betaald zijn van rechtswege en zonder ingebrekestelling onderworpen aan de wettelijke interest vermeerderd met 2 %. Deze interest wordt berekend pro rata van het aantal kalenderdagen vertraging.
  Uiterlijk een maand voor de uiterste datum deelt het Instituut het bedrag van de verschuldigde bijdrage mee aan de bedrijven bedoeld in het tweede lid.
  § 5. De Koning stelt, na advies van het Instituut, de nadere regels vast met betrekking tot de storting van de bijdragen in het fonds en van de vergoedingen aan de aanbieders.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 125, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 93.Voor de toepassing van de volgende bepalingen wordt verstaan onder :
  1° beschouwde jaar : het kalenderjaar waarin een universele dienstverrichting plaatsvindt;
  2° aanbieder : elke persoon die in de loop van het beschouwde jaar [1 het geografische element]1 van de universele dienst verricht.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 126, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 2. - Stijven van het fonds.

  Art. 94. Het fonds wordt gestijfd door bijdragen betaald door de gevestigde operatoren, vastgesteld op grond van hun omzet, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

  Art. 95.§ 1. De omzet die in beschouwing wordt genomen stemt overeen met de retailomzet voor belastingen die behaald is met de levering [1 van de spraakcommunicatiedienst op een vaste locatie en van de breedbandinternettoegangsdienst op een vaste locatie]1 op het nationale grondgebied.
  § 2. Worden beschouwd als zijnde verricht op het nationale grondgebied, de activiteiten die aanleiding geven tot de inning van de belasting op de toegevoegde waarde in de zin van de wet van 3 juli 1969 tot invoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 127, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 8. [1 - Financiering van de geografische component van de universele dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 128, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 1. - Bijdrage.

  Art. 96. Elke operator die op 1 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het beschouwde jaar een kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig artikel 9, deelt overeenkomstig het ministerieel besluit op grond van artikel 137, § 2, aan het Instituut zijn omzet mee voor het beschouwde jaar, volgens de nadere regels die door het Instituut worden vastgesteld.

  Art. 97. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de schijven van de omzet, alsook een wegingscoëfficiënt bepalen waarmee de omzet die binnen een bepaalde schijf valt, dient te worden vermenigvuldigd ter bepaling van de gewogen omzet van de operator zoals bedoeld in (artikel 92, artikel 98 en artikel 99). <W 2007-04-25/38, art. 175, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

  Art. 98. (§ 1. Uiterlijk op 15 november van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, berekent en publiceert het Instituut de aanslagvoet voor het beschouwde jaar, overeenkomstig het tweede lid.) <W 2006-07-20/39, art. 67, 1°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  De aanslagvoet is de verhouding tussen :
  1° de som van de in artikel 102 bedoelde vergoedingen van de aanbieders voor het beschouwde jaar;
  2° en de som van (de in artikel 96 bedoelde omzetcijfers of de in voorkomend geval in artikel 97 bedoelde gewogen omzetcijfers). <W 2007-04-25/38, art. 176, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Wanneer een operator de in artikel 96 bedoelde informatie niet verstrekt binnen de door het Instituut voorgeschreven termijnen of die onvolledig verstrekt, wordt ter uitvoering van het tweede lid, 2°, (de in artikel 96 bedoelde omzet van die operator of de in voorkomend geval in artikel 97 bedoelde gewogen omzet) door het Instituut bepaald op grond van alle inlichtingen die het relevant acht. <W 2007-04-25/38, art. 176, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  (§ 2. Wanneer een operator de in artikel 74 bedoelde informatie niet verstrekt binnen de door het Instituut voorgeschreven termijnen of die onvolledig verstrekt, wordt deze informatie door het Instituut bepaald op grond van alle inlichtingen die het relevant acht.) <W 2006-07-20/39, art. 67, 2°, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006>

  Art. 99. De bijdrage stemt overeen met het product van de aanslagvoet (en de omzet zoals berekend in artikel 96 of in voorkomend geval de gewogen omzet zoals berekend in artikel 97), of eventueel als bedoeld in (artikel 98, § 1, derde lid). <W 2006-07-20/39, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2007-04-25/38, art. 177, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

  Onderafdeling 2. - Vergoeding.

  Art. 100.Elke [2 ...]2 aangewezen aanbieder deelt aan het Instituut, volgens de nadere regels vastgesteld overeenkomstig artikel 137, § 2, uiterlijk 1 [1 augustus]1 van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, het geïndexeerde bedrag mee van de (kostenraming) voor het beschouwde jaar, berekend volgens de in de bijlage vastgelegde berekeningsmethode. <W 2007-04-25/38, art. 178, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Uiterlijk op 1 [1 december]1 van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, (berekent) het Instituut de nettokosten van elke betrokken aanbieder overeenkomstig de in de bijlage vastgelegde berekeningsmethode. Daartoe kan het Instituut een onafhankelijke revisor aanwijzen en dit op kosten van het fonds. <W 2007-04-25/38, art. 178, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Voor elk van die aanbieders publiceert het Instituut de opsomming van de nettokosten met betrekking tot elk van de verrichte elementen, behoudens het sociale element, zoals het die heeft goedgekeurd. Als index wordt daarvoor de gezondheidsindex gebruikt.
  [1 Het Instituut stelt voor elke betrokken aanbieder het bestaan van een onredelijke last vast indien de levering van de universele dienst een buitengewoon karakter vormt in verhouding tot de draagkracht rekening houdend met het geheel van zijn eigen kenmerken, met name het niveau van zijn uitrusting, zijn economische en financiële situatie alsook zijn marktaandeel op de voor het publiek toegankelijke telefoniemarkt.]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 60, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 22, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>

  Art. 101.Voor elk element van de universele dienst [1 ...]1 moet het fonds een vergoeding uitkeren aan de betrokken aanbieders (die hiertoe een verzoek hebben ingediend bij het Instituut [1 op voorwaarde dat het Instituut voor de betrokken aanbieder het bestaan van een onredelijke last heeft vastgesteld]1).
  (NOTA : voor de interpretatie van de woorden "Voor elk element van de universele dienst behoudens het sociale element moet het fonds een vergoeding uitkeren aan de betrokken aanbieders", zie W 2007-04-25/38, art. 203) <W 2007-04-25/38, art. 179, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Het geïndexeerde bedrag van de vergoeding stemt overeen :
  1° met de nettokosten die berekend zijn overeenkomstig de methode van de bijlage, zoals goedgekeurd door het Instituut, voor de aanbieders die van ambtswege aangewezen zijn, geïndexeerd aan de hand van de gezondheidsindex;
  2° [2 met het bedrag dat is vastgesteld na afloop van de open procedure van aanwijzing, geïndexeerd aan de hand van de gezondheidsindex, voor elke aanbieder die aangewezen is volgens een open mechanisme van aanwijzing, voor zover dit bedrag het resultaat van de berekening van de nettokosten door het Instituut overeenkomstig artikel 100 niet overstijgt. Indien het Instituut na de berekening bepaald in artikel 100 vaststelt dat het bedrag dat is vastgesteld na afloop van de open procedure hoger is dan de nettokosten die berekend zijn overeenkomstig de methode van de bijlage, wordt het bedrag van de vergoeding tot het aldus door het Instituut bepaalde bedrag teruggebracht, geïndexeerd aan de hand van de gezondheidsindex.]2
  
  (NOTA : bij arrest nr 7/2011 van 27-01-2011 (B.St. 11-03-2011, p. 15987-15991), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 203 van W 2007-04-25/38 vernietigd)
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 61, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>

  Art. 102. Uiterlijk op 30 november van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, berekent en publiceert het Instituut voor elke betrokken aanbieder het bedrag dat overeenstemt met de som van de vergoedingen dat het fonds hem uiterlijk op diezelfde datum moet uitkeren voor het beschouwde jaar.

  Afdeling 9. - Controle.

  Art. 103.Het Instituut is belast met de controle op de uitvoering van de universele onder de in de bijlage vastgelegde technische en tarifaire voorwaarden. Daartoe kan het een onafhankelijke revisor aanwijzen, en dit op kosten van de betrokken aanbieder tenzij de aanbieder van ambtswege werd aangeduid, in welk geval de kosten ten laste van het fonds zijn.
  Het Instituut brengt jaarlijks uiterlijk tegen 31 december verslag uit aan de minister over mogelijke aanpassingen aan de universele dienstverplichtingen.
  [1 Het Instituut stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van de universele-dienstverplichtingen die aan de aanbieders worden opgelegd, alsook van de desbetreffende wijzigingen.]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 62, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 104. <W 2006-07-20/39, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 07-08-2006> § 1. De minister kan in geval van een door het Instituut vastgesteld verzuim van de aanbieder in de vervulling van de universele dienstverplichtingen onder de in de bijlage vastgelegde technische en tarifaire voorwaarden, de betrokken aanbieder een administratieve boete opleggen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 1 % van de omzet van de betrokken aanbieder voor het beschouwde jaar, berekend volgens artikel 95.
  § 2. De minister kan in geval van een door het Instituut vastgesteld verzuim van een aanbieder van sociale tarieven bij de vervulling van de verplichtingen inzake het sociale element van de universele dienst onder de in de bijlage vastgelegde technische en tarifaire voorwaarden, de betrokken aanbieder een administratieve boete opleggen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 1 % van de omzet op de markt voor openbare telefonie van de betrokken aanbieder van sociale tarieven voor het beschouwde jaar.

  HOOFDSTUK II. - [1 Diensten van algemeen belang]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Afdeling 1. [1 - Bijzondere eisen in verband met de levering van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 129, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 105.[1 § 1. Om de belangen te vrijwaren waarvan sprake in artikel 3, § 1, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen moeten de MNO's een machtiging krijgen die gezamenlijk is opgesteld door de betrokken ministers beoogd in het derde lid, 1°, alvorens een element van hun 5G-netwerk te gebruiken.
   Rekening houdende met de in het eerste lid bedoelde belangen en bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan de Koning bepalen dat deze machtiging ook noodzakelijk is voordat de MNO's diensten van aanbieders kunnen genieten die erin bestaan gericht tussenbeide te komen in het beheer van dat netwerk, met name in geval van een incident of grote wijziging van het netwerk, of dagelijks elementen van het netwerk te beheren of te superviseren, of ook noodzakelijk is voordat ze bepaalde van deze diensten kunnen genieten.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
   1° betrokken ministers: de Eerste minister, de minister van Telecommunicatie, de minister van Defensie, de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken;
   2° 5G-netwerk: een elektronische-communicatienetwerk waarvan het radiotoegangsnetwerk gebaseerd is op een radio-interface die gespecificeerd is in de ITU-R-aanbeveling M.2150 van de Internationale Telecommunicatie Unie.
   Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing:
   1° voor het gebruik van passieve elementen van het netwerk, namelijk elementen die niet door een energiebron worden gevoed;
   2° voor de netwerkaansluitpunten voor zover ze geen radiogedeelte bevatten dat gebaseerd is op een radio-interface die gespecificeerd is in de ITU-R-aanbeveling M.2150 van de Internationale Telecommunicatie Unie;
   3° voor de elementen van mobiele netwerken van de vierde generatie en vroegere generaties, op voorwaarde dat ze niet noodzakelijk zijn voor het aanbieden van een 5G-netwerk.
   Indien het gebruik van het netwerkelement of het beroep op de dienstenaanbieder reeds bestaat op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, wordt een machtiging tot regularisatie gevraagd in de twee maanden die volgen op die datum.
   § 2. Rekening houdende met de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad:
   1° de verplichting om de machtigingen bedoeld in paragraaf 1 te krijgen, uitbreiden naar één of meer categorieën van MVNO's;
   2° de verplichting om de machtigingen bedoeld in paragraaf 1 te krijgen, uitbreiden naar de naamloze vennootschap van publiek recht ASTRID en naar de exploitanten van een privaat elektronische-communicatienetwerk die aangewezen zijn als exploitant van een kritieke infrastructuur in de zin van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren of als aanbieder van essentiële diensten in de zin van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid;
   3° een of meer autoriteiten opdragen om via individuele beslissing, wanneer dat noodzakelijk is om de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde belangen te vrijwaren, de andere exploitanten van een privaat elektronische-communicatienetwerk aan te wijzen die onderworpen zijn aan de verplichting om de in paragraaf 1 bedoelde machtigingen te krijgen;
   4° de hypothesen preciseren waarin een machtiging zoals bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, noodzakelijk is in geval van een update van software of hardware van het netwerk;
   § 3. De verzoeker dient zijn dossier in bij het Instituut, volgens de nadere regels die het op zijn website bepaalt.
   De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de behandeling van het verzoek en de samenstelling van het dossier vast.
   De betrokken ministers, het Instituut en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen informatie of aanvullende documenten vragen aan de verzoeker of aan iedere persoon die op nuttige wijze kan bijdragen tot hun informatie.
   § 4. Wanneer ze hun beslissing nemen na het onderzoek van het in paragraaf 1 bedoelde verzoek of deze op eigen initiatief herzien wegens een nieuw element dat hun beslissing ter discussie stelt, leggen de betrokken ministers de beperkingen en toepassingstermijnen ten uitvoer die vastgesteld zijn door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, betreffende het gebruik, op het nationale grondgebied of in de gevoelige zones van dit grondgebied, van netwerkelementen of van diensten van leveranciers die een hoog risico vormen.
   Die beperkingen en toepassingstermijnen mogen enkel vastgesteld worden om de bescherming van de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, te garanderen.
   Wanneer ze op eigen initiatief hun beslissing herzien en wanneer dat gerechtvaardigd is, leggen de betrokken ministers een datum van uitvoering van de nieuwe beslissing vast die later komt dan de termijnen die vastgesteld zijn bij het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit en die minstens vijf jaar na de datum van de kennisgeving ervan valt.
   Het risicoprofiel van een leverancier wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria:
   1° de kans dat hij inmenging ondervindt vanwege een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie, waarbij een dergelijke inmenging gefaciliteerd kan worden, zonder zich daartoe te beperken, door de aanwezigheid van één of meer van de volgende factoren:
   a) een sterke link met de overheidsinstanties van het land in kwestie;
   b) de wetgeving van of de situatie in het land in kwestie, met name wanneer er geen democratische of wetgevende controle voorhanden is of bij afwezigheid van overeenkomsten over gegevensbescherming of beveiliging tussen de Europese Unie en het land in kwestie;
   c) de karakteristieken van de eigendom van de onderneming van de leverancier;
   d) het vermogen van het land in kwestie om enige vorm van pressie uit te oefenen, inclusief wat betreft de plaats van vervaardiging van de apparatuur;
   e) het feit dat het land waaruit de leverancier afkomstig is, een offensief cyberbeleid voert of daarbij betrokken is;
   2° het vermogen van de leverancier om de bevoorrading te garanderen in termen van tijd en hoeveelheid;
   3° de algemene kwaliteit van de producten of diensten en de praktijken inzake beveiliging van de leverancier, met inbegrip van de mate van controle over zijn eigen bevoorradingsketen en de vraag of een gepaste hiërarchische indeling van de prioriteiten wordt gegeven aan de praktijken inzake beveiliging.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het vierde lid beoogde criteria aanvullen.
   Slechts één van deze criteria kan reeds rechtvaardigen dat een aanbieder wordt aangeduid als een hoog risico vormend.
   Het risicoprofiel van een leverancier wordt geëvalueerd op basis van een advies van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voor wat betreft het criterium vastgesteld in het vierde lid, 1°, en op basis van een advies van het Instituut voor wat betreft de criteria vastgesteld in het vierde lid, 2° en 3°.
   De gevoelige zones worden geïdentificeerd door de Koning, op basis van een advies van de Nationale Veiligheidsraad en dit rekening houdend met de aanwezigheid in deze zones van sites gelieerd aan de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.
   Het koninklijk besluit dat de gevoelige zones identificeert, wordt bekendgemaakt via vermelding in het Belgisch Staatsblad.
   § 5. Wanneer de betrokken ministers van plan zijn de machtiging te weigeren, daar voorwaarden aan te koppelen of hun beslissing te herzien, beschikt de verzoeker, na de ontwerpbeslissing te hebben ontvangen, over achtentwintig dagen tijd om zijn schriftelijke opmerkingen voor te leggen.
   De verzoeker wordt de kans geboden om te worden gehoord. Hij mag zich laten vergezellen door de technische of juridische raadgevers van zijn keuze.
   De betrokken ministers kunnen zich laten vertegenwoordigen door het bestuur van hun keuze. Het Instituut en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen aan de hoorzitting deelnemen.
   § 6. De betrokken ministers nemen samen één beslissing. Het Instituut stelt alle nuttige daden met het oog op de voorbereiding ervan.
   Binnen de door de Koning vastgestelde termijn, die ingaat vanaf de indiening van het verzoek, ontvangt de verzoeker ofwel de beslissing van de ministers waarin de machtiging wordt verleend, ofwel de ontwerpbeslissing waarin ze de machtiging weigeren of voorwaarden daaraan koppelen.
   In geval van een hoorzitting of van schriftelijke opmerkingen van de verzoeker, waarvan sprake in paragraaf 5, nemen de ministers hun beslissing uiterlijk binnen de termijn die door de Koning is vastgesteld en die ingaat vanaf de ontvangst van de schriftelijke opmerkingen of vanaf de datum van de hoorzitting, waarbij de datum die het laatst komt in aanmerking wordt genomen.
   Het verzoek om inlichtingen of om documenten, waarvan sprake in paragraaf 3, derde lid, of dat gericht is aan de verzoeker om zijn dossier te vervolledigen, schorst de termijnen die vastgesteld zijn in het tweede en het derde lid, tot de dag waarop de gevraagde inlichtingen of documenten worden verstrekt.
   Het uitblijven van een beslissing of ontwerpbeslissing bedoeld in het tweede lid binnen de krachtens het tweede of het derde lid vastgestelde termijn staat gelijk aan een weigering.
   § 7. De persoon die een kopie krijgt van de in paragraaf 4, achtste lid, bedoelde lijst van de gevoelige zones, mag die maar verzenden aan de personen die daar kennis van moeten hebben en die daar toegang toe moeten hebben om hun functies of opdracht in het kader van de uitrol en de exploitatie van het 5G-netwerk uit te voeren.
   Wordt bestraft met een strafrechtelijke boete van 1000 euro tot 100 000 euro: de persoon die informatie onthult in verband met de in het eerste lid bedoelde lijst aan een persoon die in dat lid niet is beoogd.
   Personen die een verzoek om machtiging of de herziening van een vroegere beslissing behandelen, mogen aan openbare besturen die zij in dat kader raadplegen vertrouwelijke informatie meedelen wanneer dat nodig is voor het vervullen van de taak die zij aan hen toevertrouwen.
   De in het derde lid bedoelde personen en openbare besturen mogen derden geen vertrouwelijke informatie meedelen waarvan zij kennis hebben in het kader van de toepassing van dit artikel, buiten de in de wet bepaalde uitzonderingen.
   Deze vertrouwelijke informatie is die welke als zodanig wordt aangeduid door de persoon die ze heeft verstrekt, onverminderd artikel 23, paragraaf 3, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
   De schending van het in het vierde lid bedoelde verbod wordt bestraft met de straffen die zijn bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek of met één van die straffen.
   § 8. Wanneer een MNO in België elektronische-communicatiediensten aanbiedt met behulp van een 5G-netwerk, moeten de infrastructuren van dat netwerk zich bevinden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Rekening houdende met de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan de Koning de eisen vaststellen die uit die verplichting voortvloeien.
   Rekening houdende met de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, legt de Koning de in het eerste lid bedoelde MNO's de noodzakelijke regels op opdat zij de activiteiten die absoluut noodzakelijk zijn voor de werking, de veiligheid en de continuïteit van hun netwerk, die Hij bepaalt, uitoefenen binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie.
   Rekening houdende met de belangen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan de Koning de regels en eisen bedoeld in het eerste en tweede lid uitbreiden naar de MVNO's en exploitanten van een privaat elektronische-communicatienetwerk die onderworpen zijn aan de machtigingen bedoeld in paragraaf 1.]1
  ----------
  (1)<W 2022-02-17/16, art. 6, 033; Inwerkingtreding : 21-03-2022>

  Art. 105/1. [1 § 1. De operatoren verlenen, in deze volgorde, voorrang aan:
   1° de noodcommunicatie;
   2° de communicatie van de prioritaire gebruikers die zijn opgelijst door de Koning na advies van het Instituut.
   De Koning bepaalt de voorrang tussen de prioritaire gebruikers, in voorkomend geval per groep van gebruikers.
   De Koning bepaalt de termijn waarbinnen de operatoren de overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen ten uitvoer moeten brengen.
   § 2. De Koning bepaalt de elektronische-communicatiediensten die de operatoren bij voorrang leveren in geval van verzadiging of overbelasting van hun netwerken. Te dien einde kan de Koning de door de operatoren te volgen regels of de uit te voeren maatregelen, of beide, opleggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 130, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 105/2. [1 De operatoren verlenen inzake opheffing van een storing, voorrang aan de volgende personen:
   1° de nooddiensten;
   2° prioritaire gebruikers waarvan de lijst na advies van het Instituut door de Koning wordt bepaald;
   3° de ziekenhuizen, artsen, apothekers en dierenartsen die een wachtdienst onderhouden;
   4° de invaliden, zieken die speciale verzorging nodig hebben alsook gehandicapten, volgens nadere regels die na advies van het Instituut door de Koning worden vastgesteld;
   5° ASTRID, de vennootschap opgericht bij de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten.
   Onder herstelling wordt verstaan het herstellen van de lijn of het opzetten van een vervangende dienst.
   De operatoren garanderen dat de tijd om een storing op te heffen niet meer bedraagt dan 24 uur voor de personen vermeld in het eerste lid, de bepalingen onder 1° tot 3°, ook op zaterdag, zondag en feestdagen.
   Die specifieke eisen worden nageleefd zonder prijstoeslag voor de begunstigden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 131, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 105/3. [1 § 1. Wanneer de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de openbare orde of de verdediging van het Rijk dit eisen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, gedurende de termijn die Hij vaststelt geheel of gedeeltelijk verbieden:
   1° elektronische-communicatienetwerken of -diensten aan te bieden;
   2° apparatuur te houden of te gebruiken.
   De Koning mag ter zake alle maatregelen voorschrijven die Hij nuttig acht, inzonderheid de uitrustingen onder sekwester doen plaatsen of op een bepaalde plaats doen deponeren.
   De in dit artikel bedoelde maatregelen geven geen aanleiding tot de toekenning van enige vergoeding.
   § 2. In geval van een uitzonderlijke situatie die ofwel de buitendienststelling, ofwel een overbelasting van de burgerlijke of militaire elektronische-communicatiemiddelen tot gevolg heeft die de normale werking ervan verhindert, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bij wijze van noodmaatregel iedere maatregel nemen die Hij nodig acht, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke opeising van de transmissiecapaciteit van de operatoren om die in te zetten voor het gebruik van nationale prioritaire diensten of oproepnummers. Indien die opeising een door Hemzelf vastgestelde duur overschrijdt, kan de Koning de nadere regels bepalen voor de eventuele schadeloosstelling van die opeising.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 132, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Afdeling 2. [1 - Communicatie ten opzichte van de bevolking in geval van een incident en toegang tot de nooddiensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 133, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 106.§ 1. De Koning legt, na advies van het Instituut, de lijst van de operatoren vast die met de civiele [1 verdediging ]1 meewerken, en de voorwaarden en nadere regels van deze medewerking.
  De Koning legt, na advies van het Instituut, de lijst van de operatoren vast die met de Gemengde Commissie voor telecommunicatie meewerken, en de voorwaarden en nadere regels van deze medewerking.
  De Koning legt, na advies van het Instituut, de lijst van de operatoren vast, alsook de nadere regels inzake beschikbaarstelling van de huurlijnen die worden gevraagd door de in artikel 151 bedoelde diensten.
  § 2. Onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning na advies van het Instituut vaststelt, nemen de aangewezen operatoren de maatregelen, ook preventieve, die nodig zijn om in een uitzonderlijke situatie de continuïteit van de diensten te waarborgen, inbegrepen het overbrengen van verkeer dat Hij als prioritair vastlegt.
  § 3. Aan scholen, openbare bibliotheken en ziekenhuizen wordt op het gehele grondgebied van het Rijk tegen een betaalbare prijs, wat de aansluiting en het abonnement betreft, een lijn ter beschikking gesteld die toegang verleent tot het internet en die beantwoordt aan hun bijzondere noden.
  De in het eerste lid bedoelde tariefvoorwaarden, alsook de wijzen om de voormelde tariefvoorwaarden te krijgen, worden bepaald in de bijlage.
  De Koning bepaalt de technische en financiële voorwaarden voor het aanbieden van de in het eerste lid vermelde tariefvoorwaarden. Hiertoe kan een samenwerkingsakkoord worden gesloten.
  § 4. Eén of meer operatoren kunnen door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, worden belast met andere opdrachten die bedoeld zijn om het algemene belang te dienen.
  [2 Op deze basis kan de Koning, onder de voorwaarden die hij bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt, aan de operatoren bijzondere verplichtingen opleggen om het algemeen belang te dienen. Hij kan het Instituut ook de bevoegdheid verlenen om de prijzen vast te stellen die van toepassing zijn op de diensten die deze operatoren in dit verband verlenen.]2
  § 5. Onder de technische en financiële voorwaarden die na advies van het Instituut door de Koning worden vastgesteld, bieden een of meer operatoren een speciaal telefoontarief aan ten gunste van de politieke en algemeen informatieve dagbladen en weekbladen en van de in België gevestigde persagentschappen waarbij de meerderheid van de dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, zich contractueel geabonneerd hebben.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 64, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 134, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 106/1.[1 § 1. De operatoren [2 van mobiele nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten]2 stellen hun netwerken en diensten ter beschikking van het centrale communicatieplatform van de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort teneinde de burgemeesters, de gouverneurs van de provincies, de overheid van de Brusselse Agglomeratie die bevoegd is krachtens artikel 48 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, permanent in staat te stellen berichten naar de bevolking te verspreiden om ze te waarschuwen in geval van dreigend gevaar of grote ramp en om ze te informeren teneinde de gevolgen ervan te beperken, evenals testberichten.
  [2 Ze nemen alle nodige maatregelen om een ononderbroken transmissie van de verspreiding van deze berichten te garanderen.]2
   Onder dreigend gevaar moet worden verstaan een verhoogd risico voor het imminente opstarten van een gemeentelijke, provinciale of federale fase zoals bepaald door de Koning, voor een imminente daad van terrorisme in de zin van artikel 8, 1°, b), van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, voor een dreigend terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek of voor een dreigende schending van de openbare orde, de veiligheid of de bescherming van de fysieke integriteit van de personen ter gelegenheid van diplomatieke of protocollaire evenementen.
   Er is sprake van een grote ramp wanneer het in het tweede lid vermelde risico werkelijkheid wordt.
   De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister en van de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, na advies van het Instituut, per type mobiele elektronische-communicatiedienst, de modaliteiten van de verplichting bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de inhoud van de testberichten, de manier waarop ze worden verzonden en de frequentie van de tests.
   § 2. Om de verspreiding van de berichten in een bepaalde zone overeenkomstig paragraaf 1 mogelijk te maken, is het aan de in diezelfde paragraaf bedoelde operatoren toegestaan de locatiegegevens die betrekking hebben op de personen die zich in die zone bevinden te verwerken, zelfs zonder de instemming van deze personen of in geval van weigering van deze laatsten in het kader van andere doelstellingen.
   Deze operatoren vernietigen deze locatiegegevens alsook de lijsten van de identifiers met betrekking tot deze personen zodra ze niet langer nodig zijn voor de verspreiding van berichten aan de bevolking en na overleg met het centrale communicatieplatform van de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort.
   § 3. De operatoren bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, nemen de kosten ten laste :
   1° van de ingangs- en uitgangspunten op hun eigen netwerken en diensten voor het uitwisselen van informatie met het centrale communicatieplatform;
   2° voor de aanpassingen binnen hun eigen netwerken en diensten die noodzakelijk zijn om de werkingsmodaliteiten uit te voeren, vastgelegd door de Koning overeenkomstig paragraaf 1;
   3° voor het verspreiden van de berichten uitgaande van het centrale communicatieplatform naar de betrokken bevolking, evenals van elke andere uitwisseling van informatie tussen dat platform en de operatoren;
   4° voor het verspreiden van de testberichten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-12-07/05, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 29-12-2016>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 135, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 106/2.[1 § 1. De operatoren die openbare telefoondiensten aanbieden, richten een centrale nummerdatabank op waarin ze, via een verbinding die passend beveiligd is, de in paragrafen 3 tot 5 vermelde abonneegegevens gecentraliseerd bijhouden. Deze centrale nummerdatabank is verbonden met de beheerscentrales van noodoproepen die ter plaatse hulp bieden en bezorgt hen, via een verbinding die passend beveiligd is, onmiddellijk de abonneegegevens die door de operatoren worden aangeleverd van elke ontvangen noodoproep. Deze centrale databank bezorgt tevens, via een verbinding die passend beveiligd is, de abonneegegevens aan de aanbieders van telefoongidsen en telefooninlichtingendiensten die overeenkomstig artikel 45, § 1, of artikel 46, § 1, een aangifte hebben gedaan, in zoverre de abonnee daartoe overeenkomstig artikel 133 zijn wens te kennen heeft gegeven. [2 De centrale nummerdatabank biedt tevens aan abonnees en aan gebruikers de mogelijkheid om hun telefoonnummer of telefoonnummers te registreren via een nationaal geografisch nummer teneinde zich gratis te verzetten tegen het gebruik van hun telefoonnummer voor telefonische direct marketing en geeft de geregistreerde nummers, via een verbinding die passend beveiligd is, door aan de vereniging bedoeld in artikel VI.114 van het Wetboek van economisch recht.]2
   § 2. De centrale nummerdatabank bevindt zich in België.
   § 3. De centrale nummerdatabank bevat de volgende abonneegegevens:
   1° het telefoonnummer van de abonnee;
   2° de naam, voornaam en, indien de operator daarover beschikt, het initiaal of de initialen van de voornaam van de abonnee wanneer de abonnee een natuurlijke persoon is;
   3° de naam van het bedrijf, van de instantie of van de onderneming wanneer de abonnee geen natuurlijke persoon is;
   4° de geografische adresgegevens van de abonnee. Deze behelzen voor vaste elektronische communicatiediensten de straatnaam, het huisnummer, het busnummer, de postcode en de gemeente waar deze dienst is geïnstalleerd; voor mobiele diensten behelzen ze de straatnaam, het huisnummer, het busnummer, de postcode en de gemeente waar de abonnee gevestigd is;
   5° een aanduiding die aangeeft of een nummer voor een vaste of mobiele dienst wordt gebruikt; nomadiciteit wordt eveneens vermeld wanneer de operator over deze gegevens beschikt;
   6° een aanduiding die aangeeft dat de abonnee overeenkomstig artikel 133 zijn wens te kennen heeft gegeven om opgenomen te worden in telefoongidsen en telefooninlichtingendiensten.
   § 4. De abonnee die een natuurlijke persoon is, kan een aparte toestemming geven aan zijn operator om zijn beroepsbezigheid in de centrale nummerdatabank op te nemen met als doel deze aan aanbieders van telefoongidsen of telefooninlichtingendiensten te bezorgen.
   § 5. De centrale nummerdatabank bevat per nummer van abonnee eveneens de naam van de operator die de contractuele relatie met de abonnee heeft.
   § 6. De Koning, na advies van het Instituut en de Gegevensbeschermingsautoriteit, bepaalt:
   1° de nadere regels inzake toegang tot deze abonneegegevens waarbij toegang kan worden toegestaan aan de beheerscentrales van noodoproepen, aan de aanbieders in de zin van de artikelen 45 en 46 in zoverre de abonnee daartoe overeenkomstig artikel 133 zijn wens te kennen heeft gegeven, aan de abonnee zelf voor wat betreft de eigen gegevens, en aan het Instituut in het kader van zijn wettelijke controle-opdrachten, in de mate dat dit noodzakelijk is en naargelang het concrete geval zich voordoet;
   2° de nadere regels inzake het beheer en de werking van de centrale nummerdatabank, met inbegrip van de vaststelling van de kosten van de centrale nummerdatabank evenals de verdeling van die kosten tussen de verschillende partijen;
  [2 3° de nadere regels inzake de mogelijkheid die de centrale nummerdatabank biedt aan abonnees en aan gebruikers om hun telefoonnummer te registreren teneinde zich te verzetten tegen het gebruik van hun telefoonnummer voor direct marketing.]2
   § 7. De abonneegegevens bedoeld in de paragrafen 1, 3, 4 en 5 worden door de centrale nummerdatabank verwerkt zolang de betrokkene abonnee is bij de betreffende operator. Bij het beëindigen van het abonnement vernietigt de centrale nummerdatabank definitief de betrokken gegevens.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-11-26/17, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (2)<W 2024-02-08/05, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 29-02-2024>

  Art. 107.§ 1. [1 Voor de toepassing van deze wet worden de volgende diensten als nooddiensten beschouwd :
   a. de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden :
   1° de medische spoeddienst;
   2° de brandweerdiensten;
   3° de politiediensten;
   4° de civiele bescherming;
   b. de nooddiensten die op afstand hulp bieden :
   1° het antigifcentrum;
   2° de zelfmoordpreventie;
   3° de teleonthaalcentra;
   4° de kindertelefoondiensten;
   5° het Europees centrum voor vermiste en seksueel misbruikte kinderen.]1
  De Koning [7 kan na advies van het Instituut de lijst vaststellen van]7 :
  1° de [1 andere]1 Openbare diensten of diensten van algemeen belang, die als zodanig door de bevoegde overheid erkend zijn, die voor de toepassing van deze wet als nooddiensten worden beschouwd;
  2° de oproepnummers van de nooddiensten die voor de gebruikers [7 , met inbegrip van de gebruikers van openbare betaaltelefoons,]7 gratis en zonder gebruik van enig betaalmiddel toegankelijk zijn;
  3° [7 de noodcommunicatie]7 waarvan de operatoren de kosten dragen voor de toegang van hun eindgebruikers tot hun netwerken en diensten, het transport over diezelfde netwerken en het gebruik van diezelfde netwerken en diensten voor de afwikkeling van deze noodoproepen.
  [5 § 1/1. [7 ...]7]5
  § 2. [7 De elektronische-communicatienetwerken die niet voor het publiek beschikbaar zijn maar waarmee het mogelijk is naar openbare netwerken te telefoneren, maken de toegang tot de nooddiensten via hun noodnummers mogelijk.]7
  [4 § 2/1. [7 ...]7]4
  § 3. [7 De operatoren van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten verschaffen toegang tot de nooddiensten, ingeval die diensten eindgebruikers in staat stellen uitgaande gesprekken tot stand te brengen naar een nummer in een nationaal of internationaal nummerplan.";
   Zij verschaffen die toegang door middel van noodcommunicatie via de meest geschikte PSAP en nemen alle nodige maatregelen om een ononderbroken toegang te waarborgen.]7
  § 4. [7 De operatoren betrokken bij een noodcommunicatie naar een nooddienst die ter plaatse hulp biedt, leveren, indien nodig met onderlinge coördinatie, zodra ze de oproep ontvangen en gratis aan de meest geschikte PSAP de identificatiegegevens van de oproeper.
   Deze verplichting geldt ook wanneer de beheerscentrales van de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, worden geëxploiteerd door een organisatie die door de overheid met die taak belast is.
   De investerings- en exploitatiekosten met betrekking tot de databanken met de identificatiegegevens van de oproeper en met betrekking tot de toegangslijnen die door de nooddiensten gebruikt worden om deze databanken te raadplegen, komen ten laste van de operatoren.
   De identificatie van de oproeper kan, door de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden of de organisatie die vanwege de overheid is belast met de exploitatie van de beheerscentrales van deze nooddiensten en aan de hand van administratieve en technische maatregelen die worden goedgekeurd door de minister, op advies van het Instituut en van de Gegevensbeschermingsautoriteit, worden aangewend om kwaadwillige oproepen of het misbruik van de noodnummers te bestrijden. Deze maatregelen mogen echter niet tot gevolg hebben dat de toegang tot het noodnummer van de desbetreffende nooddienst vanaf een welbepaalde aansluiting onmogelijk is tijdens een ononderbroken periode die langer is dan vierentwintig uur.
   De informatie over de locatie van de oproeper omvat zowel netwerkgebaseerde locatiegegevens als, waar beschikbaar, handset-gebaseerde informatie over de locatie van de oproeper.
   Indien een operator zijn eigen commerciële diensten aanbiedt voor het aanleveren van locatiegegevens aan eindgebruikers, moeten de nauwkeurigheid van de locatiegegevens die deel uitmaken van de identificatie van de oproeper bij een noodoproep en welke overeenkomstig deze paragraaf geleverd dienen te worden aan de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, alsook de snelheid waarmee deze overgezonden worden aan de betrokken nooddienst, ten minste gelijk zijn aan de beste kwaliteit die door die operator commercieel wordt aangeboden.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, stelt in overleg met de betrokken nood-diensten, en indien nodig na overleg met Berec, de criteria vast voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de verstrekte informatie over de locatie van de oproeper.]7
  § 5. [7 De beheerscentrales van de nooddiensten die op afstand hulp bieden krijgen, teneinde noodoproepen te kunnen behandelen en kwaadwillige oproepen te kunnen bestrijden, van de betrokken operatoren gratis de identificatie van de oproepende lijn, zelfs indien de gebruiker stappen ondernomen heeft om de verzending van de identificatie te verhinderen. Het format van de identificatie van de oproepende lijn, dient in overeenstemming te zijn met de toepasselijke ETSI-standaarden en wordt gedefinieerd door het Instituut in overleg met de nooddiensten en de operatoren.
   De identificatie van de oproepende lijn kan door de nooddiensten die op afstand hulp bieden en aan de hand van administratieve en technische maatregelen die worden goedgekeurd door de minister, op advies van het Instituut en van de Gegevensbeschermings-autoriteit, worden aangewend om kwaadwillige oproepen te bestrijden. Deze maatregelen mogen echter niet tot gevolg hebben dat de toegang tot het noodnummer van de desbetreffende nooddienst vanaf een welbepaalde aansluiting onmogelijk is tijdens een ononderbroken periode die langer is dan vierentwintig uur.]7
  [7 § 6. De operatoren die mobiele nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten aanbieden, nemen de technische maatregelen vastgelegd door de minister zodat de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden per tekstbericht kunnen bereikt worden op hun noodnummers door doven of slechthorenden, alsook door mensen met een andere handicap waardoor zij onmogelijk met een spraaktoestel een noodnummer kunnen oproepen.
   Deze tekstberichten zijn noodcommunicaties.]7
  [7 § 7. De Koning kan na advies van het Instituut de nadere regels vaststellen inzake de medewerking van één of meer operatoren, in gebeurlijk geval per type aangeboden dienst, met de nooddiensten.
   Om toegang te garanderen tot de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden en ervoor te zorgen dat de identificatiegegevens van de oproeper worden verstrekt, conform de paragrafen 2, 3 en 4, kan de Koning verplichtingen opleggen aan de operatoren, de ondernemingen die een netwerk aanbieden zoals bedoeld in paragraaf 2, en aan de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, na hen te hebben geraadpleegd en volgens advies van het Instituut.]7
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 25, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2009-05-18/04, art. 25, 007; Inwerkingtreding : 01-11-2009>
  (3)<W 2011-05-31/02, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (4)<W 2011-11-14/07, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 12-12-2011>
  (5)<W 2012-07-10/04, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (6)<W 2014-03-27/35, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (7)<W 2021-12-21/05, art. 136, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 107/1.[1 § 1. Er wordt een fonds opgericht voor de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, bestemd om deze diensten alsook de organisatie die door de overheid wordt belast om de beheerscentrales ervan te exploiteren, de in paragraaf 2 bedoelde kosten terug te betalen. Aan dit fonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend en het wordt beheerd door het Instituut.
   De verplichtingen vervat in dit artikel zijn eveneens van toepassing wanneer de beheerscentrales van de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, geëxploiteerd worden door een organisatie die vanwege de overheid met deze opdracht is belast of wanneer de kosten door deze organisatie worden gedragen.
   § 2. Wanneer na de toepassing door een operator van een techniek of technologie op zijn netwerk, zijn dienst of op een in artikel 107, [3 § 4]3 bedoelde databank, de beheerscentrales van de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, niet langer in staat zijn om de in artikel 107, [3 § 4]3, eerste lid, bedoelde gegevens of de in artikel 107, [3 § 6]3, bedoelde berichten te behandelen, draagt deze operator de kosten van de aanpassingen aan de centrale interfaces van deze centrales die nodig zijn opdat deze laatste opnieuw deze gegevens of berichten kunnen behandelen, alsook de kosten om deze aanpassingen in stand te houden.
   Wanneer krachtens een nieuwe regelgevende bepaling de operatoren die een bepaalde dienst voor elektronische communicatie aanbieden, voor de eerste keer verplicht worden om de in artikel 107, [3 § 4]3, eerste lid, bedoelde gegevens te verstrekken aan de beheerscentrales van de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden, of verplicht worden om deze op een andere manier te verstrekken, dragen deze operatoren de kosten van de aanpassingen aan de centrale interfaces van deze centrales die nodig zijn, opdat deze laatste deze gegevens kunnen behandelen, alsook de kosten om deze aanpassingen in stand te houden.
   De operatoren die onder de toepassing van artikel 107, [3 § 6]3, vallen, dragen de kosten van de aanpassingen aan de centrale interfaces van de beheerscentrales die nodig zijn opdat deze laatste de in dat artikel bedoelde berichten kunnen behandelen, alsook de kosten om deze aanpassingen in stand te houden.
   Voor de toepassing van het eerste tot derde lid van deze paragraaf, hebben de door de operatoren te dragen kosten, behalve de kosten voor aanpassingen binnen hun eigen netwerk, enkel betrekking op de investeringskosten die rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan de aanpassingen aan deze centrale interfaces en op de exploitatiekosten die rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan de instandhouding van deze aanpassingen.
   In dit artikel worden onder investeringskosten begrepen alle kosten die door de nooddiensten worden gedragen, door menselijke of materiële middelen te besteden en die nodig zijn voor het plannen, implementeren en testen van de aanpassing van de centrale interface. Onder exploitatiekosten worden alle operationele kosten, inclusief onderhoudskosten, begrepen die door de nooddiensten worden gedragen en die nodig zijn om de werking van de aanpassing van de centrale interface blijvend te garanderen.
   Het totale bedrag van de bijdragen van de operatoren aan het fonds mag nooit hoger zijn dan de door het Instituut goedgekeurde kosten.
   § 3. Voor elke aanpassing aan de centrale interfaces van de beheerscentrales die aanleiding geeft tot een terugbetaling door het fonds, worden de kosten voor deze aanpassing of instandhouding van deze aanpassing verdeeld onder de operatoren die betrokken zijn bij de aanpassing in kwestie in verhouding tot het aantal actieve eindgebruikers aan wie elk van hen de elektronische-communicatiedienst waarop de aanpassing slaat heeft aangeboden op 1 september van het jaar waarin deze kosten door de nooddiensten zijn gemaakt.
   Wanneer de betrokken elektronische-communicatiedienst door geen enkele betrokken operator werd aangeboden op die datum, wordt het aantal actieve eindgebruikers berekend op 1 september van het volgende jaar.
   Onder actieve eindgebruikers wordt verstaan alle eindgebruikers die gedurende de zes maanden die voorafgingen aan een bepaalde datum, of gedurende een deel van die zes maanden, gebruik konden maken van de betreffende dienst.
   § 4. De beheerskosten van het fonds worden gedragen door de operatoren die bijdragen aan het fonds, in verhouding tot hun bijdrage bepaald in paragraaf 3. Deze kosten worden door het fonds terugbetaald aan het Instituut.
   Onder beheerskosten worden alle kosten verstaan die het Instituut maakt door aan het fonds de menselijke, financiële en materiële middelen te besteden, met inbegrip van de kosten voor het Instituut die voortvloeien uit het beroep op externe deskundigen.
   § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de minister bevoegd voor de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie, na advies van het Instituut, de nadere regels van de werking van dit fonds.
   [2 ...]2 De berekening en het bedrag van de kosten worden geverifieerd en goedgekeurd door het Instituut volgens de principes vastgelegd door de Koning. De Koning legt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de regels vast voor de terugbetaling van een eventuele overcompensatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 66, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2017-07-31/30, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 137, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK II/1. [1 - Veiligheid van de elektronische communicatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 138, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 107/2. [1 § 1. De operatoren analyseren de risico's voor de veiligheid van hun netwerken en diensten. Het Instituut kan de nadere regels van deze risicoanalyse vaststellen.
   De operatoren nemen de passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen, waaronder in voorkomend geval versleuteling, om deze risico's goed te beheersen, alsook om de impact van beveiligingsincidenten op gebruikers en op andere netwerken en diensten zo laag mogelijk te houden.
   Deze maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een veiligheidsniveau dat is afgestemd op de risico's die zich voordoen.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan de in het tweede lid bedoelde maatregelen preciseren, wanneer het in dat lid bedoelde risico voortvloeit uit de organisatie van de operatoren.
   Onder voorbehoud van het vierde lid en na advies van het Instituut kan de Koning de maatregelen verduidelijken waarvan sprake in het tweede lid.
   § 2. Onverminderd de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, hierna te noemen "AVG" en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, hierna te noemen "wet van 30 juli 2018", zorgen de in de eerste paragraaf bedoelde maatregelen die genomen worden door de operatoren van elektronische-communicatiediensten, wanneer het persoonsgegevens betreft, ervoor dat in ieder geval:
   1° wordt gewaarborgd dat alleen gemachtigd personeel voor wettelijk toegestane doeleinden toegang heeft tot de persoonsgegevens;
   2° opgeslagen of verzonden persoonsgegevens worden beschermd tegen onbedoelde of onwettige vernietiging, onbedoeld verlies of wijziging, en niet-toegestane of onwettige opslag, verwerking, toegang of vrijgave; en
   3° een beveiligingsbeleid wordt ingevoerd met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
   Het Instituut kan de door deze operatoren genomen maatregelen controleren en aanbevelingen formuleren over de beste praktijken betreffende het beveiligingspeil dat met deze maatregelen moet worden gehaald.
   § 3. De operatoren nemen alle noodzakelijke maatregelen, inclusief preventieve, om de beschikbaarheid van de spraakcommunicatiediensten en van de internettoegangsdiensten zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van uitzonderlijke netwerkuitval of in geval van overmacht.
   De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan deze maatregelen preciseren wanneer het risico voor uitval of van overmacht voortvloeit uit de organisatie van de operatoren.
   Onverminderd het tweede lid kan de Koning na advies van het Instituut deze maatregelen verduidelijken.
   § 4. De operatoren bieden hun abonnees kosteloos, rekening houdend met de stand van de techniek, de gepaste beveiligde diensten aan die de eindgebruikers in staat stellen ongewenste elektronische communicatie in alle vormen te verhinderen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 139, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 107/3. [1 § 1. In geval van een specifieke en significante dreiging van een beveiligingsincident voor het publiek beschikbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten, informeert de operator het Instituut over de dreiging, over mogelijke beschermingsmaatregel of oplossing die de gebruikers kunnen toepassen, alsook over de maatregelen die hij genomen heeft of overweegt te nemen.
   De operator informeert vervolgens zijn gebruikers die gevolgen van die dreiging kunnen ondervinden, over mogelijke beschermingsmaatregelen of oplossingen die de gebruikers kunnen toepassen en waar passend ook over de dreiging zelf.
   Het Instituut kan de gevallen preciseren waarin informatie moet worden verstrekt alsook de praktische regels voor die notificatie.
   § 2. De operatoren stellen het Instituut onverwijld in kennis van elk beveiligingsincident dat een belangrijke impact heeft gehad op de werking van netwerken of diensten.
   Om te bepalen of een beveiligingsincident een belangrijke impact heeft, wordt, voor zover beschikbaar, met name met de volgende parameters rekening gehouden:
   1° het aantal gebruikers dat gevolgen ondervindt van het beveiligingsincident;
   2° de duur van het beveiligingsincident;
   3° de geografische spreiding van het door het beveiligingsincident getroffen gebied;
   4° de mate waarin het functioneren van het netwerk of de dienst wordt aangetast;
   5° de omvang van de impact op de economische en maatschappelijke activiteiten.
   Het Instituut preciseert in welke gevallen het beveiligingsincident een belangrijke impact heeft in de zin van het eerste lid, alsook de nadere regels voor de kennisgeving.
   In geval van een beveiligingsincident kan het Instituut de regelgevende gemeenschapsinstanties die bevoegd zijn op het stuk van elektronische-communicatienetwerken, de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten en ENISA hiervan op de hoogte brengen. Het Instituut kan het publiek hiervan op de hoogte brengen of eisen dat de operatoren dit doen, indien het de bekendmaking van het beveiligingsincident van algemeen belang acht.
   Eenmaal per jaar dient het Instituut bij de Europese Commissie en ENISA een beknopt verslag in over de kennisgevingen die het heeft ontvangen en de maatregelen die overeenkomstig de bepalingen in deze paragraaf zijn genomen.
   § 3. In geval van inbreuk in verband met persoonsgegevens verwittigt de operator van elektronische-communicatiediensten onverwijld de Gegevensbeschermingsautoriteit, die onverwijld het Instituut daarvan verwittigt.
   Indien de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor de persoonsgegevens of persoonlijke levenssfeer van een abonnee of een individueel persoon stelt de operator van elektronische-communicatiediensten ook de abonnee of de individuele persoon in kwestie onverwijld van de inbreuk in kennis.
   De Gegevensbeschermingsautoriteit onderzoekt of de operator deze verplichting nakomt en brengt het Instituut op de hoogte wanneer ze van oordeel is dat dit niet het geval is.
   Kennisgeving van een betrokken abonnee of individuele persoon van een inbreuk in verband met persoonsgegevens is niet vereist wanneer de operator van elektronische-communicatiediensten tot voldoening van het Instituut heeft aangetoond dat hij de gepaste technologische beschermingsmaatregelen heeft genomen en dat deze maatregelen werden toegepast op de data die bij de beveiligingsinbreuk betrokken waren. Dergelijke technologische beschermingsmaatregelen maken de gegevens onbegrijpelijk voor eenieder die geen recht op toegang daartoe heeft.
   Onverminderd de verplichting van de operator van elektronische-communicatiediensten om de betrokken abonnees en de individuele personen in kwestie in kennis te stellen, indien deze operator de abonnee of individuele persoon niet reeds in kennis heeft gesteld van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, kan het Instituut op verzoek van de Gegevensbeschermingsautoriteit hem, na te hebben bezien of en welke ongunstige gevolgen uit de inbreuk voortvloeien, verzoeken dat te doen.
   In de kennisgeving aan de abonnee of de individuele persoon worden ten minste de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, alsmede de contactpunten voor meer informatie vermeld, en worden er maatregelen aanbevolen om mogelijke negatieve gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens te verlichten.
   De kennisgeving aan de Gegevensbeschermingsautoriteit bevat bovendien een omschrijving van de gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens en van de door de operator van elektronische-communicatiediensten voorgestelde of getroffen maatregelen om die inbreuk te verhelpen.
   § 4. Onder voorbehoud van technische uitvoeringsmaatregelen afkomstig van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2002/58/EG en na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, kan het Instituut richtsnoeren aannemen en, waar nodig, instructies uitvaardigen betreffende de omstandigheden waarin de kennisgeving van de inbreuk in verband met persoonsgegevens door de operatoren van elektronische-communicatiediensten noodzakelijk is.
   Onder voorbehoud van technische uitvoeringsmaatregelen afkomstig van de Europese Commissie conform artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2002/58/EG, en na advies van het Instituut, kan de Gegevensbeschermingsautoriteit richtsnoeren aannemen en, desgevallend, instructies uitvaardigen die het format bepalen voor deze kennisgeving en de procedure van overbrenging.
   De operatoren van elektronische-communicatiediensten houden een inventaris bij van inbreuken op persoonsgegevens, onder meer met de feiten in verband met deze inbreuken, de gevolgen ervan en de herstelmaatregelen die zijn genomen, zodat de Gegevensbeschermingsautoriteit en het Instituut kunnen nagaan of de bepalingen van paragraaf 3 werden nageleefd. Deze inventaris bevat uitsluitend de voor dit doel noodzakelijke gegevens.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 140, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 107/4. [1 § 1. Met het oog op de uitvoering van de artikelen 107/2, 107/3 en van dit artikel kan het Instituut een operator bindende instructies geven, onder meer de maatregelen die nodig zijn om een beveiligingsincident op te lossen of te voorkomen wanneer een significante dreiging is vastgesteld, alsook het tijdschema voor de uitvoering van die instructies.
   Op verzoek van het Instituut neemt een operator deel aan een oefening in verband met de veiligheid van de netwerken of diensten of organiseert hij een dergelijke oefening.
   Op verzoek van het Instituut en in het kader van het beheer van veiligheidsincidenten, deelt een operator het een contactpersoon mee die steeds bereikbaar is.
   § 2. De operator verschaft het Instituut, op zijn verzoek, alle informatie die nodig is om de veiligheid van zijn netwerken en diensten te beoordelen, met inbegrip van gedocumenteerde beveiligingsmaatregelen. Het Instituut kan de in acht te nemen nadere bepalingen voor de verstrekking van deze informatie vastleggen.
   Op verzoek van het Instituut onderwerpt een operator zich aan een veiligheidscontrole uitgevoerd door het Instituut zelf, door een instantie of deels door het Instituut en deels door die instantie. Het Instituut stelt het voorwerp en de nadere regels van de controle vast, alsook de termijn waarbinnen die controle moet worden uitgevoerd, wanneer deze door een instantie wordt verricht. Wanneer de controle wordt uitgevoerd door het Instituut, kan deze controle inspecties ter plaatse omvatten. Wanneer de controle wordt uitgevoerd door een instantie, dan stelt de operator een of meer instanties ter goedkeuring aan het Instituut voor. Het Instituut geeft zijn akkoord wanneer de instantie gekwalificeerd is om de controle uit te voeren en onafhankelijk is van de operator. Bij uitblijven van een akkoord vanwege het Instituut binnen de termijn die het bij het verzoek heeft vastgesteld, wijst het Instituut zelf de instantie aan. Deze laatste bezorgt aan het Instituut het volledige verslag en de resultaten van deze controle en de kosten van de controle zijn ten laste van de operator.
   Op verzoek van het Instituut en om een onderzoek in te stellen naar een geval van niet-conformiteit met de artikelen 107/2, 107/3 of dit artikel of met een uitvoeringsmaatregel, alsook naar het gevolg ervan voor de veiligheid van de netwerken en diensten, geeft de operator toegang tot elk element van zijn netwerk aan het Instituut.
   § 3. Ter uitvoering van de artikelen 107/2 en 107/3 heeft het Instituut de bevoegdheid om de hulp in te roepen van het "Computer Security Incident Response Team", bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid, met betrekking tot kwesties die vallen onder de taken van dat team.
   § 4. Het Instituut coördineert de initiatieven betreffende de veiligheid van de openbare elektronische-communicatienetwerken en openbare elektronische-communicatiediensten.
   Het houdt toezicht op het opsporen, het observeren en het analyseren van de veiligheidsproblemen en kan informatie daarover aan de gebruikers verstrekken.
   § 5. De Koning en het Instituut kunnen de uitvoering van de artikelen 107/2, 107/3 en van het huidige artikel aanpassen naargelang van het type van operator en volgens verschillende categorieën binnen de netwerken en diensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 141, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 107/5.[1 § 1. Ter bevordering van de digitale veiligheid is het gebruik van versleuteling vrij binnen de in de paragrafen 2 tot 4 gestelde grenzen.
   § 2. Het gebruik van versleuteling mag noodcommunicatie, met inbegrip van de identificatie van de oproepende lijn of het verstrekken van de identificatiegegevens van de oproeper, niet verhinderen.
   § 3. Het gebruik van versleuteling door een operator, met als doel de veiligheid van de communicatie te waarborgen, mag geen beletsel vormen voor de uitvoering van een gericht verzoek van een bevoegde autoriteit, onder de bij wet bepaalde voorwaarden, met als doel de identificatie van de eindgebruiker, de opsporing en de lokalisatie van niet voor het publiek toegankelijke communicatie.
   § 4. Het gebruik van versleuteling door een buitenlandse operator, wiens eindgebruiker of abonnee zich op het Belgisch grondgebied bevindt, mag de uitvoering van een verzoek van een bevoegde overheid, zoals bedoeld in de paragrafen 2 en 3, niet verhinderen.
   Elk contractueel beding dat door de operatoren wordt opgesteld en de uitvoering van het eerste lid belemmert, is verboden en van rechtswege nietig.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-20/14, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  HOOFDSTUK III. - Bescherming van de eindgebruikers.

  Afdeling 1. - Algemeen.

  Onderafdeling 1. - Informatieverstrekking aan de eindgebruikers.

  Art. 108.[1 § 1. Voordat een consument of een eindgebruiker die een micro-onderneming, kleine onderneming, een micro-organisatie zonder winstoogmerk of een kleine organisatie zonder winstoogmerk is, is gebonden aan een contract of een daarmee overeenstemmend aanbod, verstrekken operatoren van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten de in de artikelen VI.2, VI.45 en VI.64 van het Wetboek van economisch recht bedoelde informatie, naast de in het tweede lid genoemde informatie, voor zover die informatie betrekking heeft op een dienst die zij aanbieden. Operatoren kunnen de in deze paragraaf bedoelde informatie niet of slechts gedeeltelijk opnemen in contracten met eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn, wanneer deze eindgebruikers de voorkeur gegeven hebben aan geïndividualiseerde contractonderhandelingen en er voorafgaand aan de contractsluiting expliciet mee ingestemd hebben.
   De in de zin van dit artikel te verstrekken informatie omvat:
   1° voor alle onder dit artikel vallende operatoren:
   a) als onderdeel van de belangrijkste kenmerken van de verstrekte diensten:
   i) hetzij de diensten waarvoor, op eigen initiatief dan wel krachtens een besluit van het Instituut, minimumkwaliteitsniveaus worden geboden, alsmede de beschrijving van en uitleg over de specifieke gewaarborgde kwaliteitsparameters;
   ii) hetzij een verklaring dat er geen minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening worden geboden;
   b) als onderdeel van de informatie inzake prijzen, indien en voor zover van toepassing:
   i) de prijzen voor het activeren van de elektronische-communicatiedienst;
   ii) de terugkerende kosten; en
   iii) het detail van de toepasselijke tarieven die verbruiksgerelateerd zijn;
   c) als onderdeel van de informatie over de looptijd van het contract, de voorwaarden voor verlenging of opzegging van de diensten en van het contract, voor zover er dergelijke voorwaarden zijn:
   i) het minimale gebruik of de minimale gebruiksperiode die vereist is om speciale aanbiedingen te kunnen genieten;
   ii) kosten met betrekking tot nummeroverdraagbaarheid en overstappen van operator en compensatie- en terugbetalingsregelingen voor vertraging of misbruik van het recht om nummers over te dragen of over te stappen, en informatie over de respectieve procedures;
   iii) informatie over het recht van consumenten die gebruikmaken van vooruitbetaalde kaarten, op restitutie op verzoek van eventueel resterende tegoeden in geval van nummeroverdraagbaarheid en van overstap van operator;
   iv) in voorkomend geval, alle kosten die bij de beëindiging van het contract verschuldigd zijn, inclusief informatie over het simlockvrij maken van eindapparatuur en elke terugvordering van kosten met betrekking tot eindapparatuur; indien de verkrijging van eindapparatuur gebonden is aan het inschrijven op of verder aanhouden van een abonnement, wordt er een aflossingstabel toegevoegd, waarin de restwaarde van het eindapparaat of het resterende gedeelte van het abonnementsgeld tot het aflopen van het contract van bepaalde duur, al naargelang welk bedrag het laagst is, gedurende elke maand van de looptijd wordt gepreciseerd. Voor het berekenen van de maandelijkse waardevermindering van de eindapparatuur wordt een lineaire afschrijvingsmethode gebruikt; de aflossingstabel kan een maximale looptijd van vierentwintig maanden niet overschrijden;
   v) informatie over de faciliteiten, aangeboden krachtens, naargelang van het geval, de gedragscode, bedoeld in artikel 121/1, of het besluit bedoeld in artikel 121/2, alsook de manier waarop deze faciliteiten kunnen worden aangevraagd;
   d) alle compensatie- en terugbetalingsregelingen, met inbegrip van, waar van toepassing, een uitdrukkelijke vermelding van de rechten van consumenten die gelden ingeval niet aan contractueel overeengekomen niveaus van de kwaliteit van de dienstverlening wordt voldaan, of indien de operator op ontoereikende wijze reageert op een beveiligingsincident, een dreiging of kwetsbaarheid;
   e) het type actie dat door de operator kan worden ondernomen in reactie op beveiligings- en integriteitsincidenten of bedreigingen en kwetsbaarheden;
   2° voor operatoren van internettoegangsdiensten en van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, in aanvulling op de informatie vermeld in de bepaling onder 1° :
   a) als onderdeel van de belangrijkste kenmerken van de dienst die wordt verleend:
   i) voor operatoren van internettoegangsdiensten: de minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening die wordt geboden inzake wachttijd, vertraging, pakketverlies en andere elementen, bepaald door het Instituut, overeenkomstig artikel 113, § 3;
   ii) voor operatoren van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, die controle hebben over ten minste een aantal elementen van het netwerk of daarvoor een overeenkomst hebben inzake het niveau van de dienstverlening met netwerk-operatoren: de minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening die wordt geboden inzake de wachttijd bij eerste aansluiting, het uitvalrisico, vertragingen in de gesprekssignalering en andere elementen, bepaald door het Instituut, overeenkomstig artikel 113, § 3; en
   iii) voor beide categorieën van operatoren: alle voorwaarden, inclusief vergoedingen, die de operator heeft opgelegd met betrekking tot het gebruik van de verstrekte eindapparatuur, die de operator kan toepassen, zonder afbreuk te doen aan het recht van eindgebruikers om eindapparatuur van hun keuze te gebruiken overeenkomstig artikel 3, § 1, van Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie, hierna genoemd Verordening (EU) 2015/2120;
   b) als onderdeel van de informatie inzake prijzen, indien en voor zover van toepassing:
   i) de bijzonderheden van het specifieke tariefplan of de specifieke tariefplannen die aan het contract is/zijn verbonden, alsmede voor elk tariefplan de aangeboden diensten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de communicatievolumes (zoals inbegrepen internetdata, minuten en berichten) per facturatieperiode, en de prijs voor extra communicatie-eenheden;
   ii) in het geval van een tariefplan of tariefplannen met een vooraf vastgelegd communicatievolume: vermelding van de mogelijkheid voor de consument om ongebruikt volume van de voorgaande facturatieperiode over te dragen naar de volgende facturatieperiode, indien die optie in het contract is opgenomen;
   iii) faciliteiten om de transparantie van de facturen te garanderen en het verbruiksniveau te bewaken, waaronder deze bedoeld in respectievelijk artikel 110, §§ 1 tot 3, en artikel 112;
   iv) informatie over de tarieven voor nummers en diensten waarvoor bijzondere tariefvoorwaarden gelden, waaronder de tarieven voor betaalnummers en tarieven van andere diensten van een derde die via de operator aan de abonnee aangerekend worden;
   v) voor dienstenbundels en bundels die zowel diensten als eindapparatuur omvatten: de prijs van de individuele elementen die tot de bundel behoren, voor zover ze ook afzonderlijk worden aangeboden;
   vi) nadere informatie en voorwaarden, inclusief vergoedingen, inzake nazorg, onderhoud, en klantenservice; en
   vii) de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten kan worden verkregen;
   c) als onderdeel van de informatie over de looptijd van het contract voor dienstenbundels en de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van het contract, voor zover van toepassing: de voorwaarden voor de opzegging van de bundel of van onderdelen daarvan;
   d) onverminderd artikel 13 van de AVG: informatie inzake de persoonsgegevens die moeten worden verstrekt voorafgaand aan het verlenen van de dienst, of die moeten worden verzameld in verband met het verlenen van de dienst;
   e) nadere informatie over producten en diensten voor eindgebruikers met een handicap en over de manier waarop updates van die informatie kunnen worden verkregen;
   f) de wijze waarop geschillen kunnen worden beslecht, met inbegrip van het eventueel beroep aantekenen of het indienen van een klacht bij de Ombudsdienst voor telecommunicatie;
   3° voor operatoren van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, in aanvulling op de informatie vermeld in de bepalingen onder 1° en 2° :
   a) eventuele beperkingen van de toegang tot nooddiensten of van de informatie over de locatie van de oproeper die het gevolg zijn van technische onmogelijkheden, voor zover de dienst eindgebruikers de mogelijkheid biedt om uitgaande gesprekken tot stand te brengen naar een nummer in een nationaal of internationaal nummerplan;
   b) de keuzemogelijkheden van de abonnee overeenkomstig artikel 133 met betrekking tot de vraag of zijn persoonsgegevens al dan niet in een telefoongids of een telefooninlichtingendienst zullen worden opgenomen, en de gegevens in kwestie;
   4° voor aanbieders van internettoegangsdiensten, in aanvulling op de informatie vermeld in de bepalingen onder 1° en 2° : de informatie die wordt vereist op grond van artikel 4, § 1, van Verordening (EU) 2015/2120.
   De informatie wordt op een duidelijke en begrijpelijke manier verstrekt op een duurzame gegevensdrager zoals gedefinieerd in artikel I.1, 15°, van het Wetboek van economisch recht of, indien zulks op een duurzame gegevensdrager niet haalbaar is, in een door de operator beschikbaar gesteld document dat gemakkelijk kan worden gedownload. De operator brengt de beschikbaarheid van dat document en het belang van het downloaden ervan met het oog op documentatie, raadpleging achteraf en ongewijzigde reproductie uitdrukkelijk onder de aandacht van de consument en de andere eindgebruikers op wie dit artikel van toepassing is.
   De informatie wordt desgevraagd verstrekt in een vorm die toegankelijk is voor eindgebruikers met een handicap, overeenkomstig de nationale wetgeving die het Europese Unierecht tot harmonisering van de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten omzet.
   § 2. Operatoren van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten verstrekken consumenten en eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn, de in het tweede lid bedoelde samenvatting van het contract, tenzij deze eindgebruikers de voorkeur gegeven hebben aan geïndividualiseerde contractonderhandelingen en er voorafgaand aan de contractssluiting expliciet mee hebben ingestemd om deze samenvatting niet te ontvangen.
   De samenvatting van het contract voldoet aan de voorwaarden, opgelegd door de uitvoeringshandelingen van de Europese Commissie, en is daarnaast gemakkelijk leesbaar en zo beknopt mogelijk.
   De in het eerste lid bedoelde operatoren verstrekken de samenvatting van het contract kosteloos en voorafgaand aan het sluiten van het contract aan de consumenten en de in deze paragraaf bedoelde eindgebruikers, ook in geval van overeenkomsten op afstand.
   Indien het voorafgaand aan de sluiting van het contract om objectieve technische redenen niet mogelijk is de samenvatting van het contract te verstrekken, wordt deze onverwijld daarna verstrekt en wordt het contract pas van kracht wanneer de consument of de in deze paragraaf bedoelde eindgebruiker, na ontvangst van de samenvatting, zijn akkoord heeft bevestigd.
   § 3. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde informatie vormt een integraal onderdeel van het contract en wordt, onverminderd de toepassing van paragraaf 4, niet gewijzigd, tenzij de partijen uitdrukkelijk anders overeenkomen.
   § 4. Onverminderd de toepassing van de artikelen VI.83 en VI.84 van het Wetboek van economisch recht, hebben de abonnees bij kennisgeving van voorgestelde wijzigingen aan de voorwaarden van het afgesloten contract met een operator van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten het recht om het contract zonder boete op te zeggen, tenzij de voorgestelde wijzigingen op aantoonbare wijze uitsluitend in het voordeel zijn van de eindgebruiker, van strikt administratieve aard zijn en geen negatieve gevolgen hebben voor de eindgebruiker of rechtstreeks worden opgelegd door of krachtens wetgeving die operatoren geen keuze laat op het vlak van implementatie of indien het gaat om een aan de index van de consumptieprijzen gerelateerde stijging waarin werd voorzien in het in paragraaf 3 bedoelde contract.
   De abonnees worden tijdig en ten minste één maand vooraf naar behoren, op een duidelijke en begrijpelijke wijze, individueel via een duurzame gegevensdrager in kennis gesteld van dergelijke wijzigingen en worden tegelijkertijd op de hoogte gesteld van hun recht om zonder boete het contract op te zeggen uiterlijk drie maanden na de kennisgeving.
   Wat transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten betreft, komen de in deze paragraaf bedoelde rechten uitsluitend ten goede aan eindgebruikers die consumenten, micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn.
   § 5. De initiële duurtijd van contracten tussen consumenten en operatoren van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten mag niet meer dan vierentwintig maanden bedragen. Deze beperking geldt eveneens voor contracten tussen de in de eerste zin genoemde operatoren en eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij deze eindgebruikers op het ogenblik van de contractsluiting er expliciet en vrij mee hebben ingestemd om de initiële duurtijd van vierentwintig maanden te overschrijden.
   De in het eerste lid bedoelde beperking van de looptijd is niet van toepassing op een contract op afbetaling, waarbij de consument of de eindgebruiker uitsluitend voor het aanleggen van een fysieke aansluiting in termijnen betaalt. Een dergelijk contract wordt afzonderlijk van het in het eerste lid bedoelde contract gesloten, omvat geen eindapparatuur zoals een router of modem en belet de consument en de eindgebruiker niet zijn rechten uit hoofde van paragraaf 4 en de artikelen 111/3 en 113/1 uit te oefenen.
   § 6. Uiterlijk één maand vóór de automatische verlenging van het contract van bepaalde duur voor andere elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten informeren de operatoren de abonnees op een duurzame gegevensdrager, in vetgedrukte letters en op een prominente plaats, over het einde van de initiële contractuele verbintenis en over de middelen om het contract, overeenkomstig artikel 111/3, op te zeggen. Tegelijk geeft de operator de abonnees op de duurzame gegevensdrager, overeenkomstig de modaliteiten van artikel 109, ook advies over de voordeligste tarieven met betrekking tot zijn diensten.
   § 7. De bewijslast voor de naleving van de neergelegde informatie- en instemmingsverplichtingen ligt bij de operator.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 143, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 109.[1 Ten minste één keer per jaar meldt de operator van andere elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten op een duurzame gegevensdrager aan de abonnee, welk voor hem het meest gunstige tariefplan is, rekening houdend met zijn gebruikspatroon berekend over de periode bepaald door het Instituut. Wanneer de operator het meest gunstige tariefplan aan de abonnee met een tariefplan bestemd voor consumenten meldt, verstrekt hij tevens op een duurzame drager, volgens de nadere regels vastgesteld door het Instituut, de gegevens van het daartoe gebruikte gebruiksprofiel.
   Voor internettoegangsdiensten worden de tariefplannen vermeld waarmee het volume gedownloade data dat uit het gebruikspatroon blijkt, kan worden verwerkt, eventueel met een lagere prijs, zelfs wanneer met die tariefplannen een lagere downloadsnelheid gepaard gaat. Tevens worden voor elk van de voormelde tariefplannen de downloadsnelheid, andere relevante kenmerken en de mogelijke gevolgen vermeld wanneer de abonnee een gecombineerd aanbod afneemt.
   Indien een abonnee bij de operator ingetekend heeft op twee of meer tariefplannen die overeenstemmen met verschillende diensten, zoals vaste telefonie, mobiele diensten, breedbandinternettoegang en/of televisiediensten, wordt in voorkomend geval als tariefplan een gecombineerd aanbod vermeld waarin deze verschillende diensten in één enkel tariefplan geïntegreerd zijn, wanneer dat gecombineerde aanbod goedkoper uitvalt dan de som van de aparte tariefplannen waarop de abonnee ingetekend heeft.
   Het Instituut kan, na een openbare raadpleging te hebben gevoerd, de nadere regels van de verplichtingen, bepaald in deze paragraaf vastleggen. Het Instituut voorziet minstens in een termijn van zes maanden na de publicatie van de voormelde nadere regels voor de implementatie van de betreffende verplichtingen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 144, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 110.§ 1. [6 De operatoren van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en operatoren van internettoegangsdiensten verstrekken de consumenten en de abonnees met maximum 9 werknemers een gespecificeerde basisfactuur waarvan het niveau van specificatie door de minister wordt vastgesteld na advies van het Instituut. Deze factuur wordt ten minste één keer om de drie maanden aan de consumenten en de abonnees met maximum 9 werknemers verstrekt, zonder dat aan de abonnee daarvoor extra kosten kunnen worden aangerekend.]6
  [4 Dit artikel laat de rechten van de betrokkene(n) bij de verwerking, toegekend door [6 de AVG en de wet van 30 juli 2018]6, onverlet.]4
  § 2. [4 [6 De eindgebruikers]6 kunnen, op éénvoudig verzoek, gratis een meer gespecificeerde versie ontvangen van de basisfactuur die zij gekregen hebben.]4
  [6 § 2/1. De meer gespecificeerde versie van de basisfactuur verwijst voor wat betreft de identiteit van de dienstenaanbieder uitdrukkelijk naar het register bedoeld in artikel 116/1, § 1, en vermeldt de duur van de diensten waarvoor kosten in rekening worden gebracht wegens het gebruik van betaalnummers.]6
  § 3. Gratis oproepen, oproepen naar noodnummers en oproepen naar sommige nummers die na advies van het Instituut door de Koning worden vastgesteld, worden niet op de factuur vermeld.
  § 4. [6 De operator vermeldt bovendien de volgende informatie op de volgende wijze op de factuur:
   1° op de eerste bladzijde van elke factuur van een abonnee met een tariefplan bestemd voor consumenten de volgende tekst in een afzonderlijk kader en in het vet: "Raadpleeg de site van de overheid www.bestetarief.be om het tariefplan te vinden dat het best met uw gebruikspatroon overeenstemt";
   2° op de factuur van de consument en van de abonnee met maximum 9 werknemers: of het onderliggende contract een contract van bepaalde of onbepaalde duur is en, in voorkomend geval, op welke datum er geen restwaarde meer betaald moet betaald worden voor de eindapparatuur die gebonden is aan het inschrijven op het abonnement. Voor elk voor een bepaalde duur gesloten contract wordt de datum vermeld vanaf wanneer er geen schadevergoeding meer verschuldigd is voor de beëindiging van het contract. Iedere vermelding is leesbaar en goed zichtbaar.]6
  [6 § 5. De bewijslast voor de naleving van de in dit artikel neergelegde informatie- en instemmingsverplichtingen ligt bij de operator.]6
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 26, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2011-05-31/02, art. 14, 1°, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (3)<W 2011-05-31/02, art. 14, 2°, 015; Inwerkingtreding : 21-06-2012>
  (4)<W 2012-07-10/04, art. 69, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (5)<W 2014-03-27/35, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (6)<W 2021-12-21/05, art. 145, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 110/1.[1 Onverminderd de toepassing van [4 artikel 109, kan de abonnee steeds van zijn operator van voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten, met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en van transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten,]4 verlangen dat deze hem, op zijn verzoek, kosteloos informeert over alternatieve gunstigere tariefplannen van de operator [3 ...]3. De aanvraag van de abonnee moet op een eenvoudige wijze ingediend kunnen worden en de operator antwoordt hierop binnen een termijn van maximaal twee weken.]1 [3 "Bij het beantwoorden van dit verzoek houdt de operator op zijn minst rekening met :
   1° het gebruikspatroon van de abonnee, vastgesteld en ter beschikking gesteld overeenkomstig de nadere regels bepaald door het Instituut overeenkomstig artikel 111, [4 § 2]4;
   2° de door de abonnee gewenste internetsnelheid;
   3° de door de abonnee gewenste opties inzake televisie [4 ...]4.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 70, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 27, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2017-07-31/30, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 146, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 111.[1 § 1. Wanneer een operator van een internettoegangsdienst of van een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst het aanbod van zijn dienst aan voorwaarden verbindt, publiceert hij voor de consumenten en de eindgebruikers, per dienst en, waar nodig, per tariefplan, vergelijkbare, duidelijke, volledige en bijgewerkte transparante informatie met betrekking tot:
   1° zijn contactgegevens;
   2° de beschrijving van zijn diensten, in het bijzonder:
   a) de omvang van de aangeboden diensten en de belangrijkste kenmerken van elk tariefplan, met inbegrip van minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening, indien deze worden geboden, en door de operator opgelegde beperkingen inzake het gebruik van geleverde eindapparatuur;
   b) tarieven van de aangeboden diensten, met inbegrip van informatie over:
   i) de in elk tariefplan inbegrepen communicatievolumes;
   ii) de toepasselijke tarieven voor extra communicatie-eenheden;
   iii) de toepasselijke tarieven voor communicatie met nummers of diensten waarvoor bijzondere prijsstellingsvoorwaarden gelden;
   iv) alle overige gebruikstarieven;
   v) toegangstarieven;
   vi) onderhoudstarieven;
   vii) alle bijzondere en gerichte tariefregelingen, inclusief tijdelijke regelingen met vermelding van de geldigheidsduur ervan en het tarief dat na het verstrijken van de tijdelijke regeling van toepassing zal zijn;
   viii) alle extra kosten; en
   ix) kosten met betrekking tot eindapparatuur;
   c) nazorg, onderhoudsdiensten en klantenservice die worden aangeboden, alsook de bijbehorende contactgegevens;
   d) rechten en verplichtingen van de eindgebruikers die geregeld worden in de algemene voorwaarden, waaronder deze in verband met:
   i) de contractduur;
   ii) kosten die moeten worden betaald bij vroegtijdige beëindiging van het contract;
   iii) rechten in verband met de beëindiging van gebundelde aanbiedingen of van elementen daarvan;
   iv) procedures en directe kosten in verband met de overdraagbaarheid van nummers en andere identificatoren, indien relevant;
   e) producten en diensten, met inbegrip van functies, praktijken, beleid en procedures, en wijzigingen van de werking van de dienstverlening, die specifiek zijn afgestemd op eindgebruikers met een handicap;
   f) indien de operator een voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst aanbiedt: informatie over de toegang tot nooddiensten en informatie over de locatie van de beller en van eventuele beperkingen hieraan;
   g) indien de operator een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst aanbiedt: informatie over de mate waarin toegang tot nooddiensten al dan niet kan worden ondersteund.
   3° mechanismen voor geschillenbeslechting, waaronder regelingen van de operator zelf en de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de Ombudsdienst voor telecommunicatie, indien een eindgebruiker geen bevredigende oplossing voor zijn geschil heeft kunnen bereiken naar aanleiding van zijn contacten met zijn operator.
   Deze inlichtingen worden gepubliceerd op een machineleesbare manier en in een duidelijke, gedetailleerde en, ook voor eindgebruikers met een handicap, gemakkelijk toegankelijke vorm. Het Instituut kan de nauwkeurige inhoud van de te publiceren inlichtingen vaststellen, alsook de nadere regels voor hun publicatie. Het Instituut kan bij het bepalen van deze regels rekening houden met zelfregulerende initiatieven, die een significant deel van de markt beslaan, en met informatie die hij of een andere bevoegde overheid publiceert.
   Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, delen de operatoren, de informatie mee die zij zullen publiceren alsook de wijzigingen in die informatie op voorhand mee aan het Instituut. Deze mededeling gebeurt op verzoek, binnen een tijdsbestek die het Instituut toelaat de informatie te valideren en de nodige aanpassingen te vragen.
   § 2. Het Instituut vergemakkelijkt het verstrekken van vergelijkbare informatie door de operatoren van internettoegangsdiensten of operatoren van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die aan het aanbieden van deze diensten voorwaarden koppelen, opdat consumenten en eindgebruikers, met inbegrip van eindgebruikers met een handicap, een onafhankelijk oordeel kunnen vormen over de kosten van alternatieve gebruiksplannen, bijvoorbeeld met behulp van interactieve gidsen of soortgelijke technieken.
   Bovendien maakt het Instituut, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld bij ministerieel besluit na advies van het Instituut, via zijn website actuele informatie beschikbaar die consumenten, met inbegrip van de eindgebruikers met een handicap, en abonnees met maximum 9 werknemers in staat stelt een oordeel te vormen over het voor hen meest voordelige aanbod in het licht van hun gebruikspatroon. De informatie voor abonnees met maximum 9 werknemers betreft de voor het publiek beschikbare standaardaanbiedingen.
   Daartoe voert iedere operator van internettoegangsdiensten of van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die aan het aanbod van die diensten voorwaarden verbindt, zijn tariefplannen, dit wil zeggen het geheel van tarieven, contractuele en technische aspecten die samen een commercieel aanbod uitmaken, alsook de wijzigingen ervan in de elektronische toepassing voor tariefvergelijking op de website van het Instituut en dit binnen een tijdsbestek die het Instituut toelaat de informatie te valideren en de nodige aanpassingen te vragen. Terzelfder tijd bezorgt de operator van internettoegangsdiensten of van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die aan het aanbod van die diensten voorwaarden verbindt, het Instituut een volledige beschrijving van elk nieuw tariefplan of wijziging ervan en een elektronische link naar de bestaande of in ontwikkeling zijnde internetpagina waar het betrokken tariefplan wordt beschreven.
   De Koning bepaalt, op advies van het Instituut en van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de nadere regels aangaande een automatische verbinding die de aanbieders van internettoegangsdiensten of van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die aan het aanbod van die diensten voorwaarden verbinden, maken tussen het gebruiksprofiel waarover zij beschikken van de abonnees die als consumenten beschouwd kunnen worden of van de abonnees met maximum 9 werknemers en de elektronische toepassing voor tariefvergelijking op de website van het Instituut. Hierbij wordt rekening gehouden met de bescherming van het privéleven van de eindgebruikers.
   In voorkomend geval wordt duidelijk vermeld dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt. Deze vermelding gebeurt voordat de zoekresultaten worden getoond.
   Derden hebben het recht om teneinde de in het eerste lid bedoelde interactieve gidsen of soortgelijke technieken te verkopen of beschikbaar te maken, kosteloos de informatie te gebruiken die wordt bekendgemaakt door de operatoren van internettoegangsdiensten of van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die aan het aanbod van die diensten voorwaarden verbinden.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 147, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 111/1.[1 Het Instituut kan de operatoren van internettoegangsdiensten of van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten verplichten om eindgebruikers te informeren over de geldende tarieven voor elk nummer en elke dienst waarvoor bijzondere tariefvoorwaarden gelden; voor afzonderlijke categorieën van diensten kan het Instituut eisen dat deze informatie wordt verstrekt onmiddellijk voor de doorschakeling van het gesprek of de doorschakeling naar de aanbieder van de dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 148, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 111/2.[1 § 1. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van toepassing wanneer een abonnee afziet van een andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst dan een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst bij een operator om een andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst dan een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst bij een andere operator te verkrijgen.
   Deze regels hebben onder meer betrekking op:
   1° de verdeling van de taken voor de overstap tussen de betrokken partijen, waarbij de ontvangende operator het overstapproces leidt;
   2° de technische methodes, de uitvoeringstermijnen en de verplichtingen tot het verschaffen van informatie die de betrokken operatoren desbetreffend toepassen;
   3° de methode voor de vaststelling van de kosten voor de overstap en de verdeling van die kosten tussen de betrokken partijen;
   4° de vergoedingen die aan de abonnees toekomen in geval van vertraging bij de uitvoering van de overstap of bij gemiste onderhouds- en installatieafspraken; alsook
   5° de verplichtingen van de operatoren om informatie te verschaffen aan de abonnee.
   De regels waarborgen de continuïteit van de dienst tijdens het overstapproces, tenzij dit technisch niet haalbaar is. De ontvangende operator zorgt ervoor dat de dienst zo snel mogelijk wordt geactiveerd op de datum en binnen het tijdsbestek die uitdrukkelijk met de eindgebruiker zijn overeengekomen. De overdragende operator blijft zijn dienst onder dezelfde voorwaarden aanbieden tot de ontvangende operator zijn dienst activeert. Tijdens het overstapproces mag de dienst niet langer dan één werkdag worden onderbroken.
   De ontvangende en de overdragende operator werken te goeder trouw samen. Zij veroorzaken geen vertraging of misbruik van de overstap- en overdrachtsprocessen. De contracten tussen de eindgebruikers en de overdragende operator worden automatisch opgezegd wanneer het overstapproces is afgerond.
   Bij vooruitbetaalde diensten betaalt de overdragende operator op verzoek eventueel resterende tegoeden terug aan de consument. Voor restitutie kan slechts een vergoeding worden gevraagd indien dit in het contract is vermeld. Een dergelijke vergoeding is evenredig en staat in verhouding tot de werkelijke kosten die de overdragende operator heeft gemaakt om de restitutie aan te bieden. De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan de nadere modaliteiten voor de uitvoering van de verplichtingen van dit lid bepalen.
   § 2. Het activeren van een internettoegangsdienst of het overdragen van een nummer door een operator zonder uitdrukkelijke voorafgaande, schriftelijk gegeven toestemming van de abonnee, en zonder duidelijke informatieverstrekking over de internettoegangsdienst of de overdracht van het nummer zelf, is verboden.
   De persoon die ten onrechte aan een operator vraagt een nummer over te dragen of een internettoegangsdienst te deactiveren kan van de benadeelde abonnee niet eisen dat hij de kosten voor zijn dienstverlening betaalt. In voorkomend geval betaalt de persoon hem de reeds ontvangen bedragen terug. Bovendien betaalt hij een forfaitaire tegemoetkoming van 750 euro aan de onderneming die de eindgebruiker hierdoor tijdelijk als abonnee verliest.
   Een klacht betreffende de toepassing van dit artikel kan worden ingediend bij de Ombudsdienst voor telecommunicatie.
   De Ombudsdienst voor telecommunicatie mag weigeren een klacht te behandelen, indien blijkt dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de klacht meer dan één jaar vóór het indienen van de klacht hebben plaatsgevonden.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 149, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 111/3.[1 § 1. [3 e opzeg van een contract voor andere elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten door de abonnee kan door alle schriftelijke middelen gebeuren en zonder een verplichting een reden op te geven.
   Indien het contract van een consument of een abonnee met maximum 9 werknemers automatisch verlengd is na zijn initiële duurtijd of indien de opzeg gebeurt met het oog op een overstap in de zin van artikel 11, § 7 of artikel 111/2 wordt het contract beëindigd op het moment gekozen door de abonnee, zelfs indien dit onmiddellijk is. De contracten met de overige abonnees die automatisch verlengd werden kunnen opgezegd worden met een opzegtermijn van maximum één maand.
   De operator tot wie de opzeg gericht is sluit de betrokken dienst, naargelang het geval, af aan het einde van de opzegtermijn of op het door de abonnee gewenste moment en, indien de onmiddellijke opzeg gevraagd wordt, zo spoedig als technisch mogelijk.
   Indien het opgezegde contract een nummer uit het nationale nummerplan toekende, behoudt de eindgebruiker het recht om het nummer over te dragen naar een andere operator gedurende minimaal één maand na de datum van opzegging, tenzij de eindgebruiker afstand doet van dit recht.
   De operator stuurt een schriftelijke bevestiging van de afsluiting naar de abonnee.
   Onverminderd de toepassing van paragraaf 3, kan de operator die de betrokken dienst afsluit geen andere kosten aanrekenen dan de vergoeding voor de ontvangst van de dienstverlening tijdens de opzeggingstermijn.]3
   § 2. Zijn, onverminderd de toepassing van [3 hoofdstuk 6 van titel 3 van boek VI van het Wetboek van economisch recht]3, van rechtswege nietig, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden in verband met de contractbeëindiging in de overeenkomsten gesloten tussen een operator [3 van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten]3 en een abonnee, die ertoe strekken de verandering van operator of het gebruik van de faciliteit bedoeld in artikel 11, § 7, onmogelijk te maken of te ontmoedigen.
   De overeenkomst blijft bindend voor de partijen indien ze zonder de nietige bedingen of voorwaarden kan voortbestaan.
   § 3. De operator [3 van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten]3 kan, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, van een consument [3 of een abonnee met maximum 9 werknemers]3 geen schadevergoeding vorderen voor de beëindiging van een contract van onbepaalde duur of voor de vroegtijdige beëindiging van een contract van bepaalde duur na afloop van de zesde maand volgend op de inwerkingtreding van het contract.
   De schadevergoeding die een operator bij de vroegtijdige beëindiging van een contract van bepaalde duur door een consument [3 of een abonnee met maximum 9 werknemers]3, gedurende de eerste zes maanden kan vorderen, mag, onverminderd het bepaalde in het derde lid, niet hoger zijn dan het abonnementsgeld dat nog verschuldigd zou zijn tot aan de afloop van de zesde maand volgend op de inwerkingtreding van het contract indien dat contract niet vroegtijdig beëindigd was.
   Van [3 de abonnee]3 die kosteloos of tegen een lagere prijs een product heeft verkregen waarvan de verkrijging gebonden was aan het inschrijven op [2 of verder aanhouden van]2 een abonnement [2 ...]2, mag bij de [2 ...]2 beëindiging van het contract een bijkomende schadevergoeding gevorderd worden, die echter niet hoger mag zijn dan [3 het bedrag vermeld op de aflossingstabel bedoeld in artikel 108, § 1, tweede lid, de bepaling onder 1°, c), iv, voor de maand waarin de beëindiging van het contract plaatsvindt]3.]1
  [3 De beperkingen aan de schadevergoeding die deze paragraaf instelt gelden niet ten aanzien van de schadevergoeding voor het voortijdig beëindigen van het contract bedoeld in artikel 108, § 5, tweede lid of ieder ander afzonderlijk contract dat tussen de in dat artikel bedoelde partijen werd gesloten betreffende de betaling van het aanleggen van een nieuwe aansluiting.
   De beperking aan de schadevergoeding die het derde lid instelt komt, wat transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten betreft, uitsluitend ten goede aan eindgebruikers die consumenten, micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn.
   De operator heft eventuele, in het contract gespecificeerde voorwaarden voor het gebruik van de aan het opgezegde contract gekoppelde eindapparatuur op andere netwerken uiterlijk bij de betaling van de in het derde lid bedoelde vergoeding kosteloos op.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 74, 017; Inwerkingtreding : 01-10-2012. Is vanaf dat ogenblik onmiddellijk van toepassing op de lopende overeenkomsten>
  (2)<W 2017-07-31/30, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 150, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 111/4.[1 De consument heeft het recht minstens eenmaal per jaar kosteloos en zonder schadevergoeding een andere tariefformule te kiezen bij dezelfde operator [2 , met uitzondering van de vergoeding gevraagd aan de consument die, gratis of tegen een lagere prijs, een eindapparaat heeft ontvangen in ruil voor intekening op of het verder aanhouden van een abonnement, vastgelegd conform artikel 108, § 1, e), derde streepje]2. Wanneer de consument gebruik maakt van dat recht ten aanzien van een contract betreffende één afzonderlijke elektronische-communicatiedienst of ten aanzien van gezamenlijk aan hem aangeboden elektronische-communicatiediensten en hij geen wijziging aanbrengt aan het aantal van deze afgenomen elektronische-communicatiediensten, blijft de looptijd van het op dat tijdstip vigerende contract van toepassing, niettegenstaande elk andersluidend contractueel beding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-03-27/35, art. 29, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (2)<W 2017-07-31/30, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>

  Art. 112.[1 De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de faciliteiten die de operatoren van internettoegangsdiensten en operatoren van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten aanbieden om het gebruik van de door hen op basis van tijd of verbruikt volume aangerekende diensten te volgen en de kosten van de aanrekening ervan te beheersen.
   De faciliteiten omvatten onder meer kosteloze toegang tot tijdige informatie over het verbruiksniveau van de diensten die tot het tariefplan behoren en kosteloze waarschuwingen van abnormale of excessieve consumptiepatronen aan abonnees met een tariefplan bestemd voor consumenten.
   Het waarschuwingsbericht dat de operatoren versturen bij het bereiken van het maandelijks forfait van de betrokken abonnees bevat minstens de informatie dat het maandelijks forfait werd overschreden.
   De operatoren geven bovendien kosteloos de mogelijkheid om een financiële bovengrens of een bovengrens uitgedrukt in volume vast te stellen, te kiezen uit een lijst vastgesteld door het Instituut. Standaard wordt door het Instituut een bovengrens bepaald.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 151, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 112/1. [1 Operatoren die internettoegangsdiensten en/of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten of transmissiediensten voor het verlenen van audiovisuele of auditieve mediadiensten aanbieden, publiceren op verzoek van het Instituut kosteloos informatie van algemeen belang met dezelfde middelen waarmee zij doorgaans met bestaande of nieuwe abonnees communiceren. Dergelijke informatie wordt door het Instituut, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, in een gestandaardiseerde vorm aangeleverd en heeft onder meer betrekking op de volgende punten:
   1° de meest voorkomende vormen van gebruik van internettoegangsdiensten en van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten voor onwettige activiteiten of de verspreiding van schadelijke inhoud, met name waar dit de eerbiediging van de rechten en vrijheden van derden kan aantasten, inclusief schendingen van het auteursrecht en hiermee samenhangende rechten, en de juridische gevolgen hiervan, en
   2° beschermingsmaatregelen tegen gevaren voor de persoonlijke veiligheid, de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens bij het gebruik van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 152, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Onderafdeling 2. [1 - Kwaliteit van de netwerken en diensten.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 153, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 113.[1 § 1. Het Instituut coördineert de initiatieven betreffende de kwaliteit van de dienstverlening met betrekking tot internettoegangsdiensten, voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten en transmissiediensten voor het verlenen van audiovisuele of auditieve mediadiensten.
   § 2. Operatoren die internettoegangsdiensten aanbieden, operatoren die voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten verstrekken en operatoren van transmissiediensten voor het verlenen van omroep, maken op hun website ten behoeve van de eindgebruikers volledige, vergelijkbare, betrouwbare, gebruiksvriendelijke en actuele informatie over de kwaliteit van hun diensten bekend aan de hand van minimaal de in paragraaf 3 bepaalde parameters, voor zover zij ten minste enkele elementen van het netwerk beheren, alsook over de maatregelen die zijn genomen om gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap te waarborgen.
   Als de kwaliteit van de dienstverlening van operatoren van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten en van operatoren van transmissiediensten voor het verlenen van omroep afhankelijk is van externe factoren, worden de consumenten daarvan in kennis gesteld.
   De informatie wordt voor publicatie eveneens, op verzoek, aan het Instituut verstrekt.
   § 3. Het Instituut bepaalt de te hanteren parameters voor de kwaliteit van het netwerk en van de dienst en de daartoe te hanteren meetmethoden.
   Het Instituut bepaalt tevens de inhoud, periodiciteit, vorm en wijze van bekendmaking van de te publiceren informatie, met inbegrip van mogelijke kwaliteitscertificeringsregelingen.
   § 4. Het resultaat van de metingen van de parameters bepaald in paragraaf 3 wordt door het Instituut weergegeven in een vergelijkingstool die kosteloos aan de eindgebruikers wordt ter beschikking gesteld.
   Ter vergelijking en beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening en met inachtneming van de beginselen van non-discriminatie en proportionaliteit, bepaalt de Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, wie deze resultaten verplicht moet aanleveren, alsook in welk format dit gebeurt en met welke frequentie.
   De vergelijkingstool staat open voor elke operator en behandelt alle operatoren in de zoekresultaten gelijk. De tool vermeldt het tijdstip van de meest recente actualisering alsook de procedure om foute informatie te melden.
   De vergelijkingstool:
   1° is operationeel onafhankelijk van de aanbieders van dergelijke diensten, en waarborgt dat die aanbieders in de zoekresultaten gelijk worden behandeld;
   2° vermeldt wie de eigenaar van de vergelijkingstool is en wie die tool beheert;
   3° vermeldt de duidelijke en objectieve criteria waarop de vergelijking moet worden gebaseerd;
   4° maakt gebruik van duidelijke en ondubbelzinnige taal;
   5° geeft nauwkeurige en actuele informatie, met vermelding van het tijdstip van de meest recente actualisering;
   6° staat open voor iedere aanbieder van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, die de relevante informatie beschikbaar maakt en omvat een breed scala aan aanbiedingen die een significant deel van de markt beslaan en vermeldt in voorkomend geval duidelijk dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt, voordat de zoekresultaten worden getoond;
   7° voorziet in een effectieve procedure om foute informatie te melden;
   8° voorziet in de mogelijkheid tot vergelijking van de kwaliteit van de dienstverlening van de aanbiedingen waartussen de consument kan kiezen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 154, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 113/1.[1 Elke significante voortdurende of regelmatig voorkomende discrepantie tussen enerzijds de werkelijke prestaties van een elektronische-communicatiedienst die geen internettoegangsdienst noch een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst is en anderzijds de in het contract vermelde prestaties, wordt beschouwd als een reden voor de uitoefening van de rechtsmiddelen waarover de consument beschikt om de naleving van het contract te bekomen. Onverminderd de toepassing van artikel 4, § 4, van Verordening (EU) 2015/2120, kan het Instituut de instrumenten bepalen, waarmee de in dit artikel bedoelde werkelijke prestaties kunnen worden gemeten, alsook de modaliteiten ervan.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 155, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 113/2.[1 De Koning kan, op voorstel van het Instituut, de voorwaarden en de nadere regels bepalen [2 met betrekking tot de maatregelen inzake vergoedingen die de operatoren van andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten in geval van een onderbreking van de dienst aan hun abonnees moeten betalen]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 78, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 156, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 114.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 157, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 114/1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 157, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 114/2.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 157, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 115.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 157, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 116.[1 Wanneer de operatoren de eindgebruikers een hulpdienst per telefoon ter beschikking stellen, is deze hulpdienst bereikbaar via een geografisch nummer of via een niet-geografisch nummer, op voorwaarde dat de gesprekskosten per minuut niet hoger zijn dan deze voor een geografisch nummer.]1
  [1 ...]1
  [1 Wanneer de wachttijd [2 om verbinding te krijgen met de hulpdienst van een operator van een andere voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst dan een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst 2,5 minuten overschrijdt]2, wordt door de operator aan de eindgebruiker de mogelijkheid geboden om zijn contactgegevens mee te delen en een korte boodschap na te laten. In dat geval neemt de telefonische hulpdienst contact op met de betreffende eindgebruiker [2 vóór het einde van de volgende werkdag na]2 het ogenblik waarop de eindgebruiker zijn gegevens aan de dienst heeft meegedeeld, bij voorkeur op het door hem opgegeven tijdstip.
  [2 Bij algemene of omvangrijke problemen of andere uitzonderlijke gebeurtenissen is voorgaande verplichting niet van toepassing. Voor consumenten en abonnees met een tariefplan bestemd voor consumenten laat de operator een onthaalboodschap horen met een omschrijving van de gebeurtenis of het probleem en, wanneer mogelijk, een indicatie wanneer het opgelost is. Deze boodschap zal ook hoorbaar zijn voor consumenten en abonnees met een tariefplan bestemd voor consumenten die reeds wachten op doorschakeling naar de hulpdienst.]2
   Bovendien moet de betrokken operator elk schriftelijk verzoek om informatie met betrekking tot de duur van het contract, de wijze waarop het contract wordt opgezegd en de tarieven van alle diensten of schadeloosstellingen die door de operator kunnen worden toegepast, of elke schriftelijke klacht vanwege een eindgebruiker in verband met de uitvoering van zijn contract met betrekking tot de levering van netwerken of diensten voor elektronische communicatie beantwoorden met een schriftelijk, gedetailleerd en volledig antwoord binnen de termijn die door de Koning, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut wordt bepaald.]1
  ----------
  (1)<W 2011-05-31/02, art. 15, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 158, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 116/1. [1 § 1. De operator die de uitvoering van een schuldvordering vordert voor een dienst van een derde door het factureren of innen van die dienst, hierna "de facturerende operator" genoemd, houdt, behoudens het geval in het volgende lid, het bewijs van de onderliggende verbintenis daarvoor ter beschikking van de klant. De Koning kan, na advies van het Instituut, de nadere regels bepalen omtrent het bewijs.
   Ingeval de aanvraag voor het verkrijgen van de dienst niet via het netwerk van de facturerende operator is verlopen, houdt de facturerende operator de unieke transactiecode, de aankoopreferentie, de transactiegegevens of de confirmatie-sms ter beschikking van de klant. De facturerende operator treft de nodige contractuele schikkingen opdat de dienstenaanbieder verplicht is om het bewijs op eerste verzoek en op eenvoudige wijze te verstrekken aan de betrokken klant.
   Een derde die een betaalnummer uit het Belgische E.164 nummerplan gebruikt verstrekt met het oog op openbaarmaking de volgende gegevens aan het in het volgende lid bedoelde register, waarna de nummerhoudende operator het mogelijk maakt dit betaalnummer in gebruik te nemen :
   1° de naam, het adres en indien van toepassing het KBO-nummer van de dienstenaanbieder;
   2° het EU MOSS of Belgisch btw-nummer van de partij die verantwoordelijk is voor de afdracht van de btw over de geïnde gelden;
   3° de omschrijving van de dienst;
   4° de URL's gebruikt door de dienst;
   5° de totale prijs van de dienst;
   6° het contactadres, e-mail en nationaal telefoonnummer waarvan de gesprekskosten per minuut niet hoger zijn dan deze voor een oproep naar een geografisch nummer, voor klachtenbehandeling;
   7° indien van toepassing, het nummer van de vergunning volgens de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers en haar uitvoeringsbesluiten;
   8° de startdatum en einddatum van de dienst;
   9° de hierboven vermelde gegevens die de voorbije 6 maanden van toepassing waren, indien ze verschillen van de actuele gegevens.
   Het Instituut en de operatoren die een betaalnummer uit het Belgische E.164 nummerplan toekennen, maken de nodige afspraken voor de oprichting van een register dat moet toelaten om de in het vorige lid bedoelde gegevens openbaar te maken.
   Wanneer het bedoelde register niet is opgericht binnen de drie maanden na inwerkingtreding van dit artikel, bepaalt de minister na het advies van het Instituut de modaliteiten met betrekking tot het register.
   De dienstenaanbieder informeert de faciliterende operator, die het nummer toekent aan de dienstenaanbieder, van de correcte en volledige registratie van zijn gegevens, voorafgaand aan de activatie van het betreffende nummer.
   § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de andere verplichtingen die worden opgelegd aan de dienstenaanbieder, de faciliterende operator, de facturerende operator, de eindgebruiker en eventuele andere betrokken partijen, die Hij aanwijst.
   De verplichtingen kunnen onder meer handelen over :
   1° de elementen die de faciliterende operator moet onderzoeken vooraleer nummers of andere middelen voor het invorderen van een vergoeding voor de dienst ter beschikking te stellen aan een dienstenaanbieder;
   2° de identificatie van de betrokken partijen, alsmede de verdeling van de kosten tussen de betrokken partijen in verband met de publicatie ervan;
   3° de klantendienst;
   4° het klachtenbehandelingsproces;
   5° de maatregelen die de operatoren nemen, indien er niet voldaan is aan de plicht tot identificatie of de nadere regels van het klachtenbehandelingsproces;
   6° de terugbetalingsprocedure;
   7° de maatregelen die de operatoren treffen, wanneer een overtreding van de wetgeving of van een toepasselijke gedragscode vaststaat;
   8° de informatie-uitwisseling over diensten en dienstenaanbieders die in overtreding waren met de wetgeving of met bepalingen uit een toepasselijke gedragscode of over diensten die frauduleus gebruikt worden door eindgebruikers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-07-31/30, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 01-12-2017>
  

  Onderafdeling 3. - Betalingsfaciliteiten.

  Art. 117.[4 Het Instituut kan de operatoren die spraakcommunicatiediensten, of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, of internettoegangsdiensten of toegang tot voor het publiek beschikbare communicatienetwerken, aanbieden, gelasten om middelen te voorzien waarbij de consumenten voor de betrokken toegang of het gebruik van diensten vooruitbetalen.]4
  De [1 Koning]1 stelt na advies van het Instituut de nadere regels vast voor de werking van het vooruitbetalingssysteem.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 83, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2017-07-31/30, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 159, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 118.[1 Het Instituut kan [2 operatoren die spraakcommunicatiediensten]2 of toegang tot openbare communicatienetwerken aanbieden gelasten om aan de consumenten de mogelijkheid te bieden om de toegang tot een openbaar elektronische-communicatienetwerk in termijnen te betalen.
   De Koning kan, na advies van het Instituut, de nadere regels bepalen volgens dewelke deze aanbieders een betaling in termijnen moeten toestaan.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 160, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 119.[1 § 1. De volledige lijst van maatregelen die de operator kan nemen in geval van een onbetaalde rekening wordt vermeld in het in artikel 108 bedoelde contract.
   De regels bepaald in de paragrafen 2 tot en met 8 gelden onverminderd de toepassing van artikel 70, § 1, 2°, d).
  [2 Deze regels zijn van toepassing niettegenstaande andersluidende wetsbepalingen.]2
   § 2. Indien de abonnee de factuur niet tijdig betaalt, mag de operator de betrokken abonnee op elk moment schriftelijk herinneren aan het verstrijken van de vervaldatum van de factuur en hem uitnodigen de volgens de operator verschuldigde betaling te verrichten. De aangerekende rentevoet voor eventuele verwijlintresten mag niet hoger liggen dan de wettelijke rentevoet.
   De eerste schriftelijke herinnering is gratis. De kosten voor de daaropvolgende schriftelijke herinneringen mogen niet hoger liggen dan 10 euro. De Koning kan, na advies van het Instituut, dat forfaitair bedrag aanpassen en de regels voor herinneringen verder preciseren.
   § 3. Wanneer de operator [2 van een internettoegangsdienst of van een interpersoonlijke communicatiedienst]2 zich voorneemt om de eigen dienstverlening aan een abonnee te onderbreken, richt hij een voorafgaand schriftelijk bericht dat waarschuwt voor een aanstaande onderbreking van de dienst (hierna : "het waarschuwingsbericht" ) tot de betrokkene, dat ten minste de volgende elementen bevat :
   1° het nog verschuldigde bedrag;
   2° de termijn waarover de betrokkene beschikt om zijn situatie in orde te brengen; deze termijn mag niet korter zijn dan de tijd die redelijkerwijze nodig is om een betaling uit te voeren en zijn verplichtingen inzake de betalingsvoorwaarden na te komen;
   3° indien de abonnee een consument is, informatie over of een verwijzing naar de mogelijkheden en voorwaarden om een bedrag te betwisten, een afbetalingsregeling uit te werken of van tariefformule te veranderen;
   4° de naam en het telefoonnummer van zijn bevoegde dienst.
   De kosten voor het aanmaken en verzenden van het schriftelijk waarschuwingsbericht aan consumenten mogen niet hoger liggen dan 10 euro. De Koning kan, na advies van het Instituut, dat forfaitair bedrag aanpassen en de regels voor het waarschuwingsbericht verder preciseren.
   § 4. Indien de abonnee binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan het waarschuwingsbericht van de operator, geen geldige betwisting van het openstaande bedrag aan de operator kenbaar maakt en geen afbetalingsplan vraagt, mag de operator zijn dienst beperken tot een minimumdienst. Indien de abonnee een afbetalingsplan vraagt, mag de operator een minimumdienst voorstellen.
   Een minimumdienst in de zin van dit artikel is een dienstverlening waarbij de eindgebruiker op zijn minst nog over de mogelijkheid beschikt de nooddiensten op te bellen en toegang te krijgen tot het vast Internet aan een up- en downloadsnelheid, die even hoog is als de snelheid die de abonnee nog krijgt, wanneer zijn in zijn abonnement inbegrepen internetvolume is opgebruikt of, indien een dergelijke voortzetting van internettoegang niet voorzien is in zijn abonnementsformule, aan een upload- en downloadsnelheid gelijk aan of hoger dan 256 kilobit per seconde.
   § 5. Tijdens de minimumdienst mag de operator enkel de kosten aanrekenen die rechtstreeks verband houden met de ingestelde minimumdienst.
   Een mobiele operator kan zijn abonnee ook omzetten naar een formule met een voorafbetaalde kaart in plaats van een minimumdienst in te stellen.
   § 6. De ingebrekestelling die voorafgaat aan de volledige verbreking van de aansluiting bevat ten minste de volgende elementen :
   1° het nog verschuldigde bedrag [2 en de referenties van de openstaande schuld]2;
   2° de termijn waarover de betrokkene beschikt om zijn situatie in orde te brengen; deze termijn mag niet korter zijn dan de tijd die redelijkerwijze nodig is om een betaling uit te voeren en zich in regel te stellen met de betalingsvoorwaarden. De Koning kan, op advies van het Instituut, de precieze termijn bepalen die moet gegeven worden;
   3° de naam en het telefoonnummer van zijn bevoegde dienst.
   § 7. Indien de abonnee in overeenstemming met paragraaf 4 in minimumdienst werd geplaatst, hij binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan de ingebrekestelling, bedoeld in paragraaf 6, en hij geen geldige betwisting van het openstaande bedrag vermeld in die ingebrekestelling aan de operator kenbaar maakt, kan de operator de dienstverlening onderbreken.
   Iedere onderbreking van de eigen dienstverlening die een operator toepast als gevolg van een wanbetaling blijft, voor zover dat technisch mogelijk is, beperkt tot de betrokken dienst.
   § 8. In geval van een betwisting te goeder trouw van het aan de operator openstaande bedrag wordt de verleende dienst niet onderbroken of beperkt tot minimumdienst wanneer de abonnee het niet-betwiste bedrag correct betaalt aan de operator. Wanneer de klacht van een consument over het betwiste bedrag op de factuur gegrond wordt bevonden, dan betaalt de operator aan de consument integraal het betwiste bedrag terug.
   § 9. De paragrafen 3 tot en met 7 hoeven niet in acht genomen te worden :
   1° in geval van fraude;
   2° in geval van aanhoudend te laat of niet betaalde facturen, met name wanneer de abonnee binnen een periode van 12 maanden reeds het regime van minimumdienst heeft genoten of wanneer diens aansluiting binnen een periode van 12 maanden al eens werd verbroken;
   3° in geval van excessief gebruik, indien de reglementering of het in artikel 108 bedoelde contract ter voorkoming ervan alternatieve beschermingsmaatregelen heeft bepaald.
   § 10. De onderbreking van de dienstverlening of de instelling van de minimumdienst wegens wanbetaling is gratis.
   Het bedrag dat eventueel verschuldigd is voor de reactivering van de diensten na een onderbreking wegens wanbetaling mag niet meer bedragen dan 30 euro inclusief btw.
   § 11. Indien de operator de paragrafen 3 tot en met 10 niet naleeft, vervallen alle aan de abonnee aangerekende kosten en interesten en heeft de abonnee, in voorkomend geval, recht op een kosteloze reactivering van de dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 25, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 161, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 120.[1 Op verzoek [2 vervangen door de woorden "van de eindgebruiker blokkeren de operatoren van spraakcommunicatiediensten of van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten kosteloos de berichten via een betaalnummer, de communicatie via een soortgelijke toepassing of de uitgaande gesprekken van een specifiek type of naar]2 bepaalde categorieën nummers, volgens de regels die door de minister, na advies van het Instituut, worden vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 26, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 162, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 120/1. [1 Op verzoek van de eindgebruiker deactiveert de operator van een internettoegangsdienst of van een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst de mogelijkheid voor externe dienstenaanbieders om gebruik te maken van de factuur van de operator van de internettoegangsdienst of van de operator van de voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst om eindgebruikers hun producten of diensten in rekening te brengen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 163, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Onderafdeling 4. - Levering van extra faciliteiten.

  Art. 121.§ 1. De Koning stelt [1 , na advies van het Raadgevend Comité voor de telecommunicatie en het Instituut,]1 de voorwaarden vast volgens dewelke het Instituut, gebruikmakend van internationale en nationale standaarden of internationaal aanvaarde en gebruikte goede praktijken door internationale of nationale organisaties actief op het vlak van standaardisatie of harmonisatie in de elektronische-communicatiesector, van de operatoren die [1 [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatienetwerken of openbare telefoondiensten]1 exploiteren, kan eisen dat zij de eindgebruikers de volgende extra faciliteiten ter beschikking stellen :
  1° identificatie van de oproeplijn;
  2° toonkiezen.
  [3 De Koning, op voorstel van het Instituut of op eigen initiatief, na advies van het Instituut, kan van de operatoren verlangen dat zij identificatie van de oproepende lijn of van het sms-/mms-bericht kosteloos ter beschikking stellen.]3
  § 2. Het is mogelijk dat de Koning de beschikbaarstelling van de in § 1 bedoelde extra faciliteiten [1 op een deel van het grondgebied ]1 niet eist, indien Hij na advies van het Raadgevend Comité voor de telecommunicatie en het Instituut van oordeel is dat de toegang tot die extra faciliteiten toereikend is.
  [1 § 3. De operatoren stellen de gegevens en signalen beschikbaar om het aanbieden van de in paragraaf 1 bedoelde faciliteiten op het grondgebied of een deel ervan mogelijk te maken en, voor zover technisch haalbaar, om het aanbod van deze faciliteiten over de grenzen van de lidstaten te vergemakkelijken.]1
  [3 § 4. Het is verboden de identificatie van de oproepende lijn of de afzender in geval van een sms-/mms-bericht te veranderen met de intentie de opgeroepene of de ontvanger van dit sms-/mms-bericht schade toe te brengen of te bedriegen.
   De identificatie van de oproepende lijn of van de afzender in geval van een sms-/mms-bericht, die bij een nummergebaseerde elektronische communicatie wordt geleverd moet:
   1° ongewijzigd worden doorgegeven aan de opgeroepene of de ontvanger in geval van een sms-/mms-bericht;
   2° een geldig telefoonnummer bevatten dat de oproepende verbinding of persoon of de afzender in geval van een sms-/mms-bericht op unieke wijze identificeert.
   § 5. Het Instituut bepaalt de nadere regels inzake de presentatie, het formaat en het doorgeven van de identificatie van de oproepende lijn of van de afzender in geval van een sms-/mms-bericht aan de aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten betrokken in het afwikkelen van nummergebaseerde elektronische communicatie met als doel een zo hoog mogelijke betrouwbaarheid.
   Voor oproepen of sms-/mms-berichten die buiten het Belgische grondgebied vertrekken moet het Instituut, indien het telefoonnummer niet betrouwbaar wordt geacht, maatregelen opleggen aan de operatoren van elektronische-communicatienetwerken en -diensten via een besluit en dit zover technisch haalbaar om de opgeroepene of ontvanger in geval van een sms-/mms-bericht hiervan te informeren of de presentatie van het telefoonnummer te verhinderen.
   § 6. Het Instituut bepaalt welke telefoonnummers nooit mogen worden getoond als identificatie van de oproepende lijn of afzender in geval van een sms-/mms-bericht.]3
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 86, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 164, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 121/1.[3 § 1.]3 [1 Binnen een termijn van vier maanden na de inwerkingtreding van dit artikel leggen de aanbieders van een internettoegangsdienst een gedragscode voor aan het Instituut, die bepalingen bevat die minstens voldoen aan de volgende vereisten :
   1° wanneer een eindgebruiker een einde maakt aan zijn overeenkomst met een aanbieder van een internettoegangsdienst betreffende zijn internettoegangsdienst en deze overeenkomst de mogelijkheid bood om e-mailadressen aan te maken gebaseerd op de handelsnaam en/of de merken waarmee deze internettoegangsdienst wordt gecommercialiseerd, dan kan de eindgebruiker, op zijn verzoek, van de aanbieder van de internettoegangsdienst die hij verlaat gedurende minstens [2 achttien maanden]2 volgend op de beëindiging van de overeenkomst, naar keuze van de aanbieder, één van de twee volgende faciliteiten verkrijgen :
   a) de instelling van een automatisch onderscheppingmechanisme, dat elektronische post die toekomt op het of de aangemaakte e-mailadressen doorstuurt naar een nieuw door de eindgebruiker te kiezen e-mailadres;
   b) een toegang tot de elektronische post die toekomt op het of de aangemaakte e-mailadressen;
   2° wanneer een eindgebruiker een einde maakt aan zijn overeenkomst met een aanbieder van een internettoegangsdienst en deze overeenkomst webruimte aan de eindgebruiker ter beschikking stelde, dan kan de eindgebruiker, op zijn verzoek, van de internetdienstverlener die hij verlaat verkrijgen dat deze gedurende minstens zes maanden volgend op de beëindiging van de overeenkomst toelaat dat de website(s) van de eindgebruiker bereikbaar blijft (blijven), zelfs als de eindgebruiker geen gebruik meer kan maken van de ter beschikking gestelde webruimte via de hierbij horende URL;
   3° de instelling van de onder 1° en 2° bedoelde faciliteiten kan op een eenvoudige wijze door de eindgebruiker verkregen worden tot de dag van de beëindiging van de internettoegangsdienst;
   4° de instelling van de onder 1° en 2° bedoelde faciliteiten is gratis voor de eindgebruiker;
   5° wanneer een eindgebruiker de wens uitdrukt zijn onder 1° bedoelde overeenkomst te beëindigen, wordt de eindgebruiker in kennis gesteld van de in dit artikel bedoelde faciliteiten.]1
  [3 § 2. Wanneer de faciliteiten waarvan sprake in paragraaf 1, 1°, ten einde lopen, staat de aanbieder van die faciliteiten aan de eindgebruiker toe om deze faciliteiten, op uitdrukkelijke verzoek van de eindgebruiker, te behouden ook na de minimale periode die in aanmerking is genomen in de gedragscode.
   De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, het maximumbedrag van de vergoeding van de aanbieder van deze faciliteit in geval van verlenging ervan.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-04-06/33, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 16-06-2010>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 32, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 165, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 121/2.[1 Het Instituut beoordeelt, na een openbare consultatie, of de gedragscode voldoet aan de in artikel 121/1 bedoelde vereisten.
   Indien het Instituut van oordeel is dat de gedragscode voldoet aan de vereisten van het eerste lid, publiceren de aanbieders van een internettoegangsdienst de gedragscode op een door het Instituut voorgeschreven wijze.
   De gedragscode treedt in werking ten laatste 10 maanden na de publicatie van dit artikel in het Belgisch Staatsblad.
   Indien er geen gedragscode aan het Instituut wordt voorgelegd of indien het Instituut van oordeel is dat de gedragscode niet voldoet aan de in art. 121/1 bedoelde vereisten, bepaalt de Minister, op voorstel van het Instituut, de regels voor het aanbieden van de faciliteiten overeenkomstig de in artikel 121/1 bedoelde vereisten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-04-06/33, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 16-06-2010>

  Art. 121/3.Minstens eenmaal per jaar wordt op het samenvattende deel van de factuur van een aanbieder van een internettoegangsdienst uitdrukkelijk en goed leesbaar melding gemaakt van de toepasselijke faciliteit(en), aangeboden krachtens, naar gelang het geval, de gedragscode, bedoeld in artikel 121/1, of het besluit, bedoeld in artikel 121/2, alsook de manier waarop deze faciliteiten kunnen aangevraagd worden.
   De Minister kan, na advies van het BIPT, hiervoor de nadere regels vastleggen.
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-04-06/33, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 16-06-2011>

  Onderafdeling 5. - [1 Maatregelen voor eindgebruikers met een handicap.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 87, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 121/4.[1 § 1. Het Instituut kan maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat eindgebruikers met een handicap :
   1° een toegang kunnen hebben tot [2 voor het publiek beschikbare]2 elektronische-communicatiediensten die gelijkwaardig zijn aan die van de meerderheid van de eindgebruikers, dit wil zeggen aangepast aan hun handicap;
   2° profiteren van de keuze tussen operatoren en diensten die ter beschikking staan van de meerderheid van de eindgebruikers.
   § 2. Het Instituut neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang voor eindgebruikers met een handicap tot nooddiensten gelijkwaardig is aan die van andere eindgebruikers dankzij aan hun handicap aangepaste technische middelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 87, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Onderafdeling 6. [1 - Regels betreffende gebundelde aanbiedingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 166, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 121/5. [1 § 1. Indien aan een consument aangeboden gebundelde aanbiedingen of gebundelde aanbiedingen van diensten en eindapparatuur ten minste een internettoegangsdienst of een voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst omvat, zijn de artikelen 108, § 2, tot 111, alsmede de artikelen 111/2 tot 111/4 en 113, van toepassing op alle elementen van de gebundelde aanbieding, ook, mutatis mutandis, op de elementen die anders niet onder die bepalingen vallen.
   Een abonnement op aanvullende diensten of eindapparatuur die door dezelfde operator van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten worden verstrekt of verspreid, leidt niet tot de verlenging van de oorspronkelijke looptijd van het bestaande contract waaraan die diensten of eindapparatuur worden toegevoegd, tenzij de consument uitdrukkelijk iets anders overeenkomt wanneer hij een abonnement neemt op de aanvullende diensten of eindapparatuur.
   § 2. Paragraaf 1 geldt ook voor eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, micro-organisaties zonder winstoogmerk of kleine organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er op het ogenblik van de contractsluiting of het nemen van de aanvullende diensten of eindapparatuur expliciet en vrij mee hebben ingestemd dat een recht toegekend door een artikel vermeld in paragraaf 1 niet of slechts gedeeltelijk van toepassing is.
   § 3. Indien de consument op grond van andere wetgeving of zijn contract het recht heeft enig onderdeel van de gebundelde aanbieding zoals bedoeld in paragraaf 1, vóór het einde van de overeengekomen contracttermijn op te zeggen vanwege non-conformiteit met de overeenkomst of leveringsverzuim, dan heeft de consument het recht om het contract ten aanzien van alle elementen van de bundel te beëindigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 167, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Onderafdeling 7. [1 - Diverse bepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 168, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 121/6. [1 Met uitzondering van artikel 121/7, is deze afdeling niet van toepassing op micro-ondernemingen die nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten verstrekken, tenzij de micro-onderneming tevens andere elektronische-communicatiediensten verstrekt.
   De micro-onderneming die geniet van de vrijstelling bedoeld in het eerste lid stelt de eindgebruikers vóór het sluiten van het contract in kennis van deze vrijstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 169, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 121/7. [1 Operatoren van openbare elektronische-communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten mogen geen verschillende eisen of algemene voorwaarden voor toegang tot of gebruik van netwerken of diensten toepassen op eindgebruikers om redenen die verband houden met de nationaliteit, de verblijfplaats of plaats van vestiging van de eindgebruikers, tenzij de operator bewijst dat die verschillende behandeling objectief gerechtvaardigd is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 170, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  

  Art. 121/8. [1 § 1. Zonder kennis te nemen van de inhoud van de communicatie, treffen de operatoren de gepaste, evenredige, preventieve en curatieve maatregelen, rekening houdende met de meest recente technische mogelijkheden, om fraude en kwaadwillig gebruik op hun netwerken en diensten op te sporen en om te vermijden dat de eindgebruikers schade lijden of lastiggevallen worden.
   De Koning kan de door de operatoren krachtens het eerste lid te treffen maatregelen preciseren.
   Het Instituut is bevoegd om bindende instructies te geven, met inbegrip van instructies betreffende de uitvoeringstermijnen, met het oog op de toepassing van deze paragraaf.
   § 2. Wanneer dat gerechtvaardigd is ten aanzien van de ernst van de omstandigheden, die per geval onderzocht moeten worden, kunnen de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde gepaste maatregelen met name het volgende omvatten:
   - maatregelen op netwerkniveau, zoals de blokkering van nummers, diensten, URL's, domeinnamen, IP-adressen of elk ander element ter identificatie van de elektronische communicatie;
   - maatregelen op het niveau van de eindgebruiker, zoals de volledige of gedeeltelijke deactivering van bepaalde diensten of apparatuur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Afdeling 2. - Geheimhouding van de communicatie, verwerking van de gegevens en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

  Art. 122.§ 1. De operatoren verwijderen de verkeersgegevens met betrekking tot abonnees of eindgebruikers uit hun verkeersgegevens of maken deze gegevens anoniem, zodra zij niet langer nodig zijn voor de transmissie van de communicatie.
  [4 ...]4
  § 2. [4 In afwijking van paragraaf 1 en met als enig doel de facturering van abonnees of het doen van interconnectiebetalingen, mogen de operatoren de daartoe noodzakelijke verkeersgegevens bewaren en verwerken.]4
  Onverminderd de toepassing [4 van de AVG en van de wet van 30 juli 2018]4 stelt de operator de abonnee of, in voorkomend geval, de eindgebruiker waarop de gegevens betrekking hebben, voorafgaand aan de verwerking in kennis van :
  1° de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt;
  2° de precieze doeleinden van de verwerking;
  3° de duur van de verwerking.
  De verwerking van de gegevens [4 bedoeld]4 in het eerste lid, is slechts toegestaan tot het einde van de periode van de betwisting van de factuur of tot het einde van de periode waarin de betaling gerechtelijk kan worden afgedwongen.
  § 3. In afwijking van § 1 en met als enig doel de marketing te verzorgen van de eigen elektronische-communicatiediensten [3 het gebruikspatroon bedoeld in artikel 110, § 4, eerste lid, artikel 110/1 en artikel 111, § 3, tweede lid, op te stellen,]3 of diensten met verkeersgegevens of locatiegegevens te leveren, mogen de operatoren de in § 1 bedoelde gegevens slechts verwerken onder de volgende voorwaarden :
  1° De operator stelt de abonnee of, in voorkomend geval, de eindgebruiker waarop de gegevens betrekking hebben, voorafgaand aan het verkrijgen van diens toestemming voor de verwerking, in kennis van :
  a) de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt;
  b) de precieze doeleinden van de verwerking;
  c) de duur van verwerking.
  2° De abonnee of, in voorkomend geval, de eindgebruiker, heeft voorafgaand aan de verwerking zijn toestemming gegeven voor de verwerking.
  Onder toestemming voor de verwerking in de zin van dit artikel wordt verstaan [4 de toestemming in de zin van artikel 4, 11), van de AVG]4.
  3° De betrokken operator biedt zijn abonnees of eindgebruikers gratis de mogelijkheid om [4 makkelijk en te allen tijde]4 de gegeven toestemming in te trekken.
  4° De verwerking van de betrokken gegevens blijft beperkt tot de handelingen en de duur die nodig zijn voor de levering van de betrokken dienst met verkeersgegevens of locatiegegevens [3 voor het opstellen van het gebruikspatroon bedoeld in artikel 110, § 4, eerste lid, artikel 110/1 en artikel 111, § 3, tweede lid,]3 of voor de marketingactie in kwestie.
  Deze voorwaarden zijn van toepassing onverminderd de bijkomende voorwaarden die voortvloeien uit de toepassing [4 van de AVG en van de wet van 30 juli 2018]4.
  § 4. [4 In afwijking van paragraaf 1, teneinde de gepaste maatregelen bedoeld in artikel 121/8, § 1, te kunnen nemen en om fraude of kwaadwillig gebruik van het netwerk of de dienst te kunnen vaststellen of om de dader en de herkomst ervan te kunnen identificeren, en voor zover hij deze verwerkt of genereert in het kader van de verstrekking van dat netwerk of van die dienst:
   1° bewaart de operator, in het kader van de verstrekking van een interpersoonlijke communicatiedienst en gedurende vier maanden vanaf de datum van de communicatie, de daartoe noodzakelijke verkeersgegevens onder de volgende verkeersgegevens:
   - de identifier van de bron van de communicatie;
   - de identifier van de bestemming van de communicatie;
   - de precieze datums en tijdstippen van het begin en het einde van de communicatie;
   - de locatie van de eindapparatuur van de communicerende partijen bij de aanvang en bij het einde van de communicatie;
   2° bewaart de operator gedurende twaalf maanden vanaf de datum van de communicatie de volgende verkeersgegevens betreffende de binnenkomende communicatie in het kader van de verstrekking van interpersoonlijke communicatiediensten, teneinde de persoon die de communicatie doet, te identificeren:
   - het telefoonnummer aan de bron van de binnenkomende communicatie, of;
   - het IP-adres dat werd gebruikt om de binnenkomende communicatie te versturen, het tijdstempel en de gebruikte poort, en;
   - de precieze datums en tijdstippen van begin en einde van de binnenkomende communicatie;
   3° bewaart de operator de in 1° bedoelde gegevens die betrekking hebben op een specifieke geïdentificeerde fraude of een specifiek geïdentificeerd kwaadwillig gebruik van het netwerk gedurende de periode die nodig is voor de analyse en het verhelpen ervan, in voorkomend geval langer dan de termijn van vier maanden bedoeld in 1° ;
   4° bewaart de operator de verkeersgegevens bedoeld in 2° en met betrekking tot een specifiek kwaadwillig gebruik van het netwerk gedurende de periode die nodig is voor de verwerking van dit kwaadwillig gebruik, in voorkomend geval langer dan de termijn van twaalf maanden bedoeld in 2° ;
   5° verwerkt de operator de noodzakelijke verkeersgegevens voor deze doeleinden, met inbegrip van de gegevens bedoeld in paragraaf 2 indien nodig.
   In afwijking van paragraaf 1, teneinde de gepaste maatregelen bedoeld in artikel 121/8, § 1, te kunnen nemen, om fraude of kwaadwillig gebruik van het netwerk of de dienst te kunnen vaststellen of om de dader en de herkomst ervan te kunnen identificeren, mag de operator andere gegevens dan deze bedoeld in het eerste lid bewaren en verwerken, die voor deze doeleinden nodig worden geacht.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Instituut en van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de verkeersgegevens waarvan de bewaring als noodzakelijk moet worden beschouwd voor het nastreven van de in deze paragraaf bedoelde doeleinden, preciseren en uitbreiden.
   In geval van vermeende fraude of van vermeend kwaadwillig gebruik, kunnen de operatoren aan de bevoegde autoriteiten alle wettelijk bewaarde gegevens in verband met de vermeende fraude of het vermeende kwaadwillig gebruik doorsturen.]4
  [4 § 4/1. In afwijking van paragraaf 1 mogen de operatoren die verkeersgegevens bewaren en verwerken die nodig zijn om de veiligheid en correcte werking van hun elektronische-communicatienetwerken en -diensten te garanderen, en in het bijzonder om een mogelijke of werkelijke aanslag op die veiligheid op te sporen en te analyseren, inclusief om de oorsprong van die aanslag te identificeren.
   De operatoren mogen deze bewaren voor een duur van twaalf maanden vanaf de datum van de communicatie.
   De operatoren mogen de in het eerste lid bedoelde gegevens met betrekking tot een specifieke schending van de veiligheid van het netwerk bewaren gedurende de periode die nodig is om deze te behandelen, in voorkomend geval langer dan de termijn van twaalf maanden bedoeld in het tweede lid.
   In geval van schending van de veiligheid van hun elektronische-communicatienetwerken en -diensten, kunnen de operatoren aan de bevoegde autoriteiten alle wettelijk bewaarde gegevens in verband met de schending van de veiligheid van hun elektronische-communicatienetwerken en -diensten doorsturen.]4
  [4 § 4/2. In afwijking van paragraaf 1 bewaren en verwerken de operatoren de verkeersgegevens die nodig zijn om te voldoen aan een verplichting opgelegd krachtens een formele wettelijke norm, voor de daartoe benodigde duur.]4
  § 5. [4 De gegevens vermeld in dit artikel mogen alleen worden verwerkt door personen die in opdracht van de operator belast zijn met de facturering of het beheer van het verkeer, de behandeling van verzoeken om inlichtingen van abonnees, de bestrijding van fraude of het kwaadwillig gebruik van het netwerk, de veiligheid van het netwerk, de naleving van zijn wettelijke verplichtingen, de marketing van de eigen elektronische-communicatiediensten of de levering van diensten die gebruik maken van verkeersgegevens of locatiegegevens en door de leden van zijn Coördinatiecel bedoeld in artikel 127/3.]4
  § 6. [4 Het Instituut, de Ombudsdienst voor telecommunicatie]4, de [2 Belgische Mededingingsautoriteit]2, de rechtscolleges van de rechterlijke orde en de Raad van State kunnen in het kader van hun bevoegdheden in kennis worden gesteld van de relevante verkeers- en rekeninggegevens met het oog op het beslechten van geschillen, waaronder geschillen met betrekking tot interconnectie en facturering.
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2013-04-03/18, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 06-09-2013 (KB 2013-08-30/14, art. 1)>
  (3)<W 2014-03-27/35, art. 33, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (4)<W 2022-07-20/14, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 123.§ 1. [3 Onverminderd de toepassing van de AVG en van de wet van 30 juli 2018 mogen de operatoren van mobiele netwerken andere locatiegegevens dan verkeersgegevens die betrekking hebben op een abonnee of een eindgebruiker slechts bewaren en verwerken in de volgende gevallen:
   1° wanneer dat noodzakelijk is voor de goede werking en de veiligheid van het netwerk of van de dienst, waarbij de gegevens worden bewaard gedurende maximaal twaalf maanden vanaf de datum van de communicatie, tenzij in geval van een specifieke schending van de veiligheid van het netwerk waarvoor de gegevens in kwestie langer dienen te worden bewaard dan deze periode;
   2° wanneer dat noodzakelijk is om fraude of kwaadwillig gebruik van het netwerk op te sporen of te analyseren, waarbij de gegevens worden bewaard gedurende maximaal vier maanden vanaf de datum van de communicatie, tenzij in geval van specifieke fraude of specifiek kwaadwillig gebruik waarvoor de gegevens in kwestie langer dienen te worden bewaard dan deze periode;
   3° wanneer de gegevens anoniem gemaakt zijn;
   4° wanneer de verwerking past in het kader van de levering van een dienst die gebruik maakt van verkeersgegevens of locatiegegevens;
   5° wanneer de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een verplichting opgelegd krachtens een formele wettelijke norm.]3
  § 2. De verwerking in het kader van de levering van een dienst gebaseerd op verkeersgegevens of locatiegegevens is onderworpen aan de volgende voorwaarden :
  1° De operator stelt de abonnee of, in voorkomend geval, de eindgebruiker waarop de gegevens betrekking hebben, voorafgaand aan het verkrijgen van diens toestemming voor de verwerking in kennis van :
  a) de soorten locatiegegevens die worden verwerkt;
  b) de precieze doeleinden van de verwerking;
  c) de duur van de verwerking;
  d) de eventuele derden waaraan deze gegevens zullen worden doorgegeven;
  e) de mogelijkheid om te allen tijde de gegeven toestemming voor de verwerking definitief of tijdelijk in te trekken.
  2° De abonnee of, in voorkomend geval, de eindgebruiker, heeft voorafgaand aan de verwerking zijn toestemming gegeven voor de verwerking.
  Onder toestemming voor de verwerking in de zin van dit artikel wordt verstaan [3 de toestemming in de zin van artikel 4, 11), van de AVG]3.
  3° De verwerking van de betrokken gegevens blijft beperkt tot de handelingen en de duur die nodig zijn voor de levering van de betrokken dienst met verkeersgegevens of locatiegegevens.
  4° De betrokken operator biedt zijn abonnees of eindgebruikers gratis de mogelijkheid om te allen tijde op eenvoudige wijze de gegeven toestemming, definitief of tijdelijk, in te trekken.
  § 4. [3 De gegevens vermeld in dit artikel mogen alleen worden verwerkt door personen die werkzaam zijn in opdracht van de operator of de derde die de dienst die gebruik maakt van verkeersgegevens of locatiegegevens levert, of door de Coördinatiecel van de operator bedoeld in artikel 127/3.]3
  De verwerking is beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de betrokken dienst met verkeersgegevens of locatiegegevens aan te kunnen bieden.
  § 5. [2 In geval van een noodcommunicatie]2 naar de beheercentrales van [1 de nooddiensten die ter plaatse hulp bieden]1, heffen de operatoren in zoverre dit technisch mogelijk is, [1 met als doel de [2 behandeling van de noodcommunicatie]2 door de betrokken beheercentrales mogelijk te maken]1, de tijdelijke weigering of het ontbreken van toestemming van de abonnee of de eindgebruiker betreffende de verwerking van lokalisatiegegevens per afzonderlijke, oproepende lijn, op.
  Die opheffing is gratis.] <W 2007-04-25/38, art. 185, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 27, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 171, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2022-07-20/14, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 124. Indien men daartoe geen toestemming heeft gekregen van alle andere, direct of indirect betrokken personen, mag niemand :
  1° met opzet kennis nemen van het bestaan van informatie van alle aard die via elektronische weg is verstuurd en die niet persoonlijk voor hem bestemd is;
  2° met opzet de personen identificeren die bij de overzending van de informatie en de inhoud ervan betrokken zijn;
  3° onverminderd de toepassing van de artikel en 122 en 123, met opzet kennis nemen van gegevens inzake elektronische communicatie en met betrekking tot een andere persoon;
  4° de informatie, identificatie of gegevens die met of zonder opzet werden verkregen, wijzigen, schrappen, kenbaar maken, opslaan of er enig gebruik van maken.

  Art. 125.§ 1. De bepalingen van artikel 124 van deze wet en de artikel en 259bis en 314bis van het Strafwetboek zijn niet van toepassing :
  1° wanneer de wet het stellen van de bedoelde handelingen toestaat of oplegt;
  2° wanneer de bedoelde handelingen worden gesteld met als enig doel de goede werking van het netwerk na te gaan en de goede uitvoering van een elektronische-communicatiedienst te garanderen;
  3° wanneer de handelingen worden gesteld om de interventie van hulp- en nooddiensten mogelijk te maken die antwoorden op aan hen gerichte verzoeken om hulp;
  4° wanneer de handelingen door het Instituut worden gesteld [1 op bevel van de onderzoeksrechter [2 , van de procureur des Konings, op verzoek van het diensthoofd bedoeld in artikel 3, 8°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst,]2 [4 van de officier van gerechtelijke politie van de cel Vermiste Personen van de federale politie in het kader van zijn opdrachten]4 en/of]1 in het kader van zijn algemene opdracht inzake toezicht en controle;
  5° wanneer de handelingen door de ombudsdienst voor telecommunicatie of op zijn verzoek worden gesteld in het kader van zijn wettelijke onderzoeksopdrachten [1 en niet het afluisteren van communicaties betreffen]1;
  [1 5° /1 : wanneer de handelingen worden uitgevoerd door de ambtenaren die zijn gemachtigd door de minister die de economie onder zijn bevoegdheden heeft, in het kader van hun wettelijke bevoegdheden tot opsporing en niet het afluisteren van communicaties betreffen;
   5° /2 [4 ...]4]1
  6° wanneer de handelingen worden gesteld met als enig doel de eindgebruiker diensten aan te bieden die erin bestaan het ontvangen van ongewenste elektronische communicatie te verhinderen, mits hiertoe de nodige toestemming werd verkregen van de eindgebruiker;
  [4 7° wanneer de handelingen worden gesteld door operatoren met als enig doel het bestrijden van fraude gepleegd door middel van berichten die gebruik maken van telefoonnummers zoals sms en mms en onder de volgende voorwaarden:
   a) de handelingen blijven beperkt tot het machinaal onderzoeken van de berichten om fraude vast te stellen; een menselijke tussenkomst is uitsluitend toegestaan om de goede werking van de computeralgoritmes te controleren;
   b) de operatoren zijn transparant tegenover de eindgebruikers zodat voor hen duidelijk is dat berichten machinaal kunnen worden onderzocht in het kader van fraudebestrijding;
   c) de betrokken gegevens mogen alleen worden verwerkt door personen die in opdracht van de operator belast zijn met de fraude-bestrijding;
   d) de verwerking van de betrokken gegevens blijft beperkt tot de handelingen en de duur die nodig zijn voor de fraudebestrijding of tot het einde van de periode waarin een gerechtelijke betwisting mogelijk is.]4
  [4 Indien het in het eerste lid, 7°, a), bedoelde onderzoek fraude aantoont, nemen operatoren concrete maatregelen om de fraude te bestrijden, zoals het blokkeren van de berichten of in de berichten het vervangen van URL's die doorverwijzen naar een frauduleuze website door een waarschuwingsboodschap of een URL met waarschuwingsboodschap.
   Voor 1 februari bezorgen de operatoren het Instituut een jaarlijks verslag waarin minstens aan bod komen de maatregelen die zij het afgelopen jaar genomen hebben om fraude te bestrijden, de effectiviteit ervan alsook de evoluties inzake fraude.]4
  § 2. [5 ...]5
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 88, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 34, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2016-05-29/03, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 28-07-2016, (NOTA : bij arrest nr. 57/2021 van 22-04-2021 (2021-04-22/20, B.St. 28-06-2021, p. 65587), heeft het Grondwettelijk Hof de opheffing van § 2 van dit artikel vernietigd) >
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 172, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (5)<W 2022-07-20/14, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 126.[1 § 1. Onverminderd de AVG en de wet van 30 juli 2018, bewaren de operatoren die aan de eindgebruikers elektronische-communicatiediensten aanbieden, alsook de operatoren die de onderliggende elektronische-communicatienetwerken aanbieden waarmee deze diensten verstrekt kunnen worden, de volgende gegevens, voor zover ze die verwerken of genereren in het kader van de verstrekking van die netwerken of diensten:
   1° het Rijksregisternummer of een equivalent nummer, de naam en voornaam van de eindgebruiker die een natuurlijke persoon is of de naam van de abonnee die een rechtspersoon is;
   2° de eventuele alias gekozen door de eindgebruiker bij de inschrijving op of de activering van de dienst;
   3° de contactgegevens van de abonnee die verstrekt zijn bij de inschrijving op de dienst, met name zijn telefoonnummer, zijn e-mailadres en zijn postadres;
   4° de datum en het tijdstip van inschrijving op de dienst en van de activering van de dienst en de elementen aan de hand waarvan de plaats kan bepaald worden waarvandaan die inschrijving en die activering zijn uitgevoerd, met name:
   - het fysieke adres van het verkooppunt waar de inschrijving of activering heeft plaatsgevonden, of;
   - het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt dat gediend heeft voor de inschrijving of de activering, of;
   - het IP-adres dat gediend heeft voor de inschrijving of de activering, alsook de bronpoort van de verbinding en het tijdstempel, of;
   - in het kader van een mobiel telefoonnetwerk, de geografische locatie van de eindapparatuur die de inschrijving of de activering aan de hand van een telefoonnummer mogelijk heeft gemaakt;
   5° het fysieke leveringsadres van de dienst;
   6° het facturatieadres van de dienst en de gegevens betreffende de betalingswijze en het betaalmiddel, het tijdstip van de betalingen en de referentie van de betalingstransactie in geval van onlinebetaling;
   7° de hoofddienst en de aanvullende diensten die de abonnee kan gebruiken;
   8° de datum vanaf wanneer die diensten gebruikt kunnen worden, de datum van het eerste gebruik van die diensten en de datum van beëindiging van die diensten;
   9° in geval van overdracht van de identifier van de abonnee, zoals zijn telefoonnummer, de identiteit van de operator die de identifier overdraagt en de identiteit van de operator naar wie de identifier wordt overgedragen en de datum waarop de overdracht wordt uitgevoerd;
   10° het toegewezen telefoonnummer;
   11° het voornaamste e-mailadres en de e-mailadressen die als alias gebruikt worden;
   12° de internationale identiteit van de mobiele abonnee, "International Mobile Subscriber Identity", afgekort "IMSI";
   13° de permanente identifier van het abonnement, "Subscription Permanent Identifier", afgekort "SUPI";
   14° de verdoken identifier van het abonnement, "Subscription Concealed Identifier", afgekort "SUCI";
   15° het IP-adres aan de bron van de verbinding, het tijdstempel van de toewijzing alsook, in geval van gedeeld gebruik van een IP-adres van de eindgebruiker, de poorten die daaraan zijn toegewezen;
   16° de identifier van de eindapparatuur van de eindgebruiker, of indien de operator dit niet verwerkt of genereert, de identifier van de apparatuur die zich het dichtste bij die eindapparatuur bevindt, met name:
   - de internationale identiteit van de mobiele apparatuur, "International Mobile Equipment Identity", afgekort "IMEI";
   - de permanente identifier van de apparatuur, "Permanent Equipment Identifier", afgekort "PEI";
   - het adres van de controller van de toegang tot het netwerk, "Media Access Control address", afgekort "MAC";
   17° de andere identifiers met betrekking tot de eindgebruiker, tot de eindapparatuur of tot de apparatuur het dichtst bij die eindapparatuur, die uit de technologische evolutie resulteren en die door de Koning bepaald worden, op voorwaarde dat dit besluit bij wet wordt bekrachtigd binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit.
   De operatoren hoeven de MAC-adressen bedoeld in het eerste lid, 16°, derde streepje, niet te bewaren voor de elektronische-communicatiediensten die ze enkel aan ondernemingen of rechtspersonen aanbieden.
   Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid, 17°, slaat niet op de inhoud van de elektronische communicatie, noch op de elektronische-communicatiemetagegevens die informatie geven over de geadresseerde van de communicatie, zoals het IP-adres van de geadresseerde van de communicatie, of over de locatie van de eindapparatuur.
   De Koning:
   1° kan de gegevens bedoeld in het eerste lid preciseren;
   2° bepaalt de vereisten inzake nauwkeurigheid en betrouwbaarheid waaraan deze gegevens moeten beantwoorden.
   § 2. De operatoren bewaren de in paragraaf 1, eerste lid, 1° tot 14°, bedoelde gegevens tot zolang de elektronische-communicatiedienst gebruikt wordt en tot twaalf maanden na het einde van de dienst.
   De operatoren bewaren de in paragraaf 1, eerste lid, 15° en 16°, bedoelde gegevens gedurende een periode van twaalf maanden na het einde van de sessie.
   In afwijking van het tweede lid wordt de bewaringstermijn van de in paragraaf 1, eerste lid, 16°, derde streepje, bedoelde gegevens, teruggebracht tot zes maanden na het einde van de sessie indien de operator een ander gegeven zoals bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 16°, bewaart.
   De operatoren bewaren de gegevens bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 17°, gedurende de door de Koning bepaalde periode. Die periode mag niet langer zijn dan de in het eerste lid bedoelde bewaringstermijn.
   Het koninklijk besluit bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 17°, en vierde lid, en in paragraaf 2, vierde lid, wordt voorgesteld door de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Defensie en de minister, maakt het voorwerp uit van een advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van het Instituut en daarover wordt beraadslaagd in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-20/14, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 126/1.[1 § 1. Onverminderd de AVG en de wet van 30 juli 2018, bewaren de operatoren die aan de eindgebruikers elektronische- communicatiediensten aanbieden, alsook de operatoren die onderliggende en elektronische-communicatienetwerken aanbieden, de in artikel 126/2, § 2, bedoelde gegevens voor de geografische zones bedoeld in artikel 126/3, gedurende twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van de communicatie, tenzij een andere termijn bepaald is in artikel 126/3.
   Elke operator bewaart de gegevens die door hem gegenereerd of verwerkt zijn in het kader van de verstrekking van de betrokken van de verstrekking van de betrokken elektronische-communicatiediensten en -netwerken.
   Deze gegevens worden bewaard ten behoeve van de vrijwaring van de nationale veiligheid, de strijd tegen zware criminaliteit, de preventie van ernstige dreigingen van de openbare veiligheid, en de bescherming van de vitale belangen van een natuurlijke persoon.
   § 2. De elektronische-communicatiemetagegevens, met inbegrip van de metagegevens voor de oproeppogingen zonder resultaat, waarop de in paragraaf 1 bedoelde bewaarplicht van toepassing is, worden opgesomd in artikel 126/2, § 2.
   § 3. De operatoren bewaren de verkeersgegevens voor iedere communicatie of alle oproeppogingen zonder resultaat die vanuit of naar een geografisch gebied als bedoeld in artikel 126/3 worden gevoerd.
   Indien de operator, als gevolg van de door hem gebruikte technologie, niet in staat is de eindapparatuur die betrokken is bij de communicatie, met inbegrip van de oproeppoging zonder resultaat, nauwkeuriger te lokaliseren dan de lokalisatie ervan op het nationale grondgebied, bewaart de operator de in artikel 126/2, § 2, bedoelde gegevens gedurende de kortste overeenkomstig dit artikel en artikel 126/3 bepaalde termijn, op voorwaarde dat overeenkomstig dit artikel en artikel 126/3 het gehele nationale grondgebied gedekt is door een bewaarplicht. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, bewaart de operator op wie dit lid van toepassing is deze gegevens niet.
   Wanneer de eindgebruiker zich tijdens een elektronische communicatie verplaatst, bewaart de operator de verkeersgegevens voor zover de eindgebruiker zich op een bepaald moment van de communicatie bevindt in een zone bedoeld in artikel 126/3.
   De operatoren bewaren de gegevens met betrekking tot de verbinding van de eindapparatuur met het netwerk en met de dienst en met betrekking tot de plaats van die apparatuur, inclusief het netwerkaansluitpunt, die opgesomd zijn in artikel 126/2, § 2, wanneer die apparatuur zich bevindt in een in artikel 126/3 bedoelde zone.
   Om te bepalen of eindapparatuur zich in een geografische zone als bedoeld in artikel 126/3 bevindt, maken de operatoren gebruik van de meest betrouwbare en nauwkeurige gegevens als mogelijk is. Zij maken hiervoor, indien beschikbaar, gebruik van de satellietlocatie van eindapparatuur.
   Indien de door de operator gebruikte technologie niet toelaat de bewaring van gegevens te beperken tot een in artikel 126/3 bedoelde zone, bewaart hij de gegevens die nodig zijn om de hele betrokken zone te bestrijken en beperkt hij de bewaring van gegevens buiten die zone tot wat strikt noodzakelijk is in het licht van de technische mogelijkheden.
   Wanneer een aggregatiepunt van de operator, zoals een antenne, verschillende in artikel 126/3 bedoelde geografische zones dekt die onderworpen zijn aan een verschillende bewaringstermijn, bewaart de operator de gegevens voor dat aggregatiepunt gedurende de kortste bewaringstermijn.
   Wanneer op grond van dit artikel en van artikel 126/3 verschillende bewaringstermijnen van toepassing zijn op dezelfde gegevens, bewaren de operatoren de gegevens gedurende de kortste termijn.
   § 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Defensie, en van de minister, na raadpleging van de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens en van het Instituut, het volgende bepalen:
   - de technische parameters en gegevens die de operatoren gebruiken om de gegevensopslag te beperken tot de in artikel 126/3 bedoelde zones;
   - de lijst van de verschillende autoriteiten die bevoegd zijn voor de in artikel 126/3, §§ 2 tot 5, bedoelde aangelegenheden;
   - de nadere regels voor de mededeling van informatie door de bevoegde autoriteiten aan de door de Koning aangewezen dienst, de nadere regels voor de mededeling van informatie door deze dienst aan de betrokken operatoren en de termijn waarbinnen de operatoren jaarlijks de in paragraaf 1 bedoelde bewaring ten uitvoer leggen;
   - in voorkomend geval, de bijkomende geografische zones bedoeld in artikel 126/3, § 3, m), § 4, g), en § 5, f).
   Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid, vierde streepje, wordt elke drie jaar hernieuwd. Bij ontstentenis van een hernieuwing vervalt de verplichting tot bewaring bedoeld in paragraaf 1 wat deze bijkomende geografische zones betreft, en dit tot een nieuw koninklijk besluit van kracht wordt.
   § 5. De minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Defensie en de minister brengen, na voorafgaand advies van het Coördinatiecomité Inlichtingen en Veiligheid, van het Instituut en de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens, jaarlijks een evaluatieverslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van dit artikel en, in voorkomend geval, van het in paragraaf 4 bedoelde koninklijk besluit, teneinde na te gaan of het nodig is bepalingen aan te passen.
   In dit evaluatieverslag wordt in het bijzonder nagegaan of de categorieën van geografische zones opgenomen in de wet en het in paragraaf 4 bedoelde koninklijk besluit nog steeds voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 126/3, §§ 3 tot 5, en of het nog nodig is deze te handhaven dan wel of andere categorieën opgenomen moeten worden.
   Categorieën van geografische zones kunnen enkel opgenomen worden ter vrijwaring van de nationale veiligheid, of indien er in deze zones op basis van objectieve en niet-discriminerende elementen kan worden vastgesteld dat er een situatie bestaat die wordt gekenmerkt door een hoog risico op het voorbereiden of plegen van daden van zware criminaliteit.
   Het evaluatieverslag bevat ook het percentage van het nationale grondgebied waarvoor de verplichting tot gegevensbewaring op basis van dit artikel en artikel 126/3 van toepassing is.
   Dit evaluatieverslag wordt gestuurd naar het Controleorgaan op de politionele informatie en naar het Vast Comité I.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-20/14, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 126/2. [1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "communicatie", informatie die wordt uitgewisseld of overgebracht tussen een eindig aantal partijen door middel van een publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, met uitsluiting van de informatie die via een openbare omroepdienst over een elektronische-communicatienetwerk wordt overgebracht, behalve in de mate waarin de informatie kan worden gelinkt aan de identificeerbare abonnee of gebruiker die deze informatie ontvangt.
   § 2. De gegevens bedoeld in artikel 126/1, § 2, die in uitvoering van de artikelen 126/1 en 126/3 bewaard moeten worden door de operatoren die aan de eindgebruikers elektronische-communicatiediensten aanbieden, alsook door de operatoren die de onderliggende elektronische-communicatienetwerken aanbieden die het aanbieden van die diensten mogelijk maken, zijn de volgende:
   1° de beschrijving en de technische karakteristieken van de elektronische-communicatiedienst die werd aangewend tijdens de communicatie;
   2° de identificatiegegevens bedoeld in artikel 126, § 1, 2°, 10° tot 14°, en 16°, van de geadresseerde van de communicatie;
   3° voor de elektronische-communicatiediensten met uitzondering van de internettoegangsdiensten, het IP-adres dat gebruikt is door de geadresseerde van de communicatie, het tijdstempel alsook, in geval van gedeeld gebruik van een IP-adres van de geadresseerde, de poorten die aan hem zijn toegewezen;
   4° in geval van een groepsgesprek, oproepdoorschakeling of -doorverbinding, de identificatie van alle lijnen waaronder ook diegene waarnaar de oproep is doorgeleid;
   5° de datum en het exacte tijdstip van de aanvang en het einde van de sessie van de betrokken elektronische-communicatiedienst, waaronder de datum en het exacte tijdstip van de aanvang en het einde van de oproep;
   6° de gegevens die de identificatie en de lokalisatie van de cellen of andere netwerkaansluitpunten van het mobiele netwerk mogelijk maken, die werden gebruikt voor de communicatie, van de start tot het einde van de communicatie, alsook de exacte data en tijdstippen van deze verschillende locaties;
   7° het tijdens de duur van de sessie geüploade en gedownloade volume van gegevens;
   8° voor wat betreft de mobiele elektronische-communicatiediensten, de datum en het tijdstip van de verbinding van de eindapparatuur met het netwerk wegens het opstarten van die apparatuur, en het moment waarop de verbinding van deze eindapparatuur met het netwerk wordt verbroken wegens het uitschakelen van die apparatuur;
   9° voor wat betreft de mobiele elektronische-communicatiediensten, de locatie van de eindapparatuur en de datum en het tijdstip van deze locatie telkens wanneer de operator wil weten welke eindapparatuur is verbonden met zijn netwerk;
   10° de andere identifiers met betrekking tot de geadresseerde van de elektronische communicatie, tot zijn eindapparatuur of tot de apparatuur het dichtst bij die eindapparatuur, die uit de technologische evolutie resulteren en die door de Koning bepaald worden, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en het Instituut, op voorwaarde dat dit besluit bij wet wordt bekrachtigd binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit.
   In afwijking van de artikelen 126/1 en 126/3 bedraagt de bewaartermijn van het gegeven bedoeld in het eerste lid, 8°, zes maanden nadat het is gegenereerd of verwerkt.
   Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid, 10°, slaat niet op de inhoud van de elektronische communicatie.
   De Koning kan, na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit en het Instituut, de gegevens bedoeld in eerste lid, preciseren.
   § 3. De combinatie van de gegevens bewaard in uitvoering van artikel 126 en van dit artikel moet het mogelijk maken om de relatie te leggen tussen de bron en de bestemming van de communicatie.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Defensie en de minister, en na advies van de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens en van het Instituut, de vereisten inzake nauwkeurigheid en betrouwbaarheid bepalen waaraan de gegevens bedoeld in dit artikel moeten beantwoorden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Art. 126/3. [1 § 1. De gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, worden bewaard in de geografische zones bestaande uit:
   - de gerechtelijke arrondissementen waar minstens drie strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per 1 000 inwoners per jaar zijn vastgesteld, over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren;
   - de politiezones waar minstens drie strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per 1 000 inwoners per jaar, zijn vastgesteld, over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren, en die deel uitmaken van een gerechtelijk arrondissement waar, in het kalenderjaar voorafgaand aan het lopende kalenderjaar minder dan drie strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per 1 000 inwoners per jaar, zijn vastgesteld, over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren.
   In het geval bedoeld in het eerste lid, eerste streepje, bedraagt de bewaringstermijn van de gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2:
   a) zes maanden, indien er drie of vier strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren;
   b) negen maanden, indien er vijf of zes strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren;
   c) twaalf maanden, indien er zeven of meer dan zeven strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren.
   In het geval bedoeld in het eerste lid, tweede streepje, bedraagt de bewaringstermijn van de gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2:
   a) zes maanden, indien er drie of vier strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren;
   b) negen maanden, indien er vijf of zes strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren;
   c) twaalf maanden, indien er zeven of meer dan zeven strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld zijn over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren.
   Het aldus vastgestelde aantal strafbare feiten wordt naar boven of naar beneden afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, al naargelang het eerste cijfer achter de komma al dan niet vijf bereikt.
   De statistieken betreffende het aantal strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering per jaar per 1 000 inwoners vastgesteld over een gemiddelde van de drie voorbije kalenderjaren zijn afkomstig uit de Algemene Nationale Gegevensbank zoals bedoeld in artikel 44/7 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
   De grenzen van de gerechtelijke arrondissementen bedoeld in het eerste lid, eerste streepje, zijn vastgesteld in artikel 4 van de bijlage bij het Gerechtelijk Wetboek.
   De grenzen van de politiezones bedoeld in het eerste lid, tweede streepje, zijn die welke zijn vermeld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2001 houdende de benaming van de politiezones.
   De directie, bedoeld in artikel 44/11 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, stuurt de statistieken met betrekking tot het aantal strafbare feiten en de bewaringstermijn voor elk gerechtelijk arrondissement en elke politiezone naar het Controleorgaan op de politionele informatie, dat binnen een maand na ontvangst van alle daartoe vereiste gegevens, deze valideert. Het Controleorgaan kan, met het oog op deze validatie, al de bevoegdheden uitoefenen die hem zijn toegekend bij titel 7 van de wet van 30 juli 2018.
   De statistieken en de bewaringstermijnen worden door de directie bedoeld in artikel 44/11 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt aan de door de Koning aangewezen dienst toegezonden, enkel nadat deze op de hoogte is gebracht van hun validatie door het Controleorgaan.
   Op voorstel van de door de Koning aangewezen dienst stellen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken jaarlijks de lijst vast van de gerechtelijke arrondissementen en de politiezones die aan de gegevensbewaringsplicht zijn onderworpen, samen met hun bewaartermijn.
   Na deze vaststelling, zendt de door de Koning aangewezen dienst de lijst van de gerechtelijke arrondissementen en politiezones die aan de gegevensbewaringsplicht zijn onderworpen, samen met hun bewaartermijn, naar de operatoren.
   § 2. De gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, worden bewaard in de geografische zones die bepaald worden door het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse, waar het dreigingsniveau, vastgesteld op basis van de evaluatie bedoeld in artikel 8, 1° en 2°, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging, ten minste niveau 3 bedraagt, overeenkomstig artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 november 2006 tot uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging, en zolang het dreigingsniveau van tenminste niveau 3 blijft bestaan voor deze zones.
   Wanneer het dreigingsniveau ten minste niveau 3 bedraagt en deze het hele grondgebied bestrijkt, deelt het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse dit onmiddellijk mee aan de dienst aangewezen door de Koning, zodat deze dienst de nodige maatregelen kan nemen om de operatoren in te lichten en tot een algemene en ongedifferentieerde bewaring van de gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, over te gaan voor het gehele grondgebied.
   De bewaarplicht bedoeld in het tweede lid wordt bevestigd bij koninklijk besluit, op gezamenlijk voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. Bij ontstentenis van bevestiging bij koninklijk besluit, bekendgemaakt binnen de maand na de in het tweede lid bedoelde beslissing, wordt de gegevensbewaring opgeheven en worden de operatoren daarvan zo spoedig mogelijk in kennis gesteld door de dienst aangewezen door de Koning. Na deze kennisgeving vernietigen de operatoren de tot dan toe en voor dit doel bewaarde gegevens.
   § 3. De gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, worden bewaard in de gebieden die in het bijzonder blootgesteld zijn aan bedreigingen tegen de nationale veiligheid of voor het plegen van zware criminaliteit, met name:
   a) de havenfaciliteiten, de havens en de havenbeveiligingszones bedoeld in artikel 2.5.2.2, 3° tot 5°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek;
   b) de spoorwegstations in de zin van artikel 2, 5°, van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen;
   c) de metro- en de pre-metrostations;
   d) de luchthavens in de zin van artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden, met inbegrip van de luchthavens die tot het kernnetwerk behoren, opgesomd in bijlage II, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU, alsook de entiteiten die de bijbehorende installaties bedienen welke zich op de luchthavens bevinden;
   e) de gebouwen bestemd voor de administratie van douane en accijnzen;
   f) de gevangenissen in de zin van artikel 2, 15°, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van strafvordering, en de forensisch psychiatrische centra, bedoeld in artikel 3, 4°, c), van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering;
   g) de wapenhandelaars en schietstanden zoals bedoeld in artikel 2, 1° en 19°, van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
   h) de inrichtingen bedoeld in artikel 3.1.a), van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
   i) de inrichtingen bedoeld in artikel 2, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
   j) de gemeenten waar zich een of meerdere kritieke netwerkelementen of een of meerdere kritieke infrastructuren bevinden als bedoeld in de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren en de uitvoeringsbesluiten ervan; indien het gehele netwerk als kritieke infrastructuur is aangemerkt, worden voor de toepassing van dit artikel alleen de kritieke netwerkelementen in aanmerking genomen;
   k) de zetel van de NV Astrid en de gebouwen waarin haar centrale en provinciale datacentra zijn ondergebracht, alsmede de gebouwen waarin zich de centrale datacentra en de communicatieknooppunten van het beveiligde en gecodeerde communicatie- en informatiesysteem bevinden bedoeld in artikel 11, § 7, van het koninklijk besluit van 28 november 2006 tot uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging;
   l) de netwerk- en informatiesystemen die de verlening van essentiële diensten van aanbieders van essentiële diensten ondersteunen aangeduid op basis van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid;
   m) in voorkomend geval, en onverminderd artikel 126/1, § 5, derde lid, de andere zones die in het bijzonder blootgesteld zijn aan bedreigingen tegen de nationale veiligheid of voor het plegen van zware criminaliteit, vastgesteld bij koninklijk besluit.
   § 4. De gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, worden bewaard in de zones waar er een mogelijke ernstige bedreiging is voor de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking, dit wil zeggen:
   a) voor de openbare orde, de neutrale zones bedoeld in artikel 3 van de wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de door de Grondwet ingestelde soevereine machten, en de ministeriële beleidscellen;
   b) voor het wetenschappelijk en economisch potentieel, de gebouwen bestemd voor rechtspersonen waarvan het economisch en/of wetenschappelijk potentieel beschermd moet worden en die zijn opgenomen in een lijst die jaarlijks door de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst lnlichting en Veiligheid wordt opgesteld op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Defensie en wordt goedgekeurd door de Nationale Veiligheidsraad;
   c) voor het transport, de autosnelwegen en de bijhorende openbare parkeerterreinen;
   d) voor de nationale soevereiniteit en de instellingen opgericht door de Grondwet en de wetten, decreten of ordonnanties:
   i) de wetgevende vergaderingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de door de Grondwet ingestelde soevereine machten;
   ii) de gemeentehuizen en de stadhuizen;
   iii) het koninklijk paleis;
   iv) de koninklijke domeinen;
   v) de gebouwen toegewezen aan de instellingen bedoeld in titel III, hoofdstukken 5 tot 7 van de Grondwet;
   vi) de gemeenten waar zich militaire domeinen bevinden;
   vii) de gebouwen bestemd voor de lokale en de federale politie, alsook voor de Veiligheid van de Staat;
   e) voor de integriteit van het nationaal grondgebied, de grensgemeenten;
   f) voor de belangrijke economische of financiële belangen, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, de volksgezondheid en de sociale zekerheid:
   i) de ziekenhuizen bedoeld in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;
   ii) de Nationale Bank van België;
   g) in voorkomend geval, en onverminderd artikel 126/1, § 5, derde lid, de andere zones waar er een mogelijke ernstige bedreiging is voor de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking vastgesteld bij koninklijk besluit.
   § 5. De gegevens bedoeld in artikel 126/2, § 2, worden bewaard in de zones waar er een mogelijk ernstige bedreiging bestaat voor de belangen van de op het nationale grondgebied gevestigde internationale instellingen, dit wil zeggen:
   a) de ambassades en diplomatieke vertegenwoordigingen;
   b) de gebouwen bestemd voor de Europese Unie;
   c) de gebouwen en de infrastructuren bestemd voor de NAVO;
   d) de instellingen van de Europese Economische Ruimte;
   e) de instellingen van de Verenigde Naties;
   f) in voorkomend geval, en onverminderd artikel 126/1, § 5, derde lid, de andere zones waar er een mogelijk ernstige bedreiging bestaat voor de belangen van de op het nationale grondgebied gevestigde internationale instellingen vastgesteld bij koninklijk besluit.
   § 6. Voor elke categorie van zone bedoeld in de paragrafen 3 tot 5, bepaalt de Koning de omvang van de perimeter van de zone.
   Elke autoriteit die bevoegd is voor een van de aangelegenheden bedoeld in de paragrafen 3 tot 5, deelt jaarlijks op de door de Koning vastgestelde datum alleen aan de door de Koning aangewezen dienst de gegevens mee die nodig zijn voor de concrete vaststelling van de geografische zones.
   Wanneer een geografische zone niet langer aan het bedoeld criterium voldoet, stellen deze autoriteiten alleen deze dienst daarvan onverwijld in kennis, zodat de verplichting tot bewaring bedoeld artikel 126/1, § 1, in deze zone zo spoedig mogelijk kan worden beëindigd.
   Met uitzondering van de in paragraaf 4, b), bedoelde lijst van plaatsen, die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten exclusief ter beschikking van het Vast Comité I wordt gesteld, stelt de door de Koning aangewezen dienst de bijgewerkte lijst van zones bedoeld in de paragrafen 3 tot 5 waar de gegevensbewaring verplicht is, ter beschikking van het Controleorgaan op de politionele informatie en van het Vast Comité I, elk binnen het kader van hun bevoegdheden.
   Het Controleorgaan op de politionele informatie en het Vast Comité I kunnen, elk binnen het kader van hun bevoegdheden, aanbevelingen doen met betrekking tot deze lijst of het met redenen omklede bevel geven dat bepaalde geografische zones bedoeld in de paragrafen 3 tot 5, van de lijst geschrapt worden.
   Op voorstel van de door de Koning aangewezen dienst stellen de minister van Defensie, de minister van Justitie, en de minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks en bij elke wijziging bedoeld in het vijfde lid de lijst vast van de geografische zones die aan de gegevensbewaringsplicht zijn onderworpen, samen met hun bewaringstermijn.
   Het ministeriële besluit bedoeld in het zesde lid wordt bekendgemaakt via vermelding in het Belgisch Staatsblad.
   Na deze goedkeuring, zendt de door de Koning aangewezen dienst de lijst van de geografische zones die aan de gegevensbewaringsplicht zijn onderworpen, samen met hun bewaringstermijn, naar de operatoren.
   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de gegevens die door de bevoegde autoriteiten aan de door de Koning aangewezen dienst worden meegedeeld of van de lijst van de geografische zones die aan de gegevensbewaringsplicht zijn onderworpen, of zijn medewerking verleent aan de uitvoering van dit artikel, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Art. 127.[1 § 1. Dit artikel is van toepassing op de operatoren die in België een elektronische-communicatiedienst aanbieden aan eindgebruikers.
   Het is verboden om in België, inclusief via het internet, zonder het akkoord van de buitenlandse onderneming die de voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst verstrekt, het volgende aan te bieden aan de eindgebruikers:
   - voorafbetaalde kaarten of abonnementen van die onderneming die hen in staat stellen om er een elektronische-communicatiedienst te gebruiken;
   - geconnecteerde voorwerpen waarin een product van die onderneming is geïntegreerd en die hen in staat stellen om er een internettoegangsdienst of een interpersoonlijke communicatiedienst van een operator te gebruiken.
   De persoon die deze voorafbetaalde kaarten, deze abonnementen of deze geconnecteerde voorwerpen aanbiedt in België, verstrekt aan de officieren van gerechtelijke politie van het Instituut, wanneer zij daarom verzoeken, het bewijs van dat akkoord.
   Indien de onderneming akkoord gaat, is zij de operator en schikt zij zich naar artikel 9, § 1.
   § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
   1° "elektronische-communicatiebetaaldienst": een elektronische-communicatiedienst waarbij de abonnee moet betalen aan de operator om de dienst te gebruiken of te blijven gebruiken, evenals elke elektronische-communicatiedienst die samen met deze dienst zonder meerkosten door de operator wordt aangeboden aan de abonnee;
   2° "gratis elektronische-communicatiedienst": de elektronische-communicatiedienst aangeboden door de operator aan de abonnee die geen elektronische-communicatiebetaaldienst is;
   3° "directe identificatiemethode": de methode waarbij de operator voor de behoeften van de autoriteiten bedoeld in artikel 127/1, § 3, eerste lid:
   - betrouwbare gegevens verzamelt en bewaart met betrekking tot de burgerlijke identiteit van een natuurlijke persoon, die zijn abonnee is of die optreedt voor rekening van een rechtspersoon die abonnee is van de operator om de verplichtingen inzake identificatie van de rechtspersoon te vervullen en, in voorkomend geval;
   - een kopie van het identificatiedocument van deze natuurlijke persoon verzamelt en bewaart;
   4° "indirecte identificatiemethode": de methode waarbij de operator gegevens verzamelt en bewaart aan de hand waarvan de in artikel 127/1, § 3, eerste lid, bedoelde autoriteiten van een derde de identiteit van zijn abonnees kunnen krijgen;
   5° "verkooppunt": het fysiek verkooppunt van voorafbetaalde kaarten of abonnementen van een operator.
   § 3. De operator die een elektronische-communicatiebetaaldienst verstrekt, identificeert zijn abonnees door middel van een directe of indirecte identificatiemethode, met uitzondering van de indirecte identificatiemethodes bedoeld in paragraaf 10, eerste lid, 1° en 2°.
   In afwijking van het tweede lid mag de in dat lid bedoelde operator de abonnee ook identificeren aan de hand van de indirecte identificatiemethode bedoeld in paragraaf 10, eerste lid, 2°, wanneer hij elektronische-communicatiediensten aanbiedt waarvoor de directe en indirecte identificatiemethodes bedoeld in het tweede lid belangrijke lasten met zich meebrengen voor de abonnees en de operator, namelijk:
   - de vaste internettoegangsdiensten die worden gebruikt door natuurlijke personen buiten hun verblijfplaats en de plaats waar ze een beroepsactiviteit uitoefenen, zoals de elektronische-communicatiediensten die worden verstrekt door middel van WiFi hotspots van de operatoren;
   - de andere diensten bepaald door de Koning.
   Een operator die een gratis elektronische-communicatiedienst verstrekt, identificeert zijn abonnees aan de hand van een indirecte identificatiemethode zoals bedoeld in paragraaf 10.
   § 4. Het is verboden voor de verkooppunten om identificatiegegevens of kopieën van identiteitsdocumenten te bewaren, of deze voor enig ander doeleinde te gebruiken dan de identificatie van de abonnee.
   De operatoren nemen de gepaste en evenredige technische en organisatorische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het in het eerste lid bedoelde verbod, door onder andere de verkooppunten toe te staan om de identificatiegegevens en de kopieën van identificatiedocumenten rechtstreeks in te voeren in hun computersystemen.
   Indien een rechtstreekse invoer in de computersystemen van de operator tijdelijk niet mogelijk is door een storing in deze systemen, worden de identificatiegegevens en de kopieën van identificatiedocumenten die het verkooppunt op het moment van de storing heeft bewaard, vernietigd, uiterlijk na de activering van de elektronische-communicatiedienst.
   Behoudens andersluidende wettelijke bepaling, worden de identificatiegegevens en de kopieën van identificatiedocumenten vergaard krachtens dit artikel bewaard vanaf de datum van activering van de dienst tot twaalf maanden na de stopzetting van de elektronische-communicatiedienst.
   § 5. De operator stelt alles in het werk om de betrouwbaarheid van de identificatie van de abonnee die een natuurlijke persoon is te garanderen.
   Wanneer de operator de abonnee identificeert aan de hand van een identificatiedocument, vergewist hij zich ervan:
   - dat de vergaarde identificatiegegevens overeenstemmen met de gegevens op het document;
   - dat de geldigheidsdatum van dat document niet overschreden is op het ogenblik van de identificatie van de abonnee.
   Wanneer de operator de abonnee identificeert aan de hand van een identificatiedocument, stelt hij alles in het werk om te controleren:
   - of het document het origineel is, leesbaar is en de indruk geeft van authenticiteit;
   - dat dit document betrekking heeft op de geïdentificeerde persoon.
   Teneinde de betrouwbaarheid bedoeld in het eerste lid te garanderen en identiteitsfraudes te vermijden, kan de operator of het verkooppunt automatisch een vergelijking uitvoeren tussen de biometrische gegevens op de foto van het identificatiedocument van de abonnee en deze van zijn gezicht, volgens deze voorwaarden:
   1° de vergelijkingstool werd toegestaan door de minister en de minister van Justitie, na verificatie dat deze tool de betrouwbaarheid van de identificatie van de abonnee voor de behoeften van de autoriteiten garandeert, in het bijzonder rekening houdende met het risico van identiteitsfraude vanwege de persoon die zich identificeert;
   2° de operator biedt de abonnee minstens een alternatieve manier aan om zich te identificeren;
   3° de abonnee heeft zijn uitdrukkelijke instemming gegeven in de zin van artikel 4,11), van de AVG, wat met name inhoudt dat de abonnee op de hoogte is van de doeleinden waarvoor deze gegevens zullen worden verzameld, te weten de tenuitvoerbrenging van de wettelijke verplichting tot identificatie van de abonnee op betrouwbare wijze en de strijd tegen identiteitsfraude;
   4° de operator en het verkooppunt mogen deze biometrische gegevens niet meedelen aan een derde als bedoeld in artikel 4, 10), van de AVG en zij mogen deze maar verwerken binnen de grenzen van wat nodig is om de in dit lid beoogde doeleinden van gezichtsvergelijking te verwezenlijken;
   5° het is verboden om deze biometrische gegevens te bewaren na die vergelijking.
   Wanneer de abonnee zich aan de hand van een Belgische elektronische identiteitskaart identificeert en de operator de in het vierde lid bedoelde methode van gezichtsvergelijking niet heeft toegepast, kan de operator aan de abonnee vragen om de pincode in te tikken.
   § 6. De toegestane identificatiedocumenten ter identificatie van de abonnee die een natuurlijke persoon is, zijn de volgende:
   1° de Belgische elektronische identiteitskaart;
   2° het Belgisch paspoort;
   3° het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister - tijdelijk verblijf, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (A-kaart);
   4° de beperkte verblijfstitel (A-kaart);
   5° het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (B-kaart);
   6° de onbeperkte verblijfstitel (B-kaart);
   7° de identiteitskaart voor vreemdelingen, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (C-kaart);
   8° de vestigingsvergunning (K-kaart);
   9° de EU-verblijfstitel voor langdurig ingezetenen, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (D-kaart);
   10° de EU-verblijfstitel voor langdurig ingezetenen (L-kaart);
   11° de verklaring van inschrijving, afgeleverd voor 10 mei 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (E-kaart);
   12° het document van inschrijving "Art. 8 RL 2004/38/EG" E (EU-kaart);
   13° het document ter staving van duurzaam verblijf, afgeleverd voor 10 mei 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (E+-kaart);
   14° het document van duurzaam verblijf "Art. 19 RL 2004/38/EG" (EU+-kaart);
   15° de verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (F-kaart);
   16° de verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie "familielid EU - Art. 10 RL 2004/38/EG" (F-kaart);
   17° de duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, afgeleverd voor 11 oktober 2021, op voorwaarde dat deze nog steeds geldig is (F+-kaart);
   18° de duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie "Familielid EU - Art. 20 RL 2004/38/EG" (F+-kaart);
   19° de Europese blauwe kaart (H-kaart);
   20° de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon "ICT" (I-kaart);
   21° de vergunning voor lange-termijnmobiliteit "mobiele ICT" (J-kaart);
   22° de verblijfskaart voor begunstigden van het terugtrekkingsakkoord "Artikel 50 VEU" (M-kaart);
   23° de duurzame verblijfskaart voor begunstigden van het terugtrekkingsakkoord "Artikel 50 VEU" (M-kaart);
   24° de kaart voor klein grensverkeer voor begunstigden van het terugtrekkingsakkoord "Artikel 50 VEU - grensarbeider" (N-kaart);
   25° de akte van bekendheid;
   26° de bijlage 12 verstrekt krachtens artikel 6 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten of krachtens artikel 36bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   27° het attest van immatriculatie (oranje kaart);
   28° de buitenlandse identiteitskaart, wanneer een internationaal paspoort niet nodig is om in België te verblijven;
   29° de bijzondere identiteitskaarten verstrekt aan de categorieën van personeel dat actief is in diplomatieke en consulaire zendingen en aan hun familieleden, krachtens de Verdragen van Wenen van 1961 en 1963 en het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen;
   30° de identiteitskaart verstrekt conform de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten;
   31° het buitenlands paspoort;
   32° elk ander document bepaald door de Koning, op voorwaarde dat het koninklijk besluit bij wet wordt bekrachtigd binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit.
   De operatoren die over verkooppunten beschikken, maken het voor hun abonnees mogelijk om zich te identificeren aan de hand van om het even welke van de in het eerste lid bedoelde identificatiedocumenten, in het kader van minstens één identificatiemethode van hun keuze.
   In afwijking van het tweede lid kan een operator weigeren om een abonnee te identificeren op basis van een ander identificatiedocument dat is vermeld in het eerste lid dan de Belgische elektronische identiteitskaart indien hij hem de mogelijkheid biedt zich te identificeren op een van de alternatieve wijzen vermeld in het koninklijk besluit van 27 november 2016 betreffende de identificatie van de eindgebruiker van mobiele openbare elektronische-communicatiediensten die worden geleverd op basis van een voorafbetaalde kaart en voor zover de abonnee in staat is die alternatieve wijze te gebruiken.
   Wanneer de operator een abonnee identificeert uitgaande van een identificatiedocument, bewaart hij een kopie van dat document, behalve als het gaat om de Belgische elektronische identiteitskaart.
   De operatoren nemen de passende en evenredige maatregelen van technische en organisatorische aard teneinde te verhinderen dat de verkooppunten of derden een kopie nemen van de Belgische elektronische identiteitskaart, zulks onverminderd paragraaf 4, derde lid.
   § 7. Onverminderd artikel 126 bewaart de operator het rijksregisternummer, de naam en voornaam van zijn abonnee die een natuurlijke persoon is, wanneer hij die abonnee identificeert aan de hand van zijn Belgische elektronische identiteitskaart.
   Onverminderd artikel 126 bewaart de operator, bij het identificeren van de abonnee via een ander document dan de Belgische elektronische identiteitskaart of aan de hand van een andere directe identificatiemethode dan de overlegging van een identificatiedocument, tussen de volgende gegevens diegene die op het voorgelegde identificatiedocument staan of diegene die worden verwerkt tijdens de toepassing van de directe identificatiemethode:
   1° de naam en voornaam;
   2° de nationaliteit;
   3° de geboortedatum;
   4° het adres van de woonplaats, het e-mailadres en het telefoonnummer;
   5° het nummer van het identificatiedocument en het land van uitgifte van het document wanneer het een buitenlands document betreft;
   6° het verband tussen de nieuwe elektronische-communicatiedienst waarop de abonnee intekent en de dienst waarvoor hij reeds werd geïdentificeerd.
   § 8. Wanneer een operator op basis van een voorafbetaalde kaart een mobiele elektronische-communicatiedienst aanbiedt aan een abonnee die een rechtspersoon is en die hij identificeert aan de hand van een directe identificatiemethode, vergaart en bewaart hij de burgerlijke identiteit van een natuurlijke persoon die handelt voor rekening van de rechtspersoon, conform de vereisten bedoeld in de paragrafen 4 tot 7.
   § 9. Wat de directe identificatiemethodes betreft, kan de Koning:
   1° de enige methodes vastleggen die de operatoren mogen gebruiken;
   2° per methode bepalen aan welke voorwaarden moet worden voldaan, onder meer door een door een onderneming voorgestelde identificatiemethode te onderwerpen aan een voorafgaande machtiging van de minister en van de minister van Justitie;
   3° verplichtingen opleggen aan de operatoren, aan de verkooppunten, aan de ondernemingen die een identificatiedienst verstrekken en aan de abonnees, met het oog op de identificatie van deze laatsten.
   § 10. De operator maakt het voor de autoriteiten bedoeld in artikel 127/1, § 3, eerste lid, mogelijk om zijn abonnees te identificeren via een indirecte identificatiemethode:
   1° door de bewaring, overeenkomstig artikel 126 en gedurende de in dat artikel bepaalde termijnen, van het IP-adres dat werd gebruikt om zich op de elektronische-communicatiedienst in te tekenen of om deze dienst te activeren, het IP-adres aan de bron van de verbinding en de gegevens die daarbij bewaard moeten worden, of;
   2° door de vergaring en bewaring van het telefoonnummer van de abonnee dat werd toegewezen in het kader van een elektronische-communicatiebetaaldienst waarvoor een operator de abonnee moet identificeren krachtens dit artikel, of;
   3° in geval van een onlinebetaling specifiek voor de intekening op een elektronische-communicatiedienst, door de vergaring en bewaring van:
   - het kenmerk van de betalingsverrichting, en;
   - de naam, de voornaam, het verblijfadres en de geboortedatum opgegeven door de natuurlijke persoon die de abonnee van de operator is of die handelt voor rekening van een rechtspersoon die de abonnee van de operator is, teneinde zijn verplichtingen inzake identificatie te vervullen, of;
   4° in geval van een simkaart ("subscriber identity/identification module") of andere gelijkwaardige kaart die in een voertuig wordt ingebouwd, door de vergaring en bewaring van het chassisnummer van het voertuig en van de link tussen het chassisnummer en het nummer van de kaart;
   5° in geval van een intekening van een abonnee die in een gesloten centrum of woonunit verblijft in de zin van de artikelen 74/8 en 74/9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op een mobiele elektronische-communicatiedienst verstrekt door middel van een voorafbetaalde kaart, door de vergaring en bewaring van de naam en de voornaam van de abonnee, zijn openbaar veiligheidsnummer, zijnde het door de Dienst Vreemdelingenzaken toegekende dossiernummer, en de contactgegevens van het centrum of de woonunit waar de intekening heeft plaatsgevonden, of:
   6° in geval van intekening op een elektronische-communicatiedienst door een rechtspersoon namens en voor rekening van een natuurlijke persoon die moeilijkheden heeft om die intekening te verrichten, door de vergaring en bewaring van de precieze benaming van de rechtspersoon en, wat de natuurlijke persoon in kwestie betreft, minimaal zijn naam, zijn voornaam, zijn verblijfadres als hij dat heeft, zijn geboortedatum en het nummer op basis waarvan hij is geïdentificeerd, zoals een rijksregisternummer, welke hem wordt meegedeeld door de rechtspersoon.
   Voor de toepassing van het eerste lid, 6° :
   1° moet de rechtspersoon, alvorens te kunnen intekenen op een elektronische-communicatiedienst voor de natuurlijke persoon, een erkenning verkrijgen, verstrekt door de minister en de minister van Justitie, en met als voorwerp om na te gaan dat de persoon de democratische waarden vastgelegd in de Grondwet alsook dit artikel nakomt;
   2° identificeert de rechtspersoon zich bij de operator overeenkomstig dit artikel;
   3° identificeert de rechtspersoon de abonnees aan de hand van een van de identificatiedocumenten bedoeld in paragraaf 6, conform de vereisten inzake betrouwbaarheid bedoeld in paragraaf 5, of aan de hand van een andere methode die toegestaan is in de in de bepaling onder 1° bedoelde erkenning;
   4° bewaart de rechtspersoon een kopie van het andere identificatiedocument van de abonnees dan de Belgische elektronische identiteitskaart, behoudens afwijking toegestaan in de in de bepaling onder 1° bedoelde erkenning;
   5° bewaart de rechtspersoon een geactualiseerde lijst aan de hand waarvan het verband kan worden vastgesteld tussen de elektronische-communicatiedienst en de abonnees, met daarin ten minste de naam, de voornaam, het verblijfadres als de persoon dat heeft, de geboortedatum en het nummer op basis waarvan hij is geïdentificeerd, zoals het rijksregisternummer.
   De Koning kan:
   1° per in het eerste lid vermelde methode de voorwaarden vastleggen die moeten worden nageleefd, waarbij een voorwaarde het verkrijgen van een voorafgaande machtiging van de minister en van de minister van Justitie kan zijn;
   2° verplichtingen opleggen aan de operatoren, aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersonen, aan de ondernemingen die een identificatiedienst verstrekken en aan de abonnees, met het oog op de identificatie van deze laatsten.
   § 11. Behoudens tegenbewijs wordt de geïdentificeerde persoon geacht zelf de elektronische-communicatiedienst te gebruiken.
   De Koning, voor de mobiele elektronische-communicatiediensten verstrekt op basis van een voorafbetaalde kaart:
   1° beperkt de mogelijkheid voor de abonnee om derden gebruik te laten maken van de dienst;
   2° legt verplichtingen op aan de abonnees die rechtspersonen zijn om de gewoonlijke gebruikers van de dienst te identificeren.
   De operator die een simkaart of een gelijkwaardige kaart aanbiedt die bestemd is om in een voertuig te worden ingebouwd, bewaart het chassisnummer van dat voertuig, evenals de link tussen het chassisnummer en het nummer van deze kaart. Op verzoek van een autoriteit deelt de operator haar enkel dat chassisnummer of het nummer van deze kaart mee.
   De Koning kan de nadere regels van de verplichting bedoeld in het derde lid vastleggen en kan de ondernemingen die over het chassisnummer beschikken, verplichten om dat door te geven aan de operatoren.
   § 12. Indien een operator niet voldoet aan de hem door dit artikel of door de Koning opgelegde maatregelen, is het hem verboden de dienst waarvoor de betrokken maatregelen niet genomen zijn, aan te bieden.
   De operatoren sluiten de abonnees die niet voldoen aan de hen door dit artikel of door de Koning opgelegde maatregelen af van de netwerken en diensten waarop de opgelegde maatregelen van toepassing zijn. Die abonnees worden op geen enkele wijze vergoed voor de afsluiting.
   Het koninklijk besluit bedoeld in dit artikel wordt voorgesteld door de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Defensie en de minister, maakt het voorwerp uit van een advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van het Instituut en wordt vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-20/14, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 127/1. [1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel omvat zware criminaliteit met name de feiten waarvoor er ernstige aanwijzingen bestaan:
   1° dat ze de minimale correctionele hoofdgevangenisstraf bedoeld in artikel 88bis, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering tot gevolg kunnen hebben;
   2° dat ze kunnen leiden tot een sanctie van niveau 5 of 6 zoals bedoeld in artikel XV.70 van het Wetboek van economisch recht;
   3° dat ze een inbreuk zouden kunnen vormen op de artikelen 14 of 15 van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening betreffende machtsmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie of op de bepalingen die worden genomen op basis of ter uitvoering van deze artikelen.
   § 2. Enkel de volgende autoriteiten mogen van een operator gegevens krijgen die worden bewaard krachtens de artikelen 122 en 123, voor de doeleinden hieronder voor zover dit bepaald is door en onder de voorwaarden die vastgesteld zijn in een formele wettelijke norm:
   1° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, teneinde de opdrachten te volbrengen die hen worden toegewezen krachtens de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
   2° de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming van ernstige bedreigingen voor de openbare veiligheid;
   3° de autoriteiten belast met het vrijwaren van de vitale belangen van natuurlijke personen;
   4° de autoriteiten bevoegd voor het onderzoek van een veiligheidslek in het elektronische-communicatienetwerk of in de elektronische-communicatiedienst of in informatiesystemen;
   5° de administratieve of gerechtelijke autoriteiten die bevoegd zijn voor de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een online gepleegde inbreuk of een inbreuk gepleegd via een elektronische-communicatienetwerk of -dienst;
   6° de administratieve of gerechtelijke autoriteiten die bevoegd zijn voor de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een feit dat onder de zware criminaliteit valt;
   7° de administratieve autoriteiten belast met het vrijwaren van een belangrijk economisch of financieel belang van de Europese Unie of van België, met inbegrip van de monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
   8° de administratieve of gerechtelijke autoriteiten die bevoegd zijn voor de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een feit dat een strafrechtelijke inbreuk vormt, maar niet onder de zware criminaliteit valt;
   9° het Instituut in het kader van de controle van deze wet en de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens in het kader van hun controleopdrachten;
   10° de autoriteiten die wettelijk gemachtigd zijn om data te hergebruiken voor doeleinden van wetenschappelijk of historisch onderzoek of voor statistische doeleinden.
   § 3. De gegevens die worden bewaard krachtens de artikelen 126 en 127, worden bewaard voor de autoriteiten en de doeleinden bedoeld in paragraaf 2, 1° tot 8°.
   Enkel de autoriteiten bedoeld in paragraaf 2 mogen van een operator gegevens ontvangen die worden bewaard krachtens de artikelen 126 en 127, voor de doeleinden waarin dezelfde paragraaf voorziet, voor zover dit bepaald is door en onder de voorwaarden die vastgesteld zijn in een formele wettelijke norm.
   In afwijking van het tweede lid, mogen de in paragraaf 2, 10°, bedoelde autoriteiten van een operator geen aan de bron van de verbinding toegewezen IP-adressen krijgen.
   In afwijking van het tweede lid, is een verzoek van een autoriteit om van een operator een IP-adres te krijgen dat is toegewezen aan de bron van een verbinding, enkel toegestaan voor de doeleinden van de vrijwaring van de nationale veiligheid, de bestrijding van zware criminaliteit, de preventies van ernstige dreigingen tegen de openbare veiligheid en de vrijwaring van de vitale belangen van een fysieke persoon, wanneer die autoriteit in staat zou zijn om, met behulp van de informatie in haar bezit en de aan de bron van de verbinding toegewezen IP-adressen die ze van de operator heeft verkregen, het traject van een eindgebruiker op internet te achterhalen.
   § 4. De gegevens die worden bewaard krachtens de artikelen 126/1 en 126/3 worden bewaard voor de autoriteiten en doeleinden bedoeld in paragraaf 2, 1° tot 3° en 6°.
   Enkel de in paragraaf 2, 1° tot 3°, 6° en 9°, bedoelde autoriteiten mogen van een operator voor de doeleinden beoogd in dezelfde paragraaf, de krachtens de artikelen 126/1 en 126/3 bewaarde gegevens krijgen, voor zover dit bepaald is door en onder de voorwaarden die vastgesteld zijn in een formele wettelijke norm.
   § 5. De formele wettelijke norm van Belgisch recht bedoeld in de paragrafen 2 tot 4 preciseert:
   - de categorie of categorieën van ondernemingen waaraan de autoriteit gegevens kan vragen;
   - de categorieën van gegevens die mogen gevraagd worden;
   - de beoogde doeleinden;
   - de mechanismen ter controle van het verzoek om gegevens, die intern wordt uitgevoerd of, in voorkomend geval, door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke administratieve autoriteit.
   De minister laat in het Belgisch Staatsblad een omzendbrief publiceren die een lijst omvat met de Belgische autoriteiten die gemachtigd zijn om van een operator gegevens te ontvangen die worden bewaard krachtens de artikelen 122, 123, 126, 126/1, 126/3 en 127.
   Op het verzoek van de minister of van het Instituut verstrekken de Belgische autoriteiten bedoeld in de paragrafen 2 tot 4 de informatie die nodig is om deze omzendbrief op te stellen.
   § 6. De verzoeken die de autoriteiten richten aan de operatoren om bepaalde gegevens te verkrijgen die worden bewaard krachtens de artikelen 122, 123, 126, 126/1, 126/3 of 127, omvatten de volgende minimale vermeldingen:
   1° de identiteit van de verzoekende autoriteit, of, wanneer het verzoek naar de operator verzonden wordt door een centrale dienst voor rekening van die autoriteit, de identiteit van die dienst;
   2° de functie van de contactpersoon bij de verzoekende autoriteit, of, wanneer het verzoek naar de operator verzonden wordt door een centrale dienst voor rekening van die autoriteit, de functie van de contactpersoon bij die centrale dienst;
   3° de juridische grondslag waarop het verzoek gebaseerd is, behalve wanneer het verzoek naar de operator wordt verzonden via een centrale dienst voor rekening van een andere autoriteit;
   4° de gewenste antwoordtermijn.
   § 7. Het Instituut stuurt jaarlijks aan de minister en de minister van Justitie statistieken over de verstrekking aan de autoriteiten van gegevens bewaard krachtens de artikelen 122, 123, 126, 126/1, 126/3 en 127. Deze ministers sturen die jaarlijks door naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.
   Die statistieken omvatten met name:
   1° de gevallen waarin bewaarde gegevens zijn verstrekt aan de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen;
   2° de tijd die is verstreken tussen de datum waarop de gegevens zijn bewaard en de datum waarop de bevoegde autoriteiten om de overdracht ervan verzochten;
   3° de gevallen waarin verzoeken om bewaarde gegevens niet konden worden ingewilligd.
   Die statistieken mogen geen persoonsgegevens noch vertrouwelijke informatie omvatten.
   De gegevens die betrekking hebben op de toepassing van het tweede lid, 1°, worden tevens bijgevoegd bij het verslag dat de minister van Justitie overeenkomstig artikel 90decies van het Wetboek van strafvordering uitbrengt aan het Parlement.
   Het Instituut vraagt aan de operatoren en aan de door de Koning aangewezen dienst de informatie aan de hand waarvan het de in het eerste lid bedoelde verplichting kan vervullen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Art. 127/2. [1 § 1. De operatoren garanderen de kwaliteit van de bewaarde metagegevens van elektronische communicatie en, in het geval van de gegevens bewaard voor de autoriteiten, zorgen ze ervoor dat ze dezelfde kwaliteit hebben als de gegevens die worden verwerkt in het kader van de verstrekking van het elektronische-communicatienetwerk of van de elektronische-communicatiedienst.
   De operatoren stellen alles in het werk om de technische verbanden te leggen tussen de gegevens bewaard voor de autoriteiten die nodig zijn om op hun vragen te antwoorden.
   § 2. Wat betreft de identiteitsgegevens van de abonnee en de metagegevens van elektronische communicatie, bewaard voor de autoriteiten:
   1° garanderen de operatoren dat de bewaarde gegevens onderworpen worden aan dezelfde beveiligings- en beschermingsmaatregelen als de gegevens in het netwerk of verwerkt door de dienst;
   2° nemen de operatoren maatregelen van technologische beveiliging die de bewaarde gegevens, vanaf hun registratie, onleesbaar en onbruikbaar maken voor elke persoon die niet gemachtigd is om er toegang toe te hebben;
   3° mogen de operatoren de bewaarde gegevens niet gebruiken voor andere doeleinden dan de verstrekking van deze gegevens aan de autoriteiten, tenzij wanneer ze de toestemming krijgen van de betrokken abonnees, conform artikel 4, 11), van de AVG en onverminderd andere wettelijke bepalingen.
   § 3. Wat betreft de identiteitsgegevens van de abonnee en de metagegevens van elektronische communicatie dienen de operatoren:
   1° de gegevens op het grondgebied van de Europese Unie te bewaren en in België de door een Belgische autoriteit gevraagde gegevens te verstrekken;
   2° ervoor te zorgen dat de bewaarde gegevens na afloop van de bewaringstermijn die voor die gegevens geldt van elke drager worden verwijderd of dat deze gegevens worden geanonimiseerd;
   3° ervoor te zorgen dat de bewaarde gegevens worden onderworpen aan passende technische en organisatorische maatregelen om de gegevens te beveiligen tegen vernietiging, hetzij onbedoeld hetzij onrechtmatig, tegen een onbedoeld verlies of onbedoelde wijziging of tegen niet-toegelaten of onrechtmatige opslag, verwerking, toegang of openbaarmaking, conform artikel 107/2;
   4° te garanderen dat de toegang tot de bewaarde gegevens om te antwoorden op de verzoeken van de autoriteiten, enkel gebeurt door een of meer leden van de Coördinatiecel bedoeld in artikel 127/3, § 1, op manuele of op geautomatiseerde wijze;
   5° ervoor te zorgen dat het gebruik van de bewaarde gegevens kan worden opgespoord.
   § 4. De in de paragraaf 3, 5°, bedoelde opspoorbaarheid wordt verwezenlijkt aan de hand van een logboek.
   De operator neemt de nodige maatregelen opdat elke raadpleging van de gegevens die hij bewaart voor de autoriteiten, automatisch in het logboek een registratie van de volgende gegevens genereert: de identiteit van de persoon die de gegevens heeft geraadpleegd, het moment van de raadpleging en de geraadpleegde gegevens.
   Dit logboek bevat eveneens de volgende informatie en documenten, die eventueel manueel daarin worden ingevoerd:
   1° de identiteit van de vragende autoriteit, het voorwerp, de datum en het tijdstip van het verzoek, een kopie van het verzoek of een link naar dit laatste;
   2° wat betreft het antwoord van de operator op het verzoek van de autoriteit: de identiteit van zijn geadresseerde, de datum en het tijdstip van de verzending ervan alsook het communicatiemiddel dat werd gebruikt voor de verzending.
   Het logboek mag andere documenten of informatie bevatten, op voorwaarde dat die informatie en documenten geen vertrouwelijke informatie over het door de autoriteit gevoerde onderzoek onthullen, zoals het doel of de context ervan.
   De gegevens van dit logboek worden bewaard gedurende een periode van tien jaar. Nadat deze bewaringstermijn is verstreken, worden de logboekgegevens vernietigd.
   De operator neemt de passende maatregelen om de veiligheid van het logboek te garanderen. Elke wijziging van de in het logboek opgenomen gegevens is verboden. Elke raadpleging van het logboek wordt geregistreerd.
   De Koning kan, na advies van de Gegevens-beschermingsautoriteit en van het Instituut, de eisen bepalen die de operatoren in acht moeten nemen wat betreft het logboek.
   In het kader van de controle van de operator mogen het Instituut alsook de inspecteur-generaal en de door de inspecteur-generaal aangewezen inspecteurs binnen de Gegevensbeschermingsautoriteit, bedoeld in artikel 66, § 1, van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit, dat logboek raadplegen of een kopie van een deel of van het geheel van dat logboek eisen.
   § 5. Indien het Instituut over aanwijzingen beschikt die zouden kunnen duiden op een inbreuk van een operator op paragraaf 2, 3 of 4, dan kan het de operator verplichten om zich te onderwerpen aan een veiligheidscontrole door een gekwalificeerde onafhankelijke instantie die de operator ter goedkeuring voorlegt aan het Instituut.
   Die instantie neemt geen kennis van de verzoeken van de autoriteiten jegens de operatoren, inclusief het logboek bedoeld in paragraaf 4.
   Het rapport en de resultaten van deze veiligheidscontrole worden bezorgd aan het Instituut. De kosten van de controle worden door de operator gedragen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Art. 127/3. [1 § 1. Bij elke operator wordt een Coördinatie-cel opgericht, belast met het verstrekken aan de wettelijk bevoegde autoriteiten, op hun verzoek, van de elektronische-communicatiegegevens.
   Enkel de leden van de Coördinatiecel mogen antwoorden op de verzoeken van de autoriteiten met betrekking tot de gegevens bedoeld in het eerste lid. Ze mogen echter, onder hun toezicht en binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke, technische hulp krijgen van aangestelden van de operator.
   Deze autoriteiten richten hun verzoeken tot deze cel.
   In voorkomend geval kunnen verscheidene operatoren een gemeenschappelijke Coördinatiecel oprichten. In dergelijk geval neemt elke operator de nodige maatregelen opdat deze gemeenschappelijke Coördinatiecel in staat is om te antwoorden op de verzoeken die eraan worden gericht.
   De Koning bepaalt, na advies van de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens en van het Instituut, de vereisten waaraan de Coördinatiecel moet beantwoorden, in het bijzonder op het vlak van beschikbaarheid en bereikbaarheid.
   § 2. De leden van de Coördinatiecel en de aangestelden die technische bijstand verlenen, zijn onderworpen aan het beroepsgeheim. Deze leden delen aan de aangestelden enkel de gegevens mee die strikt noodzakelijk zijn om die bijstand te krijgen.
   Elke operator waakt over de vertrouwelijkheid van de gegevens die worden behandeld door de Coördinatiecel.
   De leden van de Coördinatiecel beschikken over een positief en niet-achterhaald veiligheidsadvies bedoeld in artikel 22quinquies/1 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
   De administratieve instantie die bevoegd is voor de behandeling van de adviezen is de minister van Justitie.
   De Koning bepaalt alternatieve veiligheidsmaatregelen die passend zijn voor de personen voor wie een veiligheidsadvies niet kan worden verstrekt wegens gebrek aan voldoende informatie.
   In afwijking van het derde lid kan een in het vijfde lid bedoelde persoon deel uitmaken van de Coördinatiecel, wanneer deze alternatieve veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen en zonder over een veiligheidsadvies te beschikken.
   De Koning bepaalt, na advies van de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens en van het Instituut, het volgende:
   1° voor de andere operatoren dan diegene die reeds over een veiligheidsofficier beschikken wegens andere activiteiten dan de Coördinatiecel, de categorieën van operatoren die vrijgesteld zijn van de verplichting om een dergelijke officier aan te stellen in functie van het aantal verzoeken ontvangen vanwege de gerechtelijke autoriteiten, alsook de regels die van toepassing zijn bij gebrek aan een dergelijke officier;
   2° de vereisten waaraan een lid van de Coördinatiecel moet beantwoorden, inzonderheid wat het gebruik van de talen betreft;
   3° de regels voor de toegang van de gemachtigde Belgische autoriteiten tot de contactgegevens van de Coördinatiecel en zijn leden.
   § 3. Elke operator stelt een interne procedure vast voor het beantwoorden van de verzoeken vanwege de autoriteiten om toegang tot de persoonsgegevens van eindgebruikers. Hij verstrekt aan het Instituut, op verzoek, gegevens over deze procedures, het aantal ontvangen verzoeken, de aangevoerde wettelijke grondslag en zijn antwoord.
   Elke operator wordt beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG, voor de gegevens verwerkt op basis van de artikelen 122, 123, 126, 126/1, 126/2, 126/3 en 127.
   § 4. De Koning bepaalt, na advies van de autoriteiten bevoegd voor de bescherming van de gegevens en van het Instituut, de regels voor de samenwerking van de operatoren met de Belgische autoriteiten of met sommige van hen. Zo worden onder andere, in voorkomend geval en per betrokken autoriteit, de volgende zaken geregeld:
   a) de overdrachtsmodus, de vorm en de inhoud van de verzoeken en antwoorden;
   b) het dringendheidsniveau voor de behandeling van de verzoeken;
   c) de antwoordtermijn;
   d) de vereiste beschikbaarheid van de dienst;
   e) de nadere regels voor het testen van de samenwerking;
   f) de tarieven voor de vergoeding van die samenwerking.
   Indien nodig en voor de toepassing van dit artikel, kan de Koning verschillende regels bepalen voor verschillende categorieën van operatoren, met name in functie van het aantal vorderingen dat zij ontvangen van de gerechtelijke autoriteiten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de plaats van vestiging en of zij al dan niet een elektronische-communicatienetwerk aanbieden in België.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  

  Art. 128.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 173, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 129.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 173, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 130.§ 1. Wanneer de weergave van de identificatie van het oproepende nummer als dienst wordt aangeboden, biedt de operator van de oproepende abonnee de oproepende eindgebruiker kosteloos en op eenvoudige aanvraag de mogelijkheid om voor elke oproep apart of op bestendige wijze zich te verzetten tegen de identificatie van het oproepende nummer. Die faciliteit wordt aangeboden per afzonderlijke lijn waarvan de abonnee titularis is.
  Wanneer van de faciliteit bedoeld in het eerste lid gebruikgemaakt wordt is de operator van de opgeroepen abonnee niet gerechtigd de weergave van de identificatie van het oproepende nummer aan zijn abonnee aan te bieden.
  § 2. Wanneer de weergave van de identificatie van het oproepende nummer als dienst wordt aangeboden, biedt de operator van de opgeroepen abonnee aan de opgeroepen abonnee de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige aanvraag de weergave van de identificatie van het oproepende nummer van inkomende oproepen op te heffen.
  De kosteloosheid van deze faciliteit vervalt, indien de opgeroepen abonnee op onredelijke wijze gebruik maakt van die faciliteit.
  De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de gevallen die als onredelijk gebruik van de in deze paragraaf bedoelde faciliteit aangemerkt kunnen worden en de vergoeding die voor dit gebruik kan worden aangerekend.
  § 3. Wanneer de weergave van de identificatie van het oproepende nummer als dienst wordt aangeboden en die identificatie wordt weergegeven alvorens de communicatie tot stand wordt gebracht, biedt de operator van de opgeroepen abonnee aan de opgeroepen abonnee de mogelijkheid om op eenvoudige aanvraag inkomende oproepen te weigeren wanneer de weergave van de identificatie van het oproepende nummer door de oproepende [1 eindgebruiker]1 of abonnee ongedaan is gemaakt.
  § 4. Wanneer de weergave van de identificatie van het opgeroepen nummer als dienst wordt aangeboden aan de oproeper, biedt de operator van de opgeroepen abonnee aan de opgeroepen abonnee de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige aanvraag de doorgifte van de identificatie van het opgeroepen nummer naar de oproepende eindgebruiker te verhinderen.
  § 5. De operatoren verspreiden op ruime schaal informatie over :
  1° de door hen aangeboden faciliteiten tot identificatie van het oproepende nummer en tot identificatie van het opgeroepen nummer;
  2° alle diensten die worden aangeboden op basis van die faciliteiten;
  3° de beschikbare mogelijkheden die overeenkomstig dit artikel worden aangeboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsmede de voorwaarden voor het gebruik ervan.
  De in deze paragraaf bedoelde informatie wordt in ieder geval op individuele basis aan de eigen abonnees aangeboden.
  § 6. De Koning bepaalt, na advies van [3 de Gegevensbeschermingsautoriteit]3 en van het Instituut, de voorwaarden waaronder en de procedures volgens dewelke de operatoren, op gerechtvaardigd verzoek van een persoon die het slachtoffer is van een kwaadwillig gebruik van een elektronische-communicatienetwerk of -dienst, verplicht kunnen worden de uitschakeling van de weergave van de identificatie van het oproepende nummer op te heffen.
  De opheffing van de uitschakeling van de weergave van de identificatie van het oproepende nummer voor de doeleinden van deze paragraaf is beperkt tot de handelingen en de duur die noodzakelijk zijn om de persoon die een kwaadwillig gebruik maakt van een elektronische communicatienetwerk of -dienst te identificeren.
  De Koning bepaalt, na advies van [3 de Gegevensbeschermingsautoriteit]3 en van het Instituut, op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkregen identificatiegegevens van de oproepende abonnee opgeslagen worden en ter beschikking gesteld worden van de verzoeker.
  § 7. [2 lid 1 opgeheven]2
  De opheffing van de uitschakeling van de weergave van de identificatie van het oproepende nummer [2 met als doel de behandeling van noodoproepen door de betrokken beheercentrales van de nooddiensten]2 is gratis.
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 28, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2009-05-18/04, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 174, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 131.De operator biedt zijn abonnees kosteloos en op eenvoudige aanvraag de mogelijkheid om de automatische doorschakeling van oproepen door een derde naar het eindtoestel van de abonnee stop te zetten [1 ...]1.
  De Koning kan, na advies van het Instituut, nadere regels inzake samenwerking tussen de verschillende operatoren bepalen, voor het geval waarin de derde partij, die voor de doorschakeling verantwoordelijk is geen klant is van dezelfde operator als de abonnee, die vraagt om de doorschakeling stop te zetten.
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 91, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 132. De operatoren kunnen ten aanzien van de abonneelijnen die verbonden zijn met analoge centrales vanwege het Instituut een vrijstelling verkrijgen van één of meer van de verplichtingen opgenomen in de artikel en 130 en 131, op voorwaarde dat zij bewijzen dat het aanbieden van de betrokken faciliteit technisch niet haalbaar is of onevenredig veel economische middelen vergt.
  De beslissing tot vrijstelling in de zin van dit artikel is beperkt in de tijd. Ze houdt in ieder geval op te bestaan wanneer de abonneelijn verbonden wordt met een digitale centrale.
  De beslissing tot vrijstelling wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Instituut.
  De beslissing tot vrijstelling wordt medegedeeld aan de Europese Commissie.

  Art. 133.§ 1. De [2 operatoren van een spraakcommunicatiedienst]2 brengen hun abonnees, kosteloos en vooraleer zij opgenomen worden in een telefoongids of een telefooninlichtingendienst, op de hoogte van :
  1° de doeleinden van de telefoongids of de telefooninlichtingendienst;
  2° het gratis karakter van de opname in de telefoongids of de telefooninlichtingendienst;
  3° in voorkomend geval, de toepassingen van de telefoongids of de telefooninlichtingendienst die afwijken van het zoeken van persoonsgegevens op basis van de naam en, in voorkomend geval, de woon-, verblijf- of vestigingsplaats van de abonnees.
  [1 Enkel de persoonsgegevens waarvan de betrokken abonnee heeft aangegeven dat zij opgenomen mogen worden in de betrokken telefoongids of de telefooninlichtingendienst en die daartoe worden aangeduid in het uitvoeringsbesluit vermeld in artikel 106/2, § 6, mogen opgenomen worden in die telefoongids of telefooninlichtingendienst.
   Hiertoe stelt de operator aan de abonnee de vraag of hij wenst dat zijn gegevens worden vermeld in de telefoongidsen of in de telefooninlichtingendiensten.
   Voor de opname of het niet opnemen in de telefoongids of de telefooninlichtingendienst van de persoonsgegevens van een abonnee die worden aangeduid in het uitvoeringsbesluit vermeld in artikel 106/2, § 6, mag geen vergoeding gevraagd worden.]1
  [1 ...]1
  Onder toestemming in de zin van dit artikel wordt verstaan [3 de toestemming in de zin van artikel 4, 11), van de AVG]3, waarmee de betrokken abonnee of zijn wettelijke vertegenwoordiger aanvaardt dat persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, voor de in het [1 derde]1 lid bedoelde toepassing worden verwerkt.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2021-11-26/17, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 175, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2022-07-20/14, art. 16, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 133/1.[1 Het Instituut kan maatregelen aannemen om een doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking te waarborgen bij de naleving van de [2 artikelen 107/2 tot 107/4]2 en 122 tot 133, en om geharmoniseerde voorwaarden te creëren voor het aanbieden van diensten waarbij grensoverschrijdende gegevensstromen betrokken zijn.
   Het Instituut bezorgt de Europese Commissie twee maanden voor het aannemen van deze maatregelen een samenvatting van de redenen voor het optreden, de geplande maatregelen en de voorgestelde aanpak. Het Instituut houdt bij het aannemen van het besluit over de maatregelen zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen en aanbevelingen van de Europese Commissie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 92, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 176, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 3. - Bescherming van de eindgebruikers inzake het gebruik van sommige bijzondere nummers.

  Art. 134.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 177, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 134/1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 178, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 135.[1 Het is operatoren verboden nummers in dienst te nemen waarvan het tarief niet in overeenstemming is met het tariefprincipe vastgelegd in artikel VII.39, 4°, van het Wetboek van economisch recht. De operatoren nemen de bestaande nummers waarvan het tarief niet in overstemming is met het tariefprincipe vastgelegd in artikel VII.39, 4°, van het Wetboek van economisch recht uiterlijk op 31 januari 2024 uit dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 135/1.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 180, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Afdeling 4. - Medewerking met de ombudsdienst voor telecommunicatie.

  Art. 136. § 1. De personen bedoeld in artikel 43bis, § 1, 1° tot 6°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wijzen een persoon aan die naar behoren bevoegd wordt verklaard om hen te vertegenwoordigen in hun betrekkingen met de ombudsdienst voor telecommunicatie.
  § 2. De aanbieders brengen de gebruikers op de hoogte van de beroepsmiddelen bij de ombudsdienst voor telecommunicatie. Die informatie wordt in overeenstemming met de ombudsdienst verstrekt.
  § 3. Om de aan de ombudsdienst voorgelegde geschillen doeltreffend te behandelen, wordt tussen de aanbieders bedoeld in artikel 43bis, § 1, 1° tot 6°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en de ombudsdienst een protocol gesloten. Dat protocol legt de nadere regels vast voor de behandeling van de klachten (...). <W 2006-12-21/79, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 02-02-2006>

  TITEL V. - Procedurele bepalingen en strafbepalingen.

  HOOFDSTUK I. - Uitwisseling van informatie.

  Art. 137.§ 1. In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut van elke betrokken persoon op gemotiveerde wijze alle nuttige informatie opvragen [2 , inclusief financiële informatie of informatie over de toekomstige evolutie van de netwerken of de diensten]2. Het Instituut duidt de termijn aan waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld [2 , alsook het niveau van specificatie]2.
  [1 ...]1
  [2 In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut, op gemotiveerd verzoek, van een onderneming actief in de elektronische-communicatiesector alle nuttige informatie opvragen, inclusief financiële informatie of informatie over de toekomstige evolutie van de netwerken of de diensten. Wanneer de aldus vergaarde informatie onvoldoende is, kan het Instituut andere ondernemingen die actief zijn in de elektronische-communicatiesector of in nauw verwante sectoren bevragen. Het Instituut duidt de termijn aan waarbinnen de gevraagde inlichtingen moeten worden meegedeeld alsook het detailniveau ervan.]2
  § 2. De minister bepaalt, na advies van het Instituut, gegeven na consultatie van de betrokken marktspelers, de nadere regels inzake de informatie-uitwisseling zoals bepaald in deze wet.
  § 3. [2 Onverminderd eventuele informatie vereist op grond van paragraaf 1 of van andere wettelijke of regelgevende bepalingen, mag het Instituut de ondernemingen wat betreft de algemene machtiging, de gebruiksrechten of de specifieke verplichtingen bedoeld in de artikelen 28, 51 en 55 verzoeken om informatie die passend en objectief gerechtvaardigd is, met name voor:
   1° het verifiëren, hetzij systematisch, hetzij per geval, van de naleving van:
   a) de vergoedingen en gebruiksrechten;
   b) het efficiënt gebruik van het radiospectrum of van de nummervoorraden;
   c) specifieke verplichtingen van de operatoren met aanmerkelijke marktmacht of van de aanbieders van de universele dienst;
   2° het verifiëren, per geval, van de naleving van de voorwaarden bedoeld in bijlage 2 wanneer een klacht is ontvangen of wanneer het Instituut andere redenen heeft om aan te nemen dat aan een voorwaarde niet wordt voldaan, of wanneer het Instituut op eigen initiatief een onderzoek verricht;
   3° het uitvoeren van procedures voor en de evaluatie van aanvragen om verlening van gebruiksrechten;
   4° het publiceren van vergelijkende overzichten van kwaliteit en prijs van diensten ten behoeve van de consumenten;
   5° het verzamelen van duidelijk omschreven statistieken, verslagen of onderzoeken;
   6° het verrichten van marktonderzoeken, met inbegrip van gegevens over de downstream- of retailmarkten die verband houden met of verbonden zijn aan de markten waarop het marktonderzoek betrekking heeft;
   7° het waarborgen van efficiënt gebruik en efficiënt beheer van radiospectrum en van nummervoorraden;
   8° het evalueren van toekomstige ontwikkelingen van het netwerk of de diensten die een invloed kunnen hebben op de wholesale-diensten die ter beschikking worden gesteld van de concurrenten, op de territoriale dekking, op de connectiviteit die aan de eindgebruikers wordt geboden of op de aanduiding van zones krachtens artikel 49/2;
   9° het uitvoeren van geografische onderzoeken;
   10° het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken om informatie van Berec.
   De in het eerste lid bedoelde informatie, met uitzondering van diegene die bedoeld is in de bepaling onder 3°, mag niet worden vereist vóór of als voorwaarde voor de toegang tot de markt.
   Het Instituut deelt de ondernemingen mee voor welk specifiek doel de in het eerste lid bedoelde informatie wordt verzameld.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 97, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 181, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 138. § 1. Het Instituut is verplicht in te gaan op ieder met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie of van een nationale regelgevende instantie tot het verkrijgen van informatie, voorzover die nodig is voor en in evenredigheid is met de uitvoering van hun taken. Het Instituut wijst de bestemmelingen op de graad van vertrouwelijkheid van de bezorgde informatie.
  Het Instituut kan bij die informatieverstrekking aan de Europese Commissie een met redenen omkleed bezwaar voegen tegen het verstrekken van die informatie aan een andere instantie.
  § 2. Het Instituut brengt de operatoren ervan op de hoogte dat de inlichtingen, die het van hen verkregen heeft, kunnen worden verstrekt aan de Europese Commissie, aan een nationale regelgevende instantie of aan een internationale organisatie waarmee het Instituut in het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden betrekkingen onderhoudt.
  § 3. Onverminderd andere wettelijke bepalingen behandelt het Instituut de inlichtingen die het van andere instanties gekregen heeft met minstens dezelfde vertrouwelijkheid als de instantie die ze bezorgd heeft.

  HOOFDSTUK II. - Raadplegingen.

  Art. 139. Het Instituut kan voor de toepassing van deze wet een openbare raadpleging houden overeenkomstig artikel 14 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

  Art. 140.Voorzover een ontwerpbeslissing van het Instituut aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor een relevante markt, organiseert het Instituut een voorafgaande openbare raadpleging [1 gedurende minstens 30 dagen]1, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  Alle inlichtingen in verband met aan de gang zijnde openbare raadplegingen worden bij het Instituut gecentraliseerd.
  De resultaten van de openbare raadpleging worden openbaar gemaakt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van de openbare raadpleging en van de bekendmaking van de resultaten ervan.
  [1 Dit artikel is niet van toepassing op besluiten die tot doel hebben een geschil tussen ondernemingen te beslechten, noch op de besluiten waarvan sprake in artikel 55, § 5.]1
  ----------
  (1)<W 2021-12-21/05, art. 183, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 141.[2 § 1.]2 [4 Voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is:
   1° een passende toegang en interconnectie, of de interoperabiliteit van de diensten op te leggen, overeenkomstig de artikelen 28, 51 en 51/1;
   2° een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling overeenkomstig artikel 54, § 2, zijn gedefinieerd;
   3° vast te stellen dat niet voldaan is aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 55, § 1, eerste lid, overeenkomstig artikel 55, § 1, tweede lid;
   4° te bepalen of de kenmerken van een overeenkomstig artikel 55, § 3, eerste lid, en artikel 55, § 5, gedefinieerde relevante markt zodanig zijn dat het al dan niet gerechtvaardigd is om regelgevingsverplichtingen op te leggen;
   5° na een besluit bedoeld in de bepaling onder 4°, de onderneming of ondernemingen te identificeren met een aanmerkelijke marktmacht op die markt, overeenkomstig artikel 55, § 3, eerste lid;
   6° regelgevende verplichtingen voor de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, overeenkomstig artikel 55, §§ 4 tot 7;
   publiceert het Instituut zijn ontwerp en raadpleegt het Instituut de Europese Commissie, Berec en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.]4
  [2 § 2. Het Instituut houdt zoveel als mogelijk rekening met de opmerkingen die het binnen de maand van de kennisgeving van de ontwerpbeslissing zijn toegezonden door de Europese Commissie, [3 Berec]3 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
   § 3. Wanneer overeenkomstig artikel 143, § 2 of artikel 143/1, § 4, de ontwerpbeslissing is gewijzigd, start het Instituut een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 140 en stelt het opnieuw de Europese Commissie in kennis van het gewijzigde ontwerp overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.
   § 4. De definitieve beslissingen, waarvan de ontwerpen bedoeld worden in paragraaf 1, worden ter kennis gebracht van de Europese Commissie en van [3 Berec]3.]2
  ----------
  (1)<W 2009-05-18/04, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
  (2)<W 2012-07-10/04, art. 98, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (4)<W 2021-12-21/05, art. 184, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 142.De voorlopige maatregelen in de zin van artikel 20 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector die genomen zijn om deze wet te doen naleven, worden vrijgesteld van de raadplegingen waarvan sprake in de artikel en 140 en 141. Zij worden echter onverwijld ter kennis gebracht van de Europese Commissie [1 , van [2 Berec]2]1 en van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
  [1 Elke verlenging van voorlopige maatregelen is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen [3 143 en 143/1]3.]1
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 99, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 185, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  HOOFDSTUK III. - Beslissingen van het Instituut die door de Europese Commissie moeten worden goedgekeurd.

  Art. 143.[1 § 1. Wanneer de ontwerpbeslissing van het Instituut zoals bedoeld in artikel 141, paragraaf 1 :
   a) invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en gericht is op :
   1° het definiëren van een relevante markt die verschilt van de door de Europese Commissie [2 in de Aanbeveling]2 gedefinieerde markten, of
   2° het al dan niet aanwijzen van [2 een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt, hetzij individueel of gezamenlijk met anderen]2;
   b) en de Europese Commissie het Instituut binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf zijn kennisgeving overeenkomstig artikel 141, heeft meegedeeld dat de ontwerpbeslissing een belemmering voor de interne markt opwerpt of indien zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de ontwerpbeslissing met [2 het Europese Unierecht]2, stelt het Instituut de definitieve aanneming van de beslissing met nog eens twee maanden uit.
   § 2. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van twee maanden waarvan sprake in paragraaf 1, een besluit aanneemt dat de intrekking van de ontwerpbeslissing eist en precieze voorstellen formuleert met betrekking tot de wijzigingen aan te brengen in de ontwerpbeslissing, wijzigt of trekt het Instituut zijn ontwerpbeslissing in binnen zes maanden volgend op de datum van het besluit van de Europese Commissie.]1
  [2 Als het Instituut zijn ontwerpbesluit wijzigt, wordt dit voor openbare raadpleging bedoeld in artikel 141 voorgelegd en wordt daarvan kennisgegeven aan de Europese Commissie, overeenkomstig paragraaf 1.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-10/04, art. 100, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 186, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 143/1.[1 § 1. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de ontwerpbeslissing overeenkomstig artikel 141, meedeelt aan het Instituut dat zijn ontwerpbeslissing, dat erop gericht is een verplichting aan [3 een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt op te leggen, te wijzigen of in te trekken, een belemmering inhoudt van de interne markt of zij ernstige twijfels opwerpt wat betreft de verenigbaarheid ervan met het Europese Unierecht]3, stelt het Instituut zijn beslissing uit met drie bijkomende maanden.
   § 2. Binnen de termijn van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, werken de Europese Commissie, [2 Berec]2 en het Instituut nauw samen om de meest doeltreffende en gepaste maatregel te identificeren gelet op de doelstellingen zoals bedoeld [3 in artikel 6]3 en zij nemen bij dit alles de adviezen van de economische spelers en de noodzaak te waken over de installatie van coherente regelgevende praktijken naar behoren in overweging.
   § 3. Wanneer, binnen een termijn van zes weken die start bij het begin van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, [2 Berec]2 een advies uitbrengt over de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1 waarin het aangeeft de ernstige twijfels van de Europese Commissie te delen, dan kan het Instituut, voor het einde van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1 :
   1° zijn ontwerpbeslissing wijzigen of intrekken [3 zoveel mogelijk rekening houdend met de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving van de Europese Commissie en met het advies]3 van [2 Berec]2;
   2° zijn ontwerpbeslissing handhaven.
   § 4. Wanneer [2 Berec]2 de ernstige twijfels van de Europese Commissie niet deelt of geen advies uitbrengt of wanneer het Instituut zijn ontwerpbeslissing wijzigt of handhaaft overeenkomstig paragraaf 3, kan de Europese Commissie, binnen een termijn van een maand na de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1 :
   1° een met redenen omklede aanbeveling uitbrengen waarin zij het Instituut vraagt de ontwerpbeslissing te wijzigen of in te trekken;
   2° beslissen haar voorbehoud gemaakt overeenkomstig paragraaf 1 op te heffen.
  [3 Voor de ontwerpbesluiten die onder artikel 28, § 2, of onder artikel 65/3, § 3, vallen, kan de Europese Commissie, indien Berec haar ernstige twijfels deelt, binnen dezelfde termijn als die welke bedoeld is in het eerste lid, een besluit nemen waarbij aan het Instituut wordt gevraagd om zijn ontwerp in te trekken.]3
   Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de uitvaardiging van de aanbeveling van de Europese Commissie overeenkomstig paragraaf 4, 1°, of de opheffing van het voorbehoud overeenkomstig paragraaf 4, 2°, deelt het Instituut aan de Europese Commissie en [2 Berec]2 de definitieve aangenomen beslissing mee. Deze periode kan verlengd worden om het Instituut de mogelijkheid te bieden [3 overeenkomstig artikel 140]3 een openbare raadpleging over het gewijzigde ontwerp te organiseren.
   Wanneer het Instituut beslist de ontwerpbeslissing te wijzigen noch in te trekken op grond van de aanbeveling waarvan sprake in [3 paragraaf 4, eerste lid, de bepaling onder 1°,]3 verstrekt het daartoe een met redenen omklede rechtvaardiging.
   § 5. Het Instituut kan het ontwerpbesluit op elk ogenblik tijdens de procedure intrekken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 101, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (3)<W 2021-12-21/05, art. 187, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 144. Volgens de nadere regels die door de Koning, na advies van het Instituut zijn vastgesteld, maakt het Instituut, de beslissingen van de Europese Commissie die genomen zijn krachtens artikel 143 (...) openbaar. <W 2007-04-25/38, art. 188, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

  HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen.

  Art. 145.§ 1. [7 Met een geldboete van 50 euro tot 100 000 euro wordt gestraft de persoon die de artikelen 15, 32, 33, 35, 41, 42, 45, 46, 106/2, 107/5, 124, 126 tot 127/3, 133 en de ter uitvoering van de artikelen 9, § 7, 32, 39, § 3, 47, 106/2, 126 tot 126/3, 127, 127/2 en 127/3 genomen besluiten overtreedt.]7
  § 2. Met een geldboete van 200 tot 2 000 EUR en met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar of met één van die straffen alleen wordt gestraft de persoon die artikel [4 13/1, § 1]4, en de ter uitvoering van artikel 16 genomen besluiten overtreedt.
  § 3. Met een geldboete van 500 tot 50 000 EUR en met een gevangenisstraf van één tot vier jaar of met één van die straffen alleen wordt gestraft :
  1° de persoon, die op bedrieglijke wijze elektronische communicatie door middel van een elektronische-communicatienetwerk tot stand brengt, teneinde zichzelf of aan een andere persoon wederrechtelijk een voordeel te verschaffen;
  2° (opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 189, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  3° de persoon die welk toestel dan ook opstelt dat bestemd is om een van de voorgaande inbreuken te begaan, alsook een poging om deze te begaan.
  (§ 3bis. Met een geldboete van 50 EUR tot 300 EUR en met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar of met één van die straffen alleen worden gestraft de persoon, die een elektronische-communicatienetwerk of -dienst of andere elektronische communicatiemiddelen gebruikt om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen alsook de persoon die welk toestel dan ook opstelt dat bestemd is om de voorgaande inbreuk te begaan, alsook een poging om deze te begaan.) <W 2007-04-25/38, art. 189, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  [1 § 3ter. [7 Met een geldboete van 50 euro tot 50 000 euro en met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar of met één van die straffen alleen wordt gestraft:
   1° iedere persoon die, naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de door de operator voor de autoriteiten bewaarde gegevens op enige manier overneemt, bij zich houdt of er enig gebruik van maakt;
   2° hij die, terwijl hij weet dat de gegevens bekomen zijn door het plegen van het misdrijf bedoeld in de bepaling onder 1°, deze gegevens bij zich houdt, aan een andere persoon onthult of verspreidt, of er enig gebruik van maakt.]7]1
  § 4. De verbeurdverklaring van apparaten die niet voldoen aan de voorwaarden van de artikel en 32, 33, 35 en 37 wordt altijd uitgesproken.
   (NOTA : bij arrest nr 84/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50983) heeft het Grondwettelijk Hof de wijziging met inwerkingtreding 30/07/2013 vernietigd)
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/10, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 02-09-2013>
  (2)<W 2014-03-27/35, art. 38, 021; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
  (3)<W 2016-05-29/03, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 28-07-2016, (NOTA : bij arrest nr. 57/2021 van 22-04-2021 (2021-04-22/20, B.St. 28-06-2021, p. 65587), heeft het Grondwettelijk Hof de wijzigingen aangenracht aan dit artikel vernietigd) >
  (4)<W 2017-07-31/30, art. 27, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (5)<W 2021-11-26/17, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 02-01-2022>
  (6)<W 2021-12-21/05, art. 188, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  (7)<W 2022-07-20/14, art. 17, 034; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

  Art. 146. De verbeurdverklaring van apparaten die hebben gediend tot het overtreden van (artikel 41) wordt altijd uitgesproken. <W 2007-04-25/38, art. 190, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

  Art. 147.De verbeurdverklaring van de wederrechtelijk verkregen opnamen van gesprekken, berichten of gegevens en van de voorwerpen, die hebben gediend tot het overtreden van de (artikelen 41) en 145, § 3, wordt altijd uitgesproken, zelfs indien ze niet aan de veroordeelde toebehoren. <W 2007-04-25/38, art. 191, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  De verbeurdverklaring [2 van producten en toebehoren]2, die hebben gediend tot het overtreden van de artikel en [1 13/1, § 1]1 en 41, en van de ter uitvoering van artikel 16 genomen besluiten wordt altijd uitgesproken, zelfs indien ze niet aan de veroordeelde toebehoren.
  Artikel 8, § 1, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, is niet van toepassing op de verbeurdverklaring, uitgesproken op grond van dit artikel.
  ----------
  (1)<W 2017-07-31/30, art. 27, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<W 2021-12-21/05, art. 189, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 148.
  <Opgeheven bij W 2021-12-21/05, art. 190, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

  Art. 149. De artikel en 269 tot 274 van het Strafwetboek zijn van toepassing ten aanzien van de personeelsleden van het Instituut handelend in de uitoefening van hun functie.

  Art. 150. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de overtredingen (van deze wet, van titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten). <W 2007-04-25/38, art. 193, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

  TITEL VI. - Diverse wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.

  HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen.

  Art. 151. De artikel en 25 tot 27 en 38 zijn niet van toepassing op de bijzondere inrichtingen die uitsluitend voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid en hulpverlening worden aangelegd en geëxploiteerd door de diensten, die onder de minister van Landsverdediging, de minister van Volksgezondheid of de minister van Binnenlandse Zaken ressorteren, door de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en door de Geallieerde Strijdkrachten.
  De lijst van deze inrichtingen wordt bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op gezamenlijk voorstel van de minister en de bevoegde minister.

  Art. 152. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor (31 december 2007) de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijnen van de Europese Unie. <W 2007-04-25/38, art. 194, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  § 2. Het in § 1 bedoeld ontwerpbesluit wordt aan het met redenen omkleed advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt.
  § 3. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.

  Art. 153. De Koning kan de nadere regels bepalen van de bevoegdheden die door deze wet aan het Instituut worden toegekend.

  HOOFDSTUK II. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.

  Art. 154. § 1. Art. 43bis, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt vervangen als volgt :
  " Er wordt bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie een ombudsdienst voor telecommunicatie opgericht die bevoegd is voor de betrekkingen tussen de eindgebruiker, in de zin van de van kracht zijnde wetgeving inzake elektronische communicatie, en de volgende personen :
  1° elke operator in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie); <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  2° elke persoon die een telefoongids vervaardigt, verkoopt of verspreidt in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie); <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  3° elke persoon die een telefooninlichtingendienst verstrekt in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie); <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  4° elke persoon die elektronische communicatiesystemen exploiteert in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie); <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  5° elke persoon die openbare versleutelingsdiensten verstrekt in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie); <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  6° elke persoon die andere activiteiten met betrekking tot elektronische communicatie aanbiedt in de zin (van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie). " <W 2007-04-25/38, art. 195, 006; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  § 2. Art. 43bis, § 3, 7°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " van elke persoon die beweert het slachtoffer te zijn van kwaadwillig gebruik van een elektronische communicatienetwerk of -dienst, het verzoek onderzoeken om inlichtingen te krijgen over de identiteit en het adres van de gebruikers van elektronische-communicatienetwerken of -diensten die deze persoon hebben lastiggevallen, voorzover die gegevens beschikbaar zijn. De ombudsdienst willigt het verzoek in indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  a) de feiten lijken vast te staan;
  b) het verzoek heeft betrekking op precieze data en uren ".

  Art. 155. In de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, worden de volgende bepalingen opgeheven :
  1° de artikel en 68 tot 70bis, met uitzondering van artikel 68, 5° en 5°bis en 68, 19°;
  2° de artikel en 82 tot 96, met uitzondering van artikel 86ter;
  3° de artikel en 105bis tot 109terF;
  4° de artikel en 113 en 114, met uitzondering van artikel 114, § 1, 1° en 2° en artikel 114, §§ 3 tot 6;
  5° de artikel en 117 tot 119;
  6° de artikel en 121 tot 125;
  7° de artikel en 128 en 128bis.

  Art. 156. De wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving wordt opgeheven.

  Art. 157. In de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector wordt artikel 14, § 1, 3° vervangen als volgt :
  " 3° het toezicht op de naleving van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, alsook titel I, hoofdstuk X en titel IV van de wet van 21 maart 1991 en hun uitvoeringsbesluiten; "
  In artikel 14, § 2, 1°, van dezelfde wet worden de woorden " op een niet-discriminerende wijze " ingevoegd tussen de woorden " kan het Instituut " en " alle onderzoeken ".

  Art. 158. In artikel 24 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " de wet van 30 juli 1979 " worden vervangen door " de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ";
  2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : " Deze personeelsleden zijn eveneens belast met de vaststelling van inbreuken op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, het Strafwetboek en de bijzondere wetten indien deze gepleegd worden door middel van apparatuur, elektronische-communicatienetwerken of -diensten of radiocommunicatie in de zin van de voornoemde wet betreffende de elektronische communicatie. "

  Art. 159. Artikel 3, § 1, tweede lid van de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " A.S.T.R.I.D. kan, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, haar medewerking verlenen aan de opdrachten van algemeen belang welke aan een of meer operatoren worden toevertrouwd door of krachtens artikel 106 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. "

  Art. 160. Artikel 12 van de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " A.S.T.R.I.D. is verplicht te zorgen voor een semafoniedienst aan de diensten, instellingen, vennootschappen en verenigingen bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 8 juni 1998 betreffende de radiocommunicatie van de hulp- en veiligheidsdiensten, die daarom volgens de voorwaarden bepaald door de Koning verzoeken en daar waar andere operatoren een dergelijke dienst niet leveren. "

  Art. 160/1. [1 Het Instituut brengt ten laatste op 19 december 2011 de gebruiksrechten voor frequenties en nummers die op 31 december 2009 reeds bestonden, in overeenstemming met de artikelen 11 en 18 tot 24/1.
   Wanneer de toepassing van het eerste lid leidt tot een beperking van de rechten of een verzwaring van de verplichtingen in het kader van reeds bestaande algemene machtigingen of individuele gebruiksrechten, kan het Instituut de geldigheid van die rechten of verplichtingen verlengen tot uiterlijk 30 september 2012, mits dit geen afbreuk doet aan de rechten van andere operatoren. Het Instituut stelt de Europese Commissie in kennis van deze verlenging en van de redenen daarvoor. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 102, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.

  Art. 161. De personen die, uiterlijk de dag van de inwerkingtreding van deze wet, houder zijn van een individuele vergunning krachtens artikel 3 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving of de (artikelen 87) tot 92bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, (of die een aangifte hebben gedaan overeenkomstig artikel 90 van dezelfde wet van 21 maart 1991) worden geacht daarvan melding te hebben gemaakt als bedoeld in artikel 9. <W 2005-12-27/31, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2006> <W 2007-04-25/38, art. 196, 006; Inwerkingtreding : 30-06-2005>

  Art. 161/1. [1 Het Instituut brengt ten laatste op 19 december 2011 de gebruiksrechten voor frequenties en nummers die op 31 december 2009 reeds bestonden, in overeenstemming met de artikelen 11 en 18 tot 24/1.
   Wanneer de toepassing van het eerste lid leidt tot een beperking van de rechten of een verzwaring van de verplichtingen in het kader van reeds bestaande algemene machtigingen of individuele gebruiksrechten, kan het Instituut de geldigheid van die rechten of verplichtingen verlengen tot uiterlijk 30 september 2012, mits dit geen afbreuk doet aan de rechten van andere operatoren. Het Instituut stelt de Europese Commissie in kennis van deze verlenging en van de redenen daarvoor.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 102, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 162. <W 2005-12-27/31, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2006> De verplichtingen die aan de operatoren met een sterke machtspositie worden opgelegd door of krachtens de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, alsmede de verplichtingen die worden opgelegd door of krachtens artikel 105bis, lid 7 en lid 9, van diezelfde wet, zoals het luidde voordat het werd opgeheven bij de wet van 13 juni 2005, worden gehandhaafd totdat, na afloop van de relevante marktanalyse waarin ze passen, het Instituut een besluit neemt met betrekking tot elkeen daarvan, overeenkomstig de artikelen 54 tot 56.

  Art. 163.
  <Opgeheven bij W 2012-07-10/04, art. 103, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 164. Artikel 133 is niet van toepassing op de edities van de telefoongidsen of -inlichtingendiensten die reeds vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn opgesteld of op de markt gebracht in een papieren of off line elektronische versie.
  De persoonsgegevens van abonnees van openbare telefoondiensten op een vaste locatie of van mobiele spraaktelefoniediensten die vóór de inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig de toen geldende wettelijke vereisten zijn opgenomen in een telefoongids of een telefooninlichtingendienst kunnen vermeld blijven in de betrokken telefoongids of telefooninlichtingendienst, tenzij de betrokken abonnees, nadat zij overeenkomstig artikel 133, § 1, volledige informatie over de doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de betrokken telefoongids of telefooninlichtingendienst hebben ontvangen, te kennen gegeven hebben dat zij dat niet wilden.
  Het gebruik van de andere toepassingen van de telefoongids of de telefooninlichtingendienst dan het zoeken van persoonsgegevens op basis van de naam en, in voorkomend geval, de woon-, verblijf- of vestigingsplaats van de abonnee, die gebaseerd zijn op persoonsgegevens die vóór de inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig de toen geldende wettelijke vereisten verzameld zijn is toegestaan, tenzij de betrokken abonnees, nadat zij overeenkomstig artikel 133, § 1, volledige informatie over de doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de betrokken telefoongids of telefooninlichtingendienst hebben ontvangen, te kennen gegeven hebben dat zij dat niet wilden.

  Art. 164/1. [1 Het Internetdomeinnaamregistreerbureau van het topniveaudomein " .be " :
   1° heeft een permanente vestigingsplaats en exploitatiezetel in België, onverminderd de mogelijkheid voor de betrokkene om een gedeelte van zijn technische infrastructuur in het buitenland onder te brengen, met als enig doel de betrouwbaarheid van de dienstverlening te verhogen;
   2° heeft de vorm van een instelling zonder winstoogmerk;
   3° brengt voor zijn prestaties een vergoeding in rekening die direct gerelateerd is aan de daadwerkelijk gemaakte kosten;
   4° stelt, volgens de nadere regels bepaald door het Instituut, kosteloos de voorzieningen zoals vastgelegd door het Instituut beschikbaar aan het Instituut zodat zonder ernstige onderbreking van de dienstverlening de overgang naar een nieuw domeinnaamregistreerbureau op een efficiënte en doelmatige wijze kan plaatsvinden. Deze voorzieningen bevatten minimaal een geactualiseerd register van domeinnamen en alle bijbehorende informatie van de houders van domeinnamen volgens de periodiciteit en de nadere regels bepaald door het Instituut in een vorm die onmiddellijk kan worden gebruikt om in geval van ernstig falen van het Internetdomeinnaamregistreerbureau de continuïteit en de stabiliteit van het Belgische Internet te vrijwaren; en
   5° organiseert, bestuurt en beheert het topniveaudomein " .be " in het algemeen belang en op basis van de beginselen van kwaliteit, efficiëntie, betrouwbaarheid en toegankelijkheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 104, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  Art. 164/2. [1 In geval van ernstig falen van het Internetdomeinnaamregistreerbureau van het topniveaudomein " .be " neemt het Instituut in het belang van de eindgebruiker en de Belgische economie de nodige maatregelen om de continuïteit en de stabiliteit van het Belgische Internet te vrijwaren.
   Onder ernstig falen van het Internetdomeinnaamregistreerbureau wordt verstaan :
   1° het hanteren van praktijken die illegaal of oneerlijk zijn en die de goede reputatie van het aan België gerelateerde topniveaudomein " .be " in het gedrang brengen, of
   2° het onvermogen om de bereikbaarheid van een aanzienlijk aantal actieve domeinnamen van het topniveaudomein " .be " te verzekeren, of
   3° het onvermogen om de taken van een Internet domeinnaamregistreerbureau, overeenkomstig de definitie van artikel 2, 48/1°, uit te voeren, of
   4° het nalaten te voldoen aan de voorwaarden van artikel 164/1.
   In geval van hoogdringendheid kan het Instituut onmiddellijk op voorlopige basis een nieuw Internetdomeinnaamregistreerbureau van het topniveaudomein " .be " aanwijzen. De kosten die dit tijdelijke Internetdomeinnaamregistreerbureau draagt in het kader van de door het Instituut opgedragen taken komen ten laste van het Instituut en worden achteraf gerecupereerd van het uiteindelijk aangewezen Internet domeinnaamregistreerbureau.
   Onmiddellijk na het aanwijzen van het tijdelijke Internetdomeinnaamregistreerbureau of als een dergelijke aanwijzing niet nodig is, lanceert het Instituut een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad en publiceert het een bestek, dat de minimale voorwaarden voor het uitvoeren van de activiteit van het Internetdomeinnaam-registreerbureau van het topniveaudomein " .be " bevat. De aanwijzing van het nieuwe Internetdomeinnaamregistreerbureau gebeurt op basis van een objectieve, transparante en niet-discriminerende procedure en objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.
   De entiteit die aangewezen wordt als Internetdomeinnaamregistreerbureau van het topniveaudomein " .be " is gehouden tot het naleven van de minimale voorwaarden van het bestek en tot het naleven van alle verbintenissen die in de loop van de selectieprocedure zijn aangegaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-10/04, art. 105, 017; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

  HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.

  Art. 165. De bepalingen van deze wet treden in werking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan de inwerkingtreding van sommige bepalingen uitstellen met het oog op het realiseren van een zekere overgangs- of overlegperiode.
  Onverminderd de bepalingen van het eerste lid treedt artikel 106, § 3, van deze wet pas in werking op het ogenblik dat het koninklijk besluit waarvan sprake in § 3 van dat artikel van kracht wordt. Op dat ogenblik wordt artikel 86ter, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven opgeheven.

  BIJLAGE.

  Art. N. Bijlage bij de wet betreffende de elektronische communicatie.
  (Voor de Bijlage, zie 2005-06-13/33).

  Art. N2.[1 Bijlage 2]1
  
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-12-2021, p. 126597)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-12-21/05, art. 217, 032; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
  
  

Parlementaire werkzaamheden

   Zitting 2004-2005 Kamer Doc 51 1425 : 001 : Wetsontwerp 002 : Kaft 003 tot 013 : Amendementen 014 : Advies van de raad van State 015 tot 017 : Amendementen 018 : Verslag 019 : Tekst aangenomen door de commissie 020 : Amendementen Zie ook : Integraal verslag : 21 april 2005. Senaat 3-1133/1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

Handtekening

   Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 13 juni 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid,
M. VERWILGHEN
De Minister van Werk,
Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX

Aanhef

   ALBERT II, Koning der Belgen,
   Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
   De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Wijziging(en)