HET (IN KLEUREN EN GEUREN)

HET vliegt en fladdert kriskras door de kamer.

HET verspreidt zijn geur en kleur echt overal.

HET wordt ineens! geraakt door het zonlicht.

De kleuren en geuren versterken! en HET geniet van de warmte.

HET blinkt van het vele licht.

HET is in zijn nopjes en blijft even stil hangen.

Even later:
HET vliegt en HET fladdert weer vrolijk en kriskras door de kamer.

HET verspreidt zijn sterkere geuren en kleuren echt overal.

TE

het woeste water
de hoge golven
een surfer

de hoge golven
het woeste water
de hoge golven

een surfer
het woeste water
een surfer

de hoge golven
het woeste water
een surfer

de hoge golven
een surfer
het woeste water

het woeste water
de hoge golven
de hoge golven

het woeste water
de hoge golven
de hoge golven

het woeste
het woeste

EINDELOOS

‘Wat is dat?’ vroeg ik.
‘Wat is wat?’ vroeg ze.
‘Daar!’
In de linker muur van haar woonkamer was een barst, vanaf de plint onderaan, een paar millimeter breed, en die barst liep tot ongeveer anderhalve meter hoog.
‘Oei,’ zei mijn vriendin.
Ik bestudeerde de barst van dichtbij, ze was zeker vier of vijf centimeter diep.
‘Die is er nog maar pas,’ zei ze.
Ik liep de kamer uit, bekeek de achterkant van de muur, in de hall. Vreemd genoeg begon deze barst op de hoogte waar ze in de woonkamer eindigde. Ze liep voort over het plafond, langs de muur aan de overkant weer naar beneden, tot een halve meter hoogte.
‘Zijn je buren thuis?’ vroeg ik.
‘Heum, dat weet ik niet. Dat kan. Misschien zijn ze met de dochter  ’
Ik was al op weg, opende de voordeur en belde aan bij de buren.
‘Heeft u ook barsten, meneer?’ vroeg ik. Ik gebaarde naar de rechtse muur in de hall. De man wist niet wat er gebeurde.
‘Ja ik zie het al,’ zei ik. De barst herbegon hier op een halve meter hoogte, volgde de hall over diezelfde hoogte en stopte halverwege de linkermuur.
‘Mag ik?’ vroeg ik, maar zonder op zijn antwoord te wachten deed ik de deur naar de woonkamer al open. Daar was ze, richting plafond, voort over het plafond, recht naar de andere kant van de woonkamer. Dan naar beneden maar niet ver; twintig centimeter.
‘Wat is er hiernaast? Uw garage? Hoe geraak ik daar?’ Maar ik was al in de keuken en vond de deur naar de berging, daar de deur naar de garage. Ik vond en volgde het barst-spoor. Twintig centimeter van het plafond, richting de straat, achter een van de stapelrekken en ze kwam net voor de poort weer tevoorschijn. Ze liep tot in de hoek, terug naar boven, over het plafond naar de volgende muur.
‘Doet u uw poort even open?’
In het aanpalende huis volgde ik een gelijkaardig pad. De barst vervolgde haar weg langs de muren van de garage, zo naar de woonkamer, naar de hall, naar de hall van de buren van het volgende huis. De barst begon telkens waar ze in de achterkant van de muren eindigde, liep voort, en voort, tot het laatste huis op de hoek van de straat.

Ik stond buiten en telde.
‘Acht huizen,’ zei ik.
Mijn vriendin en een paar van haar buren waren me gevolgd.
‘En nu?’ vroeg iemand.
‘Klacht indienen,’ zei een andere.
‘De verzekering,’ zei nog iemand anders.

Ik stak de straat over en belde aan bij het eerste huis aan de overkant.
‘Mag ik?’ ik duwde de bewoonster gedecideerd opzij.
Ik slikte.
De barst herbegon in de muur links van haar voordeur, kroop langs de hoeken, stopte halverwege de overkant.
Ik vroeg me af wat dit te betekenen had, schraapte mijn keel en liep de woonkamer in.

DAT KLOPT ALS EEN BUS

Het klopt hoor.
Als een bus, zo’n bus van vroeger.
Het licht wordt lichter dus het stijgt. In deze mini-story (de vorige txt) wordt het licht, door lichter te worden en te stijgen, tegelijkertijd feller want meer geconcentreerd.
Yep.
Daardoor wordt het blauw blauwer en het groen groener. En de vogels laten zich welwillend meevoeren door de stijgende lichtheid van het licht.
De bomen zijn mee in het verhaal en groeien, groeien, worden nog sterker dan ze al waren, het zijn enorme en gezonde kolossen. Misschien zeggen ze [de bomen] tegen de mens: ‘Wij. Wij zijn belangrijk. Zie je onze grootte, onze sterkte?’
Misschien denken de bloemen hetzelfde en verspreiden zij zich massaal om te tonen dat ze de wereld aankunnen, dat ze alles kleur kunnen geven. Er zijn nu veel van die lelijke paarse viooltjes (ja, sorry, ik vind die lelijk) maar ook gele en voor de gelegenheid zelfs witte. Grootbloemige. Zelf zie ik liever de bosviooltjes maar ik heb het hier nu eenmaal niet voor het zeggen. De bloemen kiezen helemaal zelf.
Er zijn ook oranje gerbera’s en roze erysimums. Geen idee hoe ik ‘erysimums’ moest spellen, ik keek even op Google. Eerst niet, want ik was te lui. De namen zijn niet belangrijk, enkel de kleuren en de bloemen. En het licht en de lichtheid van het licht, en de bomen en vogels natuurlijk.

En dan de mens. Wat doet de mens? Wie is de mens? Waar is de mens? Op dit uur latere uur van de dag waarschijnlijk zit hij ofwel aan tafel (borden, glazen, bestek, dienschotels met allerlei) of languit in de sofa. Misschien leest hij. Leest hij? WTF doet hij?

(De uitdrukking is dus al zo’n anderhalve eeuw in gebruik‘)

HET IS DE SCHULD VAN DE JEUGD

Eergisteren J.
Jong, student, rijdt met een sportief ogende 125cc, draagt netjes de vereiste motokleding inbegrepen goeie laarzen en handschoenen, maar over zijn motorpak draagt hij een zo’n fameuze onesie. Een donzige blauwe, met vinnen op de rug. Daarbij hoort ook een ‘overtrek’ van zijn helm, even donzig en blauw, en met oren.
Als we zoiets zien, dan denken en zeggen we ‘aiai’ en zijn we benieuwd welke vreemde vogel onder die vermomming zit.
J. leek verlegen. Beleefd. Onwennig.
‘Mijn moto heeft een herstelling nodig. Het rijden moet veilig blijven.’

Gisteren kwam hij zijn 125cc terughalen.
‘J., die onesie, dat is echt een opvallende uitrusting,’ zegden we.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ik rijd graag, ik reed op drie maanden tijd al drieduizend kilometer en ik maak het met mijn blauwe overpakje extra plezierig, de politie hield me hier in Londerzeel vorige week staande, controleerde mijn documenten, vroeg of ik me wel aan alle regels hield, jaja zei ik, ik rijd altijd voorzichtig en nooit te snel. Oké vertrek maar, zegden de politiemannen, maar laat je door je vrienden niet uitdagen tot stoer rijgedrag en ik zei daarop dat ik dat nooit doe en dat ik hier zelfs helemaal geen vrienden heb, snif, ik ken hier niemand, snifsnif, zei ik en ik lachte maar zei ik ken hier echt niemand.’
Hij had twinkelingen in zijn ogen.
‘Ik moet straks naar Kortrijk, naar een trouwfeest en ik zal mijn nette pak onder mijn motokleding dragen, hahaha, en ik rijd supergraag met de moto en het wordt mooi weer.’
‘J., het is echt nodig dat je je oliepeil wat meer controleert, zeker als je langere ritten rijdt,’ zei Bart.
‘Oei ja, dat vergeet ik dikwijls, ik weet ook niet of ik dat wel correct doe.’
Bart liep mee naar buiten, tot bij de moto. Ik zag de lichaamstaal van beiden. Ze lachten.
Ze kwamen terug binnen, J.’s helm lag nog op de toonbank en hij moest nog betalen. Of dat ook met zijn telefoon kon?
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik.
‘Nu rijd ik naar huis en moet ik douchen en mijn nette pak aantrekken,’ zei hij. Hij nam zijn donzigblauwe helm, bedankte ons nog uitvoerig, gespte zijn helm vast en startte zijn motor.

‘IRL’. Alles met de tag ‘irl’ is grotendeels echt gebeurd. Ik weet niet of ik de lees- en werkverhalen zal voortzetten. We zien wel.

HET IS DE SCHULD VAN COETZEE

Een aanmaning van onze Londerzeelse bibliotheek; dat ik een betalingsachterstal had van negentig cent. Genoeg om het in mijn hoofd te doen knetteren.

Ik kom niet vaak in de gemeentelijke bibliotheek. Soms, omdat ik iets zoek. Of soms, omdat het zo uitkomt.
Vorige keer (Olaerts) kwam het zo uit en gisteren weer, vanwege die negentig cent. Ik deed er eerst rap mijn ronde; de brede trap naar beneden, alle rekken voorbij en snel langs de staanders met de blikvangers. Wie kiest die boeken?
Hertmans liet ik staan, Van den Boogaard ook – al heb ik bij beide even getwijfeld. Maar ik zag iets van J.M. Coetzee en iets van een Noorse schrijver die ik niet kende en wiens naam ik weer niet meer weet. Beide boeken niet te dik en allebei hopelijk goed leesbaar. Terug naar boven, aan de uitgang de boeken scannen.
De twee dames aan de balie keken niet op. Ze hebben het nu drukker dan vroeger met allerlei label- en ander administratief werk. Het scherm zei ‘Scan uw lidkaart of uw ID’ en ik zocht waar ‘de groene streep’ was onder dewelke ik mijn identiteitskaart moest houden. Ik voelde me bijna belachelijk, probeerde bij de meneer aan de scantafel links van mij onopvallend te spieken hoe het moest, wat niet lukte. Ik gaf mezelf dan maar opdracht om ‘beter te kijken’ en zag ineens dat de belangrijke groene streep wel erg ver rechts onder het scherm verstopt zat. Gered, oef. Ik mocht en kon nog boeken lenen zonder me erg klein te voelen omdat ik iemand om hulp moest vragen. ‘Zot mens,’ zou die iemand dan vast gedacht hebben.
‘Niet vergeten te betalen,’ zei het scherm. Dat deed ik aan de terminal, en dan snel weer weg. Ik zei nog ‘daaag’ tegen de beide dames. Geen reactie. Waar is de tijd?

Een paar uur later – na soep en kip met witloof, tijm en mosterd – vluchtte ik naar mijn kamer. Deur dicht. Rust.
Beckett en Borges konden wachten.
Coetzee, het boek uit de bib.
Had ik eerder al iets van hem gelezen? Ik wist het niet meer, de achterflap deed me een volgende titel noteren.
Coetzee bleek een sneltrein. Ik lees enkel ’s avonds, zelden langer dan twintig à dertig minuten, gisteren een vol uur en het boek was al half uit. Voordat ik weer naar beneden ging zocht ik naar werk van Coetzee in mijn boekenrekken. Lang leven de alfabetische rangschikking. Ik vond wat ik zocht en legde er twee van klaar, ook het boek met de titel die ik noteerde. Wanneer zou ik die twee herlezen?

PS. Van ‘Van den Bogaard’ moest ik de schrijfwijze googelen – ik spelde hem eerst met ‘ae’. Ik las hem honderd jaar geleden. Twee boeken? Drie? Van Hertmans heb ik een kleine collectie, tot ik er mee stopte.
En nee, ik zal niets over inhoud schrijven. Ik lees en lees dan het volgende. Misschien moet ik toch ‘Naar Merelbeke’ maar eens herlezen?

HET IS DE SCHULD VAN SIMENON

‘Godot zal wel wachten, hij loopt niet weg,’ dacht ik.
‘Simenon,’ wist ik.
Lang geleden had ik eens meer dan dertig Simenons gekocht. Dertig stuks voor vijf euro, dat was een superkoopje.
Na al die jaren stonden er nog tien. De rest had ik uitgeleend, uitgedeeld, ergens achtergelaten.
‘Misschien moet ik nog eens op zoek naar zo’n koopje,’ dacht ik.
Simenon was gedurende al die tijd een goede houvast geweest, waar ik minstens een keer per jaar naar terugkeerde. Makkelijk te lezen. Snel. De losse verhalen, of de bekende commissaris en zijn pijp, als o zo evident terug te vinden baken.
Ik koos de uiterst rechtse.
‘Getuige Maigret’
Ik zette me in mijn grote stoel, legde mijn voeten op ‘mijnen bureau’ en begon te lezen.

(Verwacht u hier niet aan boekbesprekingen. Daar doe ik niet aan. Of heel misschien toch eens vijf woorden, ongeveer. Zoals ik gisterenavond op TV het veel te sterke woord ‘mulitudes’ opving. Zo onverwacht dit andere, groene baken, vernoemd op de commerciële televisie. Het ‘multitudes’ zal eeuwig blijven hangen en ik zal ook daar een dezer naar terugkeren – naar een van mijn favoriete groene boeken. En van daar misschien, kortelings of later, naar Lucian Freud, dat andere groene baken. En van daar naar de kracht van Turner, mogelijk ook naar Hopper, mogelijk naar Carver. En anderen. Een kamer vol bakens.)

HET IS DE SCHULD VAN AN OLAERTS

Het zit zo: Ik ging nog ‘s naar de gemeentelijke bibliotheek. Meestal weet ik op voorhand welk boek, of welke boeken, ik wil meenemen en dan loop ik recht naar de letter A als ik iets van Auster wil, of naar de M van Murakami. Of de S van Steinbeck.
Die ene dag niet.
Ik keek wat rond, stond bij de ‘koopjes van de dag’ – natuurlijk stond daar niet ‘koopjes van de dag’ maar iets anders, ik weet niet meer wat. Treffers? Of Beste Keuzes? Of Meest Populaire? –
Ik kende Olaerts‘ naam nog uit de blogwereld en ik denk dat ik eeuwen geleden af en toe ook iets van haar las. ‘Korte verhalen’ op de achterflap van het boek dat daar stond heeft me overtuigd; kort was goed. Ik was immers verkouden en had geen zin in de eindeloze woordenstromen. Te ziek was ik. Te moe.
Stukjes van An Olaerts dan maar.
Alledaags, vluchtig, snel, hier en daar zelfs grappig. De volgende avonden las ik telkens wel een of twee van haar verhalen.
Nee ik las het boek niet uit.
Meer dan de helft, denk ik, maar ik werd jammer genoeg zieker en las helemaal niks meer. De uitleentermijn was verstreken en om het me makkelijk te maken vroeg ik aan een dochter om het boek binnen te leveren. Dag An Olaerts.

Ziek, dus.
Geen boeken meer.
Niks kon me bekoren. Een half artikel in Humo, soms. That’s it. Echt niet normaal. Ik kwam zelfs niet meer in mijn werkkamer op de eerste verdieping. En ja, ik heb de grote luxe van een kamer voor mezelf. Door Bart eigenhandig voor mij gemaakt, bijeen getimmerd, geschilderd. Wit maar niet spierwit, petrolblauw maar geen vuile petrol. Gewoon mooi. Nu, gedurende een veel te lange periode, was mijn kamer onbereikbaar, de trap onoverkomelijk. Zes weken? Zeven? Twee maanden? Vanuit de woonkamer, door de vide en het gietijzeren raam naar mijn werkkamer zag ik een klein deel van mijn boeken. Dat uitzicht motiveerde me niet en ik kon het niet opbrengen om me in de richting van mijn anders zo geliefde werkkamer/boekenkamer naar omhoog te hijsen.

Vorige week nam ik me voor om ‘vanaf maandag’ iedere avond de zware tocht naar boven iedere avond terug aan te vangen. Nee, ik was niet helemaal genezen maar ik voelde me een stuk beter. En gisteren, maandag, hield ik voet bij stuk en deed ik de klim.
Ik gaf de planten water. Keek rond. Ging zitten. Startte de laptop maar zette hem dadelijk weer af.
Ik keek nog eens rond.
‘Wachten op Godot’, daar moest en wou ik in voortdoen. Ik nam het vast, deed het niet open en legde het opzij.
Wat lag er nog op mijn altijd veel te volle tafel?
Ik viste een ander niet al te dik boek vanonder de oude getrouwe Zomer van Pavese.
Kant en Wal # 1. Aanlegplaats met teksten en korte verhalen van verschillende bloggers. Het lag hier al een hele tijd onaangeroerd, waarom had ik het besteld, waarom zou ik de woorden van andere bloggers willen lezen?
‘Goh, misschien moet ik maar, het is in ieder geval met pauzes tussen de teksten,’ dacht ik.
Ik las het voorwoord van ene meneer Komkommer.
‘Oké,’ zei ik tegen meneer Komkommer, ‘ik zal wel lezen.’
En daar stond An Olaerts weer. Ik las haar, en ik las de volgende.