Houdbare kunst
Wie, doet wat, wanneer en waarom voor de Nederlandse buitencollectie?
- Christian van 't Hof -


Gepubliceerd in: Brethouwer, G. et al Ten minste houdbaar tot…
Centrum Beeldende Kunst Utrecht 2005

Gemeenten en kunstinstellingen houden zich vandaag de dag steeds meer bezig met het onderhoud en beheer van kunst in de openbare ruimte. Was het buitenbeeldenbeleid vooralsnog vooral gericht op de productie, vandaag de dag lijkt de bezinning te overheersen: wat hebben we eigenlijk al staan, hoe staat het erbij en wat moeten we ermee doen? Dat is historisch zo gegroeid. Toen de kunstproductie in de buitenruimte nog op een laag pitje stond, waren er gewoonweg te weinig beelden om ons druk over te maken. Nu het er veel zijn en nu die beelden er al een tijdje staan, wordt het tekort aan onderhoudsbeleid pas goed zichtbaar. Deze omkeer in het denken is mede door kunstinstellingen zelf gestimuleerd, met publicaties en bijeenkomsten. Zo ook bij het CBK Utrecht. Op 11 november 2004 vond een symposium plaats onder de titel "Ten minste houdbaar tot…" We spraken daar met zestig deelnemers, veelal kunstenaars, technici en beleidsmakers. Deze publicatie is gebaseerd op de bevindingen van die dag.


Waarom nu onderhoud en beheer?
Het kunstbeleid is veranderd. Na het vormgeven van de omgeving uit de jaren '70, de inkomstenvoorziening voor kunstenaars uit de jaren '80 en de kunst als communicatie uit de jaren '90, staat er vandaag de dag een nieuwe doelstelling bovenaan de agenda: beheer en behoud. Vanwaar deze verschuiving van productie naar conservering? Hebben we hier te maken met een van de grillen van beleidsmakers of is er meer aan de hand? Waar komt dit "beheersparadigma" vandaan?

Verschuivende beleidskaders
Een cynische beleidsanalist zou kunnen opmerken dat de aandacht voor beheer en behoud niet meer is dan een perverse vertaling van veiligheidsbeleid. Immers, de subsidiepotjes van cultuur en welzijn, waar de buitenkunst vaak onder valt, zijn behoorlijk opgedroogd. Wil je nog een kansje maken op wat aandacht en een bijdrage, dan kun je niet meer aankomen met Paarse of pre-Paarse argumenten over cultuurspreiding, inkomsten voor kunstenaars en artistieke kwaliteit. Nee, dan liever iets met veiligheid. Hoe dan ook. De kunst loopt gevaar en moet beschermd worden! Tegen de natuurelementen. Tegen de verwaarlozing. Tegen vandalisten en andere kwaadwillenden. Sommigen gaan zelfs zo ver door te beweren dat kunstwerken zelf iets aan de veiligheid kunnen doen. Nog even, en we krijgen te maken met een oorlog tegen het kunstterrorisme…

Maar zover hoeft het niet te komen. De agendering van beheer en behoud is eerder gelegen in meer objectieve redenen. Het beheersparadigma is een logisch gevolg van de groeiende Nederlandse buitencollectie, de organisatorische professionalisering die daarmee gepaard ging en vernieuwingen binnen de kunst zelf.

De groeiende Nederlandse buitencollectie
Ten eerste is er het feit dat er steeds meer kunst in de Nederlandse buitenruimte staat, met name dankzij de percentage regeling. De regeling die voorschrijft dat een percentage van de bouwsom van overheidsgebouwen aan kunst moet worden besteed stamt weliswaar uit 1951. Maar het duurde even totdat deze echt zichtbaar werd op straat. De stroom aan buitenbeelden kwam langzaam op gang in de jaren '60 en '70 en piekte in de jaren '90 onder een steigerend bouwvolume. Ook werd de regeling in de loop der tijd steeds vaker geëffectueerd. Dat scheelde, want het was immers een regeling en geen wet. De percentages werden vaak tijdelijk in fondsen ondergebracht, wachtend op een enthousiaste ambtenaar die er kunst mee ging kopen. Zo leidde deze subsidiestroom tot steeds meer beelden.

Een volledige inventarisatie van wat er allemaal staat in de Nederlandse buitenruimte is onmogelijk. Wel kan met behulp van de on-line databases van enkele CBKs een indicatie worden gegeven van het aantal kunstwerken in bepaalde Nederlandse gemeenten. Dat levert al een kunstschat op van enkele duizenden werken. (Zie tabel onder) Dit zijn dan alleen nog de beelden die op de een of andere manier in de administratie zijn beland en door iemand in een database zijn gezet. Een landelijke inventarisatie zal zeker vele duizenden beelden opleveren, een collectie groter dan die van welk Nederlands museum dan ook. En dan zijn er nog de vele vergeten beelden en juist die hebben extra aandacht nodig. Anders dan in musea wordt deze omvangrijke collectie niet als collectie beheerd en overgelaten aan het krachtenspel van locale partijen. Maar dat lijkt nu te veranderen.

Amsterdam 1600 Bron: AFK
Rotterdam 512 Bron: CBK Rotterdam
Groningen 411 Bron: CBK Groningen
Utrecht 292 Bron: CBK Utrecht
Enschede 100 Bron: 24-uursmuseum

(Tabel: Aantallen geregistreerde kunstwerken in de openbare ruimte)


Professionalisering van het buitenbeeldenbeheer
Ook andere gemeenten zijn nu begonnen met het aanleggen van een "buitenbeeldendatabase". Deze zijn uiteraard niet alleen bedoeld voor grove tellingen zoals hierboven. De systemen zijn gebouwd om snel inzicht bieden in wat er aan kunst staat, van wie het is, hoe het erbij staat en wat er in het verleden mee is gebeurd. Het bestaan van deze databases geeft dus op zich al aan dat er behoefte is aan meer systematisch onderhoud en beheer; ze zijn de digitale weergave van doordacht collectiebeheer. Dit wijst op een tweede factor van betekenis in de opkomst van het beheersparadigma: de organisatorische groei rondom de toegenomen beeldenproductie.

Vooral de opkomst van de gemeentelijke en provinciale CBKs kan gezien worden als een professionalisering van de sector. Die CBKs bundelden de subsidiestromen, werden steeds meer een knooppunt in het kunstennetwerk en tilden het opdrachtenbeleid van incidentele projecten naar een doordacht collectiebeheer. De enthousiaste ambtenaar of kunstenaar bleef weliswaar een belangrijke rol spelen in het initiëren van kunstprojecten, maar steeds vaker was er daar het CBK voor een kwaliteitstoets, extra subsidie of sponsoren, inpassing in de locale collectie en ontsluiting naar het bredere publiek. Daarmee kreeg het publiek ook een duidelijk aanspreekpunt. Als nu iemand de gemeente belt over een verwaarloosd, misplaatst of vergeten beeld, dan kan de burger doorverwezen worden naar mensen die er iets aan kunnen doen.

Naast deze CBKs, is de kunst in de openbare ruimte ook op centraal niveau geprofessionaliseerd, met name dankzij de VNG en het Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten. De buitenbeelden zijn immers vaak gemeentelijk bezit, terwijl veel gemeenten met dezelfde problemen kampen. Er blijkt bij de gemeenten dan ook veel behoefte te zijn aan het delen van ervaringen en kennis. Zo kwam ook bij de VNG het onderhoud en beheer op de agenda, wat in 2003 uitmondde in het symposium en boek Beelden buiten. Beheer & behoud. Veel CBKs en andere gemeentelijke kunstinstellingen deden dit vervolgens dunnetjes over, met eigen bijeenkomsten en publicaties over beheer en onderhoud. Verder heeft de landelijke Stichting Kunst en Openbare Ruimte met projecten en publicaties op eigen wijze bijgedragen aan de professionalisering van het opdrachtgeverschap. Tot slot kan Instituut Collectie Nederland genoemd worden, dat veel technische expertise heeft opgebouwd bij het repareren van beelden, zowel binnen als buiten. Deze experts hebben inmiddels een rijk arsenaal aan voorbeelden over roestende platen, krachten in constructies, vergankelijk plastic, graffiti, verrot hout en hoe daar mee om te gaan.

Onhoudbare kunst
Een derde factor in de opkomst van het beheersparadigma is gelegen in de kunstwerken zelf. De klassieke bronzen beelden op sokkels vergen weliswaar enige studie en ervaring van degene die ze gaat onderhouden, maar ze gaan al zo lang mee dat men over het algemeen wel weet wat men ermee moet. Hoe anders is het met de moderne en hedendaagse kunst. De vele moderne stalen en stenen constructies van enkele decennia terug bleken niet voor de eeuwigheid te zijn gemaakt en roestten of rotten weg. Nog ernstiger is het gesteld bij de werken van hout of kunststof. Kunstenaars hebben er ook niet altijd over nagedacht hoe het werk er over 10 of 15 jaar uit zou zien. Daar komt bij dat veel moderne kunstwerken grote, verticale vlakken hebben en dat nodigt uit tot graffiti - iets wat wellicht nog het zwaarst op het onderhoudsbudget drukt.

Bij hedendaagse, zogenaamde publieke kunst, waar het meer gaat om concepten, communicatie en publieksacties, is het maar de vraag wat er moet worden beheerd of onderhouden. Moet de curator boekjes, posters, websites, gatgets en andere speeltjes gaan bewaren? Zijn de losse onderdelen dan nog wel het kunstwerk? Is het sowieso wel de intentie van de kunstenaar of de projectmaterialen te laten voortbestaan of is de tijdelijkheid en het verval er juist onderdeel van? Beeldenbeheer gaat dan niet meer alleen over het oplossen van technische problemen, maar meer over het maken van belangrijke keuzes in het leven van een kunstwerk: moet het beeld worden hersteld of verplaatst, of is het gewoon op? De vraag is alleen: wie moet die keuze maken?


Wie doet wat?
Tijdens het symposium in Utrecht werd meerdere malen gezegd dat onderhoud en beheer van kunstwerken eerder een organisatorische dan een technische aangelegenheid is. Elk beeld heeft weliswaar zo zijn eigen mankementen en elk materiaal heeft weer bijzondere eigenschappen, maar in de regel komen de technici daar wel uit. Mits zij maar tijdig ter plekke zijn en iemand ze betaalt. Waar het eerder aan schort in het buitenbeeldenbeheer is dat te vaak niemand de verantwoordelijkheid neemt voor het beeld en als iemand dat wel doet er geen budget is gereserveerd voor onderhoud.

Dat lijkt nu te veranderen. Een van de deelnemers, Mariëlle Kassing van de Universiteit Utrecht, had net een onderzoek afgerond naar collectiebeheer in Den Haag, Tilburg, Rotterdam en Amsterdam. Zij ontdekte dat deze gemeenten inderdaad hun buitenbeelden steeds meer zijn gaan beheren als een collectie, net als in het museum. Die verschuiving in het denken - van spontane productie naar doordacht collectiebeheer - was tijdens de dag in Utrecht ook bij andere gemeenten te zien. Ze inventariseren hun collectie, stellen onderhouds- en pr-budgetten vast, kijken of beelden verplaatst kunnen worden en huren technici in om de werken te herstellen. De CBKs spelen hierin een belangrijke rol. Zij moeten er volgens de deelnemers voor zorgen dat onderhoud en beheer integraal onderdeel zijn van het opdrachtenbeleid, er een contract komt dat de verantwoordelijkheid voor het kunstwerk vastlegt en er meer kennisuitwisseling plaatsvindt.

Het opdrachtenbeleid
Onderhoud van kunstwerken begint al bij de opdrachtverstrekking. Vaak wordt al in de formulering van de opdracht iets gezegd over de duurzaamheid dan wel tijdelijkheid van het werk. Wordt eenmaal een schetsopdracht gegeven en selectieronde georganiseerd, dan hebben steeds meer gemeenten een materiaaldeskundige erbij gevraagd om het werk te keuren op "onderhoudsvriendelijkheid". In het contract dat daarop volgt wordt vaak gesteld dat na vijf jaar wordt bezien of het werk moet blijven staan of niet. Dan moet er voor die periode ook een onderhoudsbudget zijn afgesproken, met bepaling wie waar verantwoordelijk voor is.

Het onderhoudsbudget wordt in het enthousiasme van het moment nogal eens vergeten. Dit budget moet ook niet gezien worden als een soort "percentageregeling", waarbij een deel van de som opzij wordt gezet. Onderhoud is structureel, dus moet daar ook een structureel budget tegenover staan: zoveel Euro, per kunstwerk, per jaar. Het probleem is echter dat dit nogal eens afschikt binnen de gemeenten. Zowel binnen als buiten de kunstafdeling is men vaak al blij als men kunst kan kopen en de nazorg is van latere zorg. Extra budget vragen voor onderhoud kan de stemming doen omslaan in het tegendeel van de kunst. Een kunstwerk of twee schrappen in de plannen blijkt vaak de enige oplossing, al kan dat weer slecht vallen bij de artistieke achterban.

Bij de onderhoudsvriendelijkheid van kunstwerken gaat het overigens over de bestendigheid tegen weer en wind en niet tegen mogelijke vandalen. Sterker, vaak blijken het de zogenaamde "vandalisme bestendige" werken het slachtoffer te worden, terwijl de meer fragiele beelden met rust worden gelaten. Dit is de laatste fase van de procesbegeleiding: het contact onderhouden met de buurt, want buurtcontrole is de beste remedie tegen vandalisme en verwaarlozing. Ook dat moet al in de projectformulering zijn opgenomen. Veel kunstenaars gaan bijvoorbeeld al voor de uitvoering een praatje maken met omwonenden om zo steun te werven of hun ideeën een meer lokale betekenis te verschaffen. Kunstwerken kunnen vervolgens ook worden geadopteerd door een nabijgelegen buurtvereniging, bedrijf of school. De CBKs tot slot kunnen de beelden met een goede pr onder de aandacht houden: krantenberichten, posters, kunstroutes en catalogi.

Het contract
Collectiebeheer betekent niet alleen de werken verzorgen, maar soms ook de keuze te durven maken iets te verplaatsen of zelfs helemaal te verwijderen. Dat is moeilijk, want dergelijke keuzes worden gezien als een artistiek oordeel. Menig ambtenaar heeft zich al eens de woede van een kunstenaar of buurtbewoner op de hals gehaald toen hij een kunstwerk weghaalde. De aanklacht blijkt dan vaak gegrond want verwijdering is een inbreuk op de betekenis van het kunstwerk en daarmee in strijd met de auteurswet. Zo geeft bijvoorbeeld artikel 25.1.d de kunstenaar: "het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid." Toepassing van deze regel heeft er in sommige gevallen zelfs toe geleid dat veranderingen in de omgeving van het kunstwerk strafbaar zijn: de context is onderdeel van de kunst.

Die regel heeft in het verleden veel bevoegdheid gegeven aan kunstenaars en meer dan eens geleid tot dramatische situaties. Kunstwerken waar echt niemand meer naar wilden kijken bleven staan omdat de kunstenaars of hun nabestaanden voet bij stuk hielden. Makers van ondeugdelijke constructies moesten afgekocht worden met een vervolgopdracht, alleen dan mocht de gemeente hun gevaarlijke object weghalen. En de jurisprudentie die volgde op deze rechtszaken maakte het alleen maar moeilijker voor de opdrachtgever. Daarom wordt vandaag de dag al in het opdrachtcontract opgenomen dat de aanwezigheid van het kunstwerk na vijf jaar wordt geëvalueerd, oftewel: dan wordt besloten of het er nog mag blijven staan. Soms wordt zelfs gesteld dat het werk na vijf jaar weg gaat, tenzij anders wordt besloten. Tegelijkertijd belooft de opdrachtgever in het contract zorg te dragen voor het onderhoud van het kunstwerk, mits er niet sprake is van verborgen gebreken of constructiefouten, want dan is het alsnog aan de kunstenaar om er iets aan te doen. Dit voorkomt veel gedoe achteraf en de kunstenaar en opdrachtgever weten waar ze aan toe zijn.

Technische kennis uitwisselen
Onderhoud en beheer worden weliswaar gezien als meer organisatorische kwesties. Niettemin blijkt er veel behoefte aan het bundelen van de meer technische kennis en ervaring, want die is nu nog te veel verspreid. De landelijke expert van ICN zijn al genoemd en Corrie van den Vendel zal hierna haar onderhoudssystematiek uit de doeken doen. Daarnaast zijn er steeds meer locale commerciële bureaus die zich specialiseren in herstel en onderhoud van buitenobjecten, waaronder ook kunstwerken. Tot slot zijn er bij de gemeentelijke afdelingen mensen met veel ervaring in het verwijderen van graffiti, algen en aanslag. Ze deden dat al bij andere objecten in de openbare ruimte en nemen de kunstwerken daarin mee. Soms door schade en schande wijs geworden, weten ze welke materialen wel of niet bestand zijn tegen bepaalde schoonmaakmiddelen of behandelingen. Steeds meer gemeenten registreren dergelijke ervaringen: Beeld X van materiaal Y is toen behandeld met schoonmaakmiddel Z, wat leidde tot mat-witte uitslag… Niet meer doen dus.

Deze ervaring en expertise is nu nog verspreid. Gemeenten zullen niet altijd direct denken aan het ICN voor advies, vooral als die gemeente wat verder van Amsterdam zit. Van commerciële bureaus wordt niet verwacht dat zij openlijk hun kennis met anderen zullen delen en genieten niet altijd even veel vertrouwen onder de ambtenaren. Sommigen pleitten zelfs voor een officieel keurmerk voor dergelijke bureaus. De deelnemers van het symposium in Utrecht waren vrijwel unaniem over eens wie dan wel het concentratiepunt moet zijn van kennis en ervaring: het CBK. Want de experts moeten niet pas van stal worden gehaald als iets mis is met de beelden. Hun kennis en ervaring moet een integraal onderdeel zijn van het opdrachtenbeleid en collectiebeheer. En zo is het onderhoud en beheer weer een volgende stap in de professionalisering van het buitenbeeldenbeleid.