Alors on danse

27 maart 2011

Zie je Jet? Zij is het meisje in het rode rokje onder de cirkel, de vijfde van links. Bloednerveus was ze. Het was haar eerste optreden in een echt theater. Niet een achterafzaaltje, maar zo’n enorm theater met een eigen parkeergarage, een artiestenfoyer en duizenden lichtjes in het zaalplafond.

Er waren 1450 mensen die een kaartje hadden gekocht om Jet te zien. Okee, ze zagen ook nog een paar andere kinderen. Maar vooral Jet. Dat kan niet anders. Die rode tutu en die mooie blauwe oogschaduw zag je achterin de zaal, man.

Geoefend dat ze hadden! Zowat een jaar, en de laatste weken een paar keer extra. Ik mocht niks zien natuurlijk, dat werd bewaard voor de Grote Dag. Ik werd geacht haar af te leveren op obscure locaties en in groezelige kleedkamers te wachten tot de repetities voorbij waren. Dan stond Jet te smoezen met haar dansgenoten, ging de kleedkamerdeur op een kiertje en piepten ze naar binnen en naar buiten.

Toen was het zover. Naast Jet deed Cato ook mee. Twee maanden na haar entree in de balletschool is het talent niet onopgemerkt gebleven. Dat was te verwachten natuurlijk. Je kunt geen 1450 mensen naar het theater laten komen en ze Cato onthouden.

Het thema van de voorstelling was ‘Snoep’. Jet was een Bonbon en Cato een Oud-Hollands Peertje. Bij de Oud-Hollandse Peertjes hadden ze nog wat hulp nodig tijdens de show. Of er moeders waren die de kleuters in roze jurkjes wilden hijsen, balletknotten wilden draaien en entertainment in de kleedkamer wilden verzorgen, totdat hun optreden begon. Zo bevond ik me plotseling in het zenuwcentrum van de showbizz.

Met zeventien Oud-Hollandse Peertjes die anderhalf uur wachten wel erg lang vonden duren.

Toen iedereen drie keer geplast had en alle haren opnieuw geknot waren omdat die er tijdens het rondstuiteren in de kleedkamer weer in slierten bijhingen, werd omgeroepen dat de Peertjes achter podium klaar moesten staan.

Daar gingen ze.

Voor de meesten was het een verrassing dat ze op een verlicht podium met een zaal vol mensen terechtkwamen. Ondanks alle voorbereidingen en de vreemde omgeving was het veel kinderen ontgaan dat dit een heel Gewichtige Gebeurtenis was. ‘Wanneer begint de les nou?’, vroeg een donkerharig Peertje telkens. ‘Doe maar gewoon wat de juffen doen’, zei ik. Dat deden ze subliem.

Cato was buitengewoon content over haar optreden. Vooral toen ze daarna een zuurstok kreeg als erkentelijkheid voor bewezen diensten.

Jet had wat bevestiging nodig. Dat had deels te maken met de zenuwen, deels met Jettes eigen idee van professionaliteit en bescheidenheid. ‘Vond je het echt goed? Maar die ene dans met mijn arm ging helemaal mis!’ Nadat we allemaal, inclusief oma’s en vriend D. hadden gezegd dat het fantástisch ging, was Jet gerustgesteld. Daarna aten we pizza, om te vieren dat we twee diva’s in ons midden hadden.

Mijn moeder vindt het altijd leuk om te vertellen hoe minutieus ik was als kind. ‘Als ze aan het kleuren was en de stift ging een millimeter buiten de lijntjes, dan moest de hele bladzijde uit het kleurboek gescheurd worden. Ik werd er soms niet goed van.’

Dat kan ik me inderdaad herinneren. Ik begrijp nog steeds hoe ik me destijds voelde. Ik had een vers, nieuw kleurboek en daar wilde ik wat van máken. Een boek waar je met plezier in terugbladerde, een lust voor het oog. Zo’n streepje buiten de lijntjes was me een gruwel.

Ik ben met de jaren losbandiger geworden, maar het zit er nog wel een beetje in natuurlijk. Als ik iets doe, moet het goed. Mooi, netjes. Ik kan ook nauwelijks een hele aflevering van Buurman & Buurman uitzitten. Het zweet breekt me uit bij al die mislukte projecten, gammele stellages en doorgezaagde steunberen. Is er fris behangen, ontploft er weer een rioolbuis. Een doorn in het vlees van de binnendelijntjeskleurder.

Toen kreeg ik Jet. Jet vindt het geen enkel probleem als er een streepje stift naast gaat. ‘Wat geeft dat nou? Hij is verder toch mooi?’ Ze zou er niet over piekeren deeg af te meten met een lineaal of een knutselwerkje weg te gooien als het een beetje scheef is. Philip schrijft nog altijd het liefst met potlood zodat hij foutjes kan uitgummen, Jet wilde meteen een pen. Het geeft niks als het een beetje krasserig is. Zonder gêne verstuurt ze een brief met spelfouten, ook als ik haar daarop gewezen heb (‘O, ze begrijpen wel wat er staat, hoor.’).

Jet probeert gewoon alles en als het een béétje lukt, is het prima. Dan is ze trots op zichzelf. En terecht. Want zo krijg je veel meer voor elkaar.

Vorige week heeft zij zich aan het breien gezet. Ze had mij al tien keer gevraagd steken op te zetten, maar ik wist niet meer precies hoe dat moest. En omdat ik het graag goed wil doen, wilde ik eerst twee handwerkboeken en drie instructiefilmpjes vergelijken om te zien wat ik de beste en handigste methode vond. Daar kon Jet niet op wachten.

Ze vond in de kast een breipen waar nog een klein proeflapje aan zat. Dat leek haar nou eens een mooi begin van een sjaal.

Het was niet altijd makkelijk en ik hoorde haar best een paar keer zuchten, maar over het algemeen was Jet erg tevreden met de voortgang. Ze had er gezellig een luisterboek bij opgezet.

Regelmatig hield ze haar project omhoog om te laten zien hoe ver ze was.
‘Lukt het nog?’, vroeg ik.
‘Ja, het gaat heel goed’, straalde ze. ‘Het gekke is alleen: hij wordt steeds breder, maar niet langer.’
‘Moet ik even kijken waar het verkeerd gaat?’, vroeg ik. Dat was nou ook weer niet nodig. ‘Ik geloof dat hij nu toch de lengte in gaat’, riep ze af en toe opgewekt.

De sjaal is bestemd voor mijn moeder, die vorig weekend kwam logeren. Jet wilde het eerst als verrassing houden, maar kon het toch niet laten al een tipje van de sluier voor oma op te lichten. ‘Kijk eens hoe mooi deze sjaal wordt’, zei Jet. Mijn moeder was er heel blij mee. ‘Hartstikke bedankt, schat’, zei ze, ‘die past goed bij mijn blauwe jas.’ En tegen mij: ‘Ze lijkt gelukkig niet op jou.’

Net als bij Dickens

23 december 2010

Jet wilde zo vreselijk, vreselijk graag eens naar het Dickensfestijn in Deventer. Ze zag het voor zich: de vuurkorven, de dames met kap en mof, de kerstkoren, de dandy’s met hoge hoeden.

Ik zag het ook voor me. Maar dan zo:

en zo:

Beelden die op mijn netvlies gegrift stonden, iedere keer als ik overwoog om misschien toch… Maar nee, hoeveel ik ook van Jet houd.

En toen gebeurde het ondenkbare: er kwam een Dickensfestijn naar ons toe. Op nog geen kilometer afstand; er lag een foldertje in de bibliotheek.

Om goed voorbereid te zijn, wilde Jet het levensverhaal van Charles Dickens nog een lezen uit Helden!  Haar kleinehuiskleren had ze een week vantevoren al klaargelegd. Gelukkig heeft ze twee setjes, dus de secondant kon ook aangekleed worden.

Kijk nog even naar buiten, hoe Victoriaans wil je het hebben? Zo Victoriaans was het dus. Een volmaakte kerstkaart waarin alles stiller is, vrediger lijkt.

Jet stond erop dat we met toepasselijk vervoer zouden gaan. Uit de boeken van het Kleine Huis op de prairie kenden we het klappen van de zweep: de bittere koude, getrotseerd op majestueuze arresleden, de lichamen bedekt met vele lagen dekens en dierenhuiden, een hete aardappel in de jaszak om de handen te warmen, een heet strijkijzer als kruik aan de voeten. Wij hadden het bij wijze van spreken zelf al meegemaakt.

Zo gingen we in gepaste entourage op weg. Goed, het was niet helemaal je reinste arreslee, maar John was toch een heel verdienstelijk rendier.

Het festijn was zoals Jet gehoopt had. Ongetwijfeld wat minder uitgebreid dan Deventer, maar daar stond tegenover dat je tenminste kon rondlopen zonder claustrofobisch te worden. En sneeuw maakt zelfs een winkelplein sprookjesachtig. 

Er was een levende kerststal,

er was een kerstkoor,

er was blaosmuziek om kippenvel van te krijgen.

En er waren natuurlijk verklede mensen. Jet had gehoopt dat ze er als wethouder Hekking gewoon een beetje bij mocht staan, maar het werd nog veel mooier. Iedereen dacht dat ze erbij hoorde. Allemaal wilden ze foto’s van haar maken, samen met Cato. En de mensen van het Dickensfestijn vroegen of ze hen mochten houden als dochters.

Zelfs Ebenezer Scrooge wilde Jet meenemen, terwijl toch algemeen bekend is dat hij niet van kinderen houdt.

Maar daar kwam niks van in. Jet hoort bij ons. Cato stond inmiddels op een veilige afstand, ze was een beetje bang voor Scrooge (‘Hij lijkt op een heks’).

Toen iedereen tot op het bot verkleumd was, ondanks de warme chocolademelk en de appelflap, ondanks de zes lagen wollen ondergoed en de winterlaarzen, bestegen Jet en Cato hun arreslee om zich waardig naar huis te laten trekken. Daar hebben ze de Muppet Christmas Carol nog maar eens gekeken.

Debutant

1 december 2010

Voor de eerste keer in haar leven. Van Jetje naar Pietje.

Of Pedro eigenlijk, want zo heet ze in het toneelstuk dat ze vandaag gaat opvoeren op haar toneelschool. Een bewerking van het prentenboek Schimmel is ziek van Bette Westera en Annemarie van Haeringen. Het wordt een privévoorstelling voor Sinterklaas en voor haar schoolgenoten, ouders mogen er deze keer niet bij zijn. Wel werden wij geacht de kostumering en visagie op ons nemen.

Gelukkig hebben we onze eigen Mari in huis. Jarenlange ervaring. Met zijn rechterhand To, die alle penseelstreken op de voet volgde.

Als het goed is, staat Pedro nu op de planken. Na haar optreden komt ze straks nog even langs bij de poppenkastvoorstelling waar ik met Cato naar toe ga. Om te strooien en ‘dag lieve kinderen’ te roepen. Sommige mensen zijn geboren om andere mensen blij te maken.

Kinderen en eten

1 november 2010

Jet werd op haar vierde vegetariër. Dat was koren op de molen van onze omgeving, die ons reeds met argusogen in de gaten hield toen duidelijk werd dat we dat waanzinnige thuisonderwijsexperiment daadwerkelijk gingen doorzetten. Je zag ze denken: nou dit weer.

Alle vooruitstrevende opvoedmethodes en de daarop onvermijdelijke contrabewegingen ten spijt, is het nog steeds een vreemde zaak als je je kinderen tamelijk serieus neemt. ‘Laat je haar ook op eigen initiatief de straat oversteken?’ vroeg een vriend. Nee, natuurlijk liet ik haar niet zomaar de straat oversteken. En ze mocht ook niet balanceren in het open raam, geen zelfontplooiende vingerverfschilderingen maken op het behang en niet alle boeken uit het bibliotheekschap trekken.

Maar een principiële eetkeuze vind ik legitiem. Toen Jet begreep wat vlees eigenlijk was, wilde ze het niet meer. Zelfs het gehaktballetje, waar ze erg van hield, legde ze terug op haar bord nadat ze er een hapje van genomen had. Met volle mond en tranen in haar ogen zei ze: ‘Ik vind het zo lekker, maar ik vind het zo zielig!’ Dus hoefde ze geen vlees te eten.

Voor Philip was het nooit een punt van overweging geweest. Ik denk dat hij zich altijd al zo over de wereld verbaasd heeft, dat het eten van dieren er ook nog wel bij kon. Toen hij net goed begrepen had dat vlees een stuk dier is, wees hij naar zijn karbonade en vroeg: ‘Eten we nu een hondje?’ Dat het een varken bleek te zijn, maakte het er voor hem niet logischer op, maar hij nam het zoals het was.

Cato heeft nog geen principes getoond over de herkomst van haar eten. Ansjovis, broccoli, haring, worst, boterhammen, als het maar lékker is. Er zijn natuurlijk weleens wat schermutselingen aan de dis, maar dat heeft te maken met de leeftijd en aard onzer To. Bij tijd en wijlen is het haar noodzaak duidelijk te maken dat ze niet zomaar alles over haar kant kan laten gaan, ook niet op eetgebied. Dan declameert ze: ‘Ik hoef alleen maar dát (aardappelpuree) en dát (feta) en verder niks.’ Als ik toch de tuinboontjes opgeschept heb (waar de feta doorheen gebrokkeld zit) murmureert ze wat na, bereiken we een compromis (drie boontjes) en zegt ze na tien minuten: ‘Ik vind deze wel heerlijk.’ Zo is het in ieder geval haar eigen keus geweest.

Inmiddels is Jet vegetariër-af. We eten niet dagelijks vlees, maar twee keer per week komt het toch wel op tafel. En dan blijkt de roep van worst en spekjes te groot om je principes tegenin te fluisteren – ik vind het zelf ook lastig. Maar ik denk dat het wel belangrijk is dat kinderen zich realiseren waar hun eten vandaan komt. Zodat ze weten wat goed is voor hen en hun leefomgeving, en zodat ze zelf keuzes kunnen maken. Vandaar ook dat moestuintje, vandaar het meehelpen met boodschappen doen en koken. Het is natuurlijk geen noodzaak – ik ben ook niet opgegroeid met zelfgekweekte groente en kijk eens hoe ik blaak van gezondheid. Maar toch. Ik houd ervan de omstandigheden zo gunstig mogelijk te scheppen. In de hoop dat ze er niet over piekeren om dit in hun lijven te stoppen:

 

Adieu Sweet Bahnhof

5 augustus 2010

Om Jettes tijdreis extra cachet te geven, hebben we ons ook 19e-eeuws laten vervoeren. De stoomtram van Hoorn naar Medemblik rijdt nog steeds over het spoor dat in 1887 werd aangelegd, en zelfs de originele tussenstations zijn bewaard gebleven.

Er zijn verschillende mogelijkheden om de reis te maken en wij ‘deden’ de Historische Driehoek: van Enkhuizen naar Medemblik met de boot en van Medemblik naar Hoorn met de stoomtram.

Foto van weblog Onderweg

De veerhaven ligt naast treinstation Enkhuizen. Vandaar vertrekt de Friesland over het IJsselmeer naar Medemblik. Jet dacht nog wat ziltigs te ruiken toen ze de wal nakeek.

De bootreis duurt vijf kwartier. Vijf kwartier ontspannen met je neus in de wind. En benedendeks, want daar is een mooi ingericht zitgedeelte met pluchen stoelen, jugendstillampjes en een barretje voor ijsjes en koffie. Als het regent kun je je er ook vermaken met de sjoelbak of een van de andere spelletjes die er liggen.  

In Medemblik werd de locomotief al op stoom gebracht. We konden direct instappen. Een paar jaar geleden hadden we de route andersom gedaan – van Hoorn naar Enkhuizen, eerst de tram, daarna de boot. Dan heb je een langere overstaptijd en kun je een uurtje stukslaan in het Bakkerijmuseum van Medemblik. Dat bleek destijds verbazingwekkend weinig voor te stellen; met de hele lichting trampassagiers schoof je het piepkleine museumpje binnen waar je met z’n allen mocht toekijken hoe iemand krentenbollen stond te rollen. Dat sloegen we deze keer maar over, we namen meteen plaats in de derde klasse.

Jet had uit haar ooghoek al een mevrouw in klederdracht gezien, die hoorde  bij tram. Ze zat een treinstel verder, maar na de eerste halte kwam ze in onze coupé zitten om, net als in het Zuiderzeemuseum, te vertellen over toen. Ze tilde wuft haar jurk op om de zelfgebreide kousen te laten zien en de zeven onderrokken die gemaakt waren van stoffen-met-een-verhaal: de eerste rok was van een jurk van haar moeder geweest, de tweede had een randje van het kussensloop van haar grootouders.  

Tijdens de tussenstops op de stations mocht je meehelpen, als onderdeel van het kinderprogramma Stoomsafari*)

De goederenwagon moest gelost worden.

En op het station van Wognum stonden koffers klaar met een speciale inhoud. Als je een koffer gekozen had, mocht je hem openen en bedenken of hij toebehoorde aan een man, vrouw, jongen of meisje. In de ene koffer zat een lange jaeger onderbroek, in de andere een tol of porseleinen pop. Het waren dus geen echte hersenbrekers, maar het ging de kinderen meer om het bijzondere – het idee dat je op reis bent met een oude leren koffer die aan je is toevertrouwd. Het laatste deel van de reis werd de koffer jouw verantwoordelijkheid, en op het station van Hoorn moest je de koffer op de juiste plek afleveren.



En zo boemelden we vrijwillig vijf kwartier over een afstand die je met de auto in twintig minuten aflegt. Het deed me denken aan C.S. Lewis’ aversie tegen auto’s, waar hij over schrijft in zijn prachtige autobiografie Surprised by Joy (1955). Daar noemt hij de automobiel een ‘inflatie van de ruimte’. **)  Voor je het weet zit je honderden kilometers verderop, zonder besef van de afstand die je hebt afgelegd, zonder gevoel voor de uitgestrektheid van het landschap.

Hoewel Lewis het honderd jaar na onze tijdreis schreef, moet dat wel de ervaring geweest zijn die de mensen gehad hebben, denk ik. Doet je des te meer beseffen hoeveel er veranderd is in de afgelopen eeuw.

—–


*) Mocht je ook van plan zijn te gaan, houd er dan rekening mee dat niet alle programmaonderdelen bij iedere tramrit beschikbaar zijn. Het ‘verkleden als Ot en Sien’ is bijvoorbeeld alleen mogelijk bij de rit van 11.00 uur vanuit Hoorn, omdat daar een ander soort tramstel rijdt. Handig om te weten: ook hier is de museumjaarkaart weer geldig!

Terug


**) Het hele citaat is eigenlijk te mooi om te laten schieten (hier gevonden, lang leve internet) : 

I number it among my blessings that my father had no car, while yet most of my friends had. […] The deadly power of rushing about wherever I pleased had not been given me. I measured distances by the standard of man, man walking on his two feet, not by the standard of the internal combustion engine. I had not been allowed to deflower the very idea of distance; in return I possessed “infinite riches” in what would have been to motorists “a little room.”

The truest and most horrible claim made for modern transport is that it “annihilates space.” It does. It annihilates one of the most glorious gifts we have been given. It is a vile inflation which lowers the value of distance, so that a modern boy travels a hundred miles with less sense of liberation and pilgrimage and adventure than his grandfather got from traveling ten. Of course if a man hates space and wants it to be annihilated, that is another matter. Why not creep into his coffin at once? There is little enough space there.

Terug

De dagen van Afke

30 juli 2010

Dit vind ik een van de mooiste dingen van thuisonderwijs: dat je je helemaal kunt begraven in een onderwerp. Net zolang onderzoeken en beleven totdat je alles weet wat je wilde weten. Honderd keer naar Naturalis als je geen genoeg krijgt van fossielen, honderd keer naar de dierentuin als je gebiologeerd bent door tijgers. Lezen, films kijken, tekenen, naspelen, ongestoord, de tijd vergetend en voor toeschouwers schijnbaar onuitputtelijk.

Jet zit met haar hoofd een dikke eeuw geleden. Na dertien delen van Het kleine huis is ze via De kinderkaravaan tien breedtegraden opgeschoven naar de 19e eeuw in Nederland: Afkes tiental. Maandenlang speelt ze, leeft ze, in die tijd.

Dus gingen we ook weer naar het Zuiderzeemuseum. Twee keer deze maand. De eerste keer was Jet haar kleinehuis-kleren vergeten, maar daar had het museum iets op gevonden.

Het was snikheet die dag en zó consequent is Jet ook weer niet, dus na een halfuur gewatteerde klederdracht maakte ze comfortabel gebruik van haar 21e-eeuwse natuur en dartelde verder in een hemdje.

Tot haar verrukking had de museumwinkel griffels en leien te koop. Bovendien werd er op de zuiderzeeschool lesgegeven in schoonschrijven, inclusief strenge juf. Jet moest nog rennen voor de bel.

 

Omdat de schrijfles met kroontjespen was, mocht Jet na afloop nog even in de bank blijven zitten en op haar eigen lei schrijven, voor het ultieme kleinehuisgevoel.

Nep of niet, Jet genoot. Ze wist van de vorige keer dat er bij een van de huisjes ook een tobbe met wasbord stond en herinnerde zich ineens dat ze nog een flinke was moest doen. Primeurtje, dames en heren, want deze 16 seconden zijn mét geluid (geleende camera).

Nou ja, en dinsdag gingen we nog eens, want we hadden de tijd en iedereen vindt het er fijn en Jet wilde zo graag weer. In haar eigen dracht deze keer.

Dus we gingen weer op de boot.

En Jet had weer een was klaarliggen.

Maar daarna werd het toch anders dan de vorige keren. Want we gingen nu naar Urk. Het museum bestaat uit huisjes van alle delen in het voormalig Zuiderzeegebied, en in het Urker deel zijn een paar huisjes ‘bewoond’. Volwassenen die zich net als Jet honderd jaar geleden wanen – ze sloot naadloos aan.

De buurvrouwen Marretje en Jannetje vroegen over school, luisterden graag naar Jettes uitleg over thuisonderwijs en lieten haar binnenkijken in de huiskamers. De andere bezoekers dachten dat ze erbij hoorde, met haar schort en omslagdoek. ‘Is je vader turfsteker?’ vroeg deze meneer.

Terwijl Jet de halve middag bij de dames doorbracht, hoorde ze over de verschillende soorten klederdracht, de zondagse en de daagse. Over oorijzers die dienden als hypotheek en over de rouwdracht: een zwart lijfje geeft aan dat je man ‘op zee gebleven’ is. Na 1 jaar en 6 weken (om onduidelijkheden over nageslacht uit te sluiten) konden de grijze mouwtjes vervangen worden door bloemetjesstof. Zo zag iedereen dat je weer huwbaar was.

We bezochten ook weer de snoepwinkel, het kerkje en de visrokerij. Cato scharrelde over de keien door de autoloze straatjes, beklom de schelpenheuvels bij de kalkovens en Philip en Jet maakten hun eigen touwen.

Aan het eind van de dag wilde Jet toch nog even terug naar de buurvrouwen. Die zaten net aan de maaltijd – vaste prik in het museum. Soms bakken ze ook havermoutkoekjes of pudding. Jet werd uitgenodigd voor een kopje thee en een kaakje.

—–

Handig