Verhalen gegrepen uit het leven van Maurits van Cesarine uit den Delhaize, kleermaker,
voyageur in koffie, kruidenier, duivenmelker en familiekundige te Hofstade.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


Elke week bracht ik iets mee naar huis

Het was kort na de oorlog. De Duitsers waren hier al weg, maar nog aan het vechten in de Ardennen. De Engelsen waren binnen. Ze hadden gans ’t internaat van ’t school in Oostakker aangeslegen, voor een militair hospitaal. Wij moesten ofwel alle dagen naar huis komen met de trein, de autobus of de tram, gelijk het kwam, ofwel mochten we naar Sint-Amandsberg naar een school gaan, van nonnekes en meiskes waar ze een ganse blok van een gebouw hadden leeg staan. Ik ging slapen bij een nicht van mij, Lowiesken Singelyn, Miloe haar mama, die toen in Gent woonde. Een gans jaar heb ik daar geslapen. ’s Morgens ging ik elke dag met de tram naar Oostakker naar ‘t school, want ons ateliers konden we nog gebruiken.

Het liep daar vol gekwetste militairen, de ene sprong op krukken, de ander lag in een rolstoel. Ze kregen van alles: sigaretten, chiquen, alles wat je kon peinzen. Dat was hun rantsoen. Rond dat groot voetbalplein van ’t school was een gracht gestoken van een kleine halve meter breed en een halve meter diep, rommendom. Die gracht was om hun vuil in te smijten. Maar ze gooiden er ook volle pakskes sigaretten in, pakken chiquen, condooms, in die tijd. Als het nog een volledig pakske was, haalden we het eruit. Ik bracht het mee naar huis. Elke week had ik iets mee. Alle zaterdagen ging ik van in Gent met de trein of de tram naar huis.

Maurits zit helemaal links op de eerst rij bij zijn klasgenoten in de Vakschool Glorieux van Oostakker. Foto circa '46.

Soms kwam ik van Gent met ganse fardes sigaretten. Ik rolde ze in een gazet, in De Vooruit, om niet te veel op te vallen. Met die gazet errond kon dat zo geen kwaad. Het is nog geweest dat ik in Erpe afstapte en te voet langs de Onegemse meisen naar huis kwam om toch niet in Aalst gepakt te worden omdat ik zo goed geladen was. Twee of drie keer heb ik dat gedaan.

Roger Bruylandt ging dat voor mij verkopen. Hij was een jaar jonger dan ik. Hij leeft nog. Hij woont rechtover de jongensschool. Ik kende hem goed omdat we er elke week een avond gingen kaarten, met zijn vader en een gebuur. Met vier, met vijf man van tijd.

Roger en ik verdeelden de winst. Als hij in de week iets verkocht waar ik niet bij was, verdeelden we die winst ook. We werkten samen. Ik had het werk al gedaan om het mee naar huis te brengen. Hij moest dan maar zien dat hij het kwijt geraakte.

Bij Jefken Vereecken, de oudste van “de Vettekes”, hier in Hofstade op het dorp, heeft Roger het meest verkocht. Jefken is al dood. Hij had een snoepwinkelke op de hoek waar nu de begrafenissen van De Rijcke een winkel hebben. Roger geraakte daar alles kwijt: Engelse sigaretten, Engelse chiquen, de mensen waren er zot van. Jefken verkocht dat voort in zijn winkel. Zo gebeurde dat.

Roger en ik hebben links en rechts nog andere dingen verkocht, vlees of zoiets. Maar Gaston Van Paepeghem en Robert De Wolf, dat waren eigenlijk gespecialiseerde smokkelaars. ’t Ons was niet zo neig. Ik was in de week in ’t school en Roger kon het niet bij de werk halen.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


Auteur: Bert Deruyck - Karel Van der Slotenstraat 22 - 9308 Hofstade-Aalst - info@bertderuyck.be
Alle foto's, documenten en afbeeldingen: © Maurits Van Neck.
Laatste aanpassing: 18-06-2006.